Instantie: President Rechtbank ‘s-Gravenhage, 25 oktober 1984

Instantie

President Rechtbank ‘s-Gravenhage

Samenvatting


De Ombudsvrouw spande een kort geding aan tegen de Staat n.a.v. een
werkgelegenheidsplan Onderwijs waarin banen werden opengesteld voor mensen met
een WWV of RWW uitkering. Deze bepaling is indirect discriminerend voor
vrouwen, daar de WWV gehuwde vrouwen die geen kostwinner zijn uitsloot en
bovendien omdat gehuwde en samenwonende, niet-kostwinner zijnde vrouwen ook
niet in aanmerking komen voor RWW. Het kort geding werd gewonnen

BESLISSING RECHTENVROUW: garant voor de kosten van het kort geding omdat
het hier gaat om een maatregel die de toegang tot de arbeidsmarkt voor vrouwen
verslechterde

AFLOOP: De Staat ging in hoger beroep. Rechtenvrouw stond ook garant
in deze procedure. Vervolgens werd het hoger beroep door de Staat weer
ingetrokken

Jaarverslag 1984 no. 12, 1985 no. 36

Volledige tekst

1. De bestreden maatregel en de uitvoering daarvan. De Minister van
Onderwijs en Wetenschappen heeft in juni 1984 aan de daarvoor in aanmerking
komende onderwijsinstellingen een circulaire doen toekomen betreffende de
maatregel Werkgelegenheidsprojecten Onderwijs (WPO)

Inhoud en doel van die maatregel worden in de inleiding van de
circulaire als volgt samengevat:

“Evenals in 1983 heeft het kabinet ten aanzien van het
overheidspersoneel besloten dit jaar geen prijscompensatie uit te betalen.
In ruil daarvoor zijn aan het overheidspersoneel twee extra vrije dagen
toegekend. Het deel van de prijscompensatie dat beschikbaar is voor
herbezettingsdoeleinden heeft voor de onderwijssector geresulteerd in vier
maatregelen die alle ten doel hebben werkgelegenheid in het onderwijs te
behouden dan wel te verbeteren. Een hiervan is de maatregel
Werkgelegenheidsprojecten Onderwijs (WPO)

De Werkgelegenheidsprojecten (WPO) kunnen worden gefinancierd uit de
herbezettingsgelden

Daarnaast zijn uit de rijksbegroting middelen beschikbaar gesteld. Bij
de bepaling van de omvang daarvan is rekening gehouden met de te verwachten
besparingen op de uitkeringsgelden. Zij hebben een duur van maximaal twee
jaar, uiterlijk tot 1 augustus 1986. Na 1 augustus 1986 zullen
herbezettingsgelden opnieuw ter beschikking komen voor een meer definitieve
vorm van herbezetting die dan naar verwachting wenselijk is in verband met
een nagestreefde algemene arbeidsduurverkorting. Deze projecten hebben in
het bijzonder tot doel de startkans van jonger onderwijspersoneel dat (reeds
geruime tijd) werkloos is, te verbeteren. Naar verwachting zullen degenen die
op de tijdelijke extra arbeidsplaatsen worden benoemd als gevolg van de op
deze wijze geboden verhoogde startkans op gewone formatieplaatsen kunnen
worden benoemd die in de periode 1985-1986 zullen vrijkomen als gevolg van
natuurlijke verloop onder het zittend personeel

Met de voor de WPO beschikbare gelden worden tijdelijk arbeidsplaatsen
gecreeerd op scholen voor kleuteronderwijs, gewoon lager onderwijs (vanaf 1
augustus 1985 scholen voor basisonderwijs), buitengewoon onderwijs (vanaf 1
augustus 1985 speciaal en voortgezet speciaal onderwijs), voortgezet
onderwijs en hoger beroepsonderwijs, alsmede op verzorgingsinstellingen,
organen van het leerlingwezen en vormingsinstituten. De tijdelijke
arbeidsplaatsen worden op aanvraag voor tenminste 1 schooljaar en ten hoogste
2 schooljaren toegekend en komen naast de reguliere formatie

Deze arbeidsplaatsen zijn bestemd voor het oplossen van tijdelijke
knelpunten – d.w.z. waarvoor de reguliere formatie geacht wordt onvoldoende
soelaas te bieden – die zich in de genoemde onderwijssoorten voordoen. Het
is dus niet de bedoeling dat de reguliere formatie (voor 1 of 2 jaar) wordt
verruimd

Het ministerie stelt in overleg met de personeelsorganisatie per
onderwijssoort vast welke arbeidsplaatsen kunnen worden toegekend. In totaal
zijn beschikbaar voor het schooljaar 1984/1985 ca. 8400 en voor het
schooljaar 1985/1986 ca. 8000 arbeidsplaatsen, waarop uitsluitend werklozen
dan wel personeelsleden die met ingang van 1 augustus 1984 wegens terugloop
van het aantal leerlingen worden ontslagen (zowel onderwijsgevend als voor
wat betreft het voortgezet onderwijs niet-onderwijsgevend personeel) kunnen
worden benoemd die aanspraak hebben op een werkloosheidsuitkering (hetzij een
ontslaguitkering ten laste van het department, hetzij een WWV-uitkering,
hetzij een RWW-uitkering, zie punt 4). Deze tijdelijke extra arbeidsplaatsen
zijn in beginsel bedoeld voor personen van 32 jaar of jonger (zie punt 4,
onder a) .”

De aanvraagtermijn voor arbeidsplaatsen sloot op 1 september 1984, die
voor voorrangs- en voorkeursbehandeling op 7 september 1984. Toekenning van
de extra-arbeidsplaatsen zou geschieden voor 15 september 1984, doch is door
gedaagde opgeschort tot de dag van uitspraak van dit vonnis

2. De vordering, de gronden daarvan en het verweer

Eiseres vordert primair dat aan gedaagde wordt bevolen om de
maatregel-WPO binnen een bij het vonnis te bepalen termijn zodanig te
wijzigen dat hij in overeenstemming komt met:

– artikel 1 van de Wet Gelijke Behandeling van Mannen en Vrouwen in de
Burgerlijke Openbare Dienst;

– artikel 1637ij van het Burgerlijk Wetboek;

– artikel 3 van de Wet Gelijke Behandeling van Mannen en Vrouwen;

en dat aan gedaagde wordt verboden de maatregel uit te voeren gedurende
die termijn

Subsidiair vordert eiseres dat aan gedaagde wordt verboden tot (verdere)
uitvoering van de maatregel-WPO over te gaan

De grondslag van deze vorderingen is de stelling dat uitvoering van de
maatregel-WPO, zoals die thans luidt, onrechtmatig is wegens strijd met
genoemde wetsartikelen

Eiseres heeft die stelling als volgt toegelicht

– Een van de voorwaarden, waaraan een werkloze moet voldoen wil een
arbeidsplaats in het kader van de maatregel-WPO worden toegekend is dat de
werkloze in het bezit moet zijn van of recht moet hebben op een uitkering
terzake van ontslag dan wel werkloosheid, dus van een wachtgeld ten laste van
het departement dan wel een uitkering op grond van de Rijksgroepsregeling
werkloze werknemers (RWW) dan wel een uitkering op grond van de Wet
Werkloosheidsvoorziening (WWV)

– Voor deze beide uitkeringen komen gehuwde vrouwen-niet kostwinners
niet, maar gehuwde mannen-niet kostwinners wel in aanmerking

– Het gevolg is directe discriminatie bij de toegang tot het
arbeidsproces: voor wat betreft de werklozen-niet wachtgelders staat de
toegang tot arbeidsplaatsen in het kader van de WPO open voor gehuwde mannen
-niet kostwinners doch niet voor vrouwen-niet kostwinners

– Toepassing van het kostwinnerscriterium leidt bovendien tot indirecte
discriminatie; er zijn immers nog steeds veel meer mannen kostwinner dan
vrouwen

– Voorzover de Rijksoverheid zelf optreedt als werkgever handelt zij
ingevolge het voorgaande rechtstreeks in strijd met genoemde wetsartikelen
bij de uitvoering van de maatregel-WPO, en derhalve onrechtmatig

– Voorzover de Rijksoverheid niet zelf optreedt als werkgever brengt zij
de respectievelijke werkgevers (gemeenten, particuliere
onderwijsinstellingen, vormingswerkinstituten enzovoort) via de
subsidievoorwaarden in een positie, waarin zij slechts met inachtneming van
met genoemde wetsartikelen strijdige voorwaarden tot benoeming in het kader
van de maatregel-WPO kunnen overgaan, hetgeen al even onrechtmatig is

Gedaagde heeft niet weersproken dat de uitvoering van de maatregel-WPO,
zoals die thans luidt, in botsing komt met bovenbedoelde wetsartikelen. Hij
heeft echter gesteld dat de gevorderde voorzieningen desondanks niet voor
toewijzing in aanmerking komen

Gedaagde heeft deze stelling in de eerste plaats onderbouwd met het
betoog dat eiseres de doeleinden die zij nastreeft – het werken van vrouwen
mogelijk te maken onder voorwaarden die de werkende vrouwen gelijk doen zijn
aan de werkende mannen – niet kan bereiken met de door haar thans gevraagde
voorzieningen en derhalve bij gebrek aan belang niet ontvankelijk is in haar
vorderingen

Dat betoog is als volgt opgebouwd:

– De maatregel-WPO houdt in dat degenen, die tussen 1 augustus 1984 en 1
januari 1985 ontslagen zijn of worden, een voorrangsbehandeling krijgen bij
het toewijzen van WPO-arbeidsplaatsen. Aangezien het hier personen betreft,
die op zijn vroegst per 1 augustus 1984 zijn ontslagen, gaat het hier
uitsluitend om personen die een wachtgelduitkering van het departement
ontvangen. In het kader van deze voorrangsbehandeling zijn in augustus 1984
reeds 2.300 arbeidsplaatsen toegewezen, waarvan ongeveer 1.150 aan vrouwen.
Resteren dus nog 8.400 – 2.300 = 6.100 toe te wijzen arbeidsplaatsen voor het
schooljaar 1984/1985

– Toewijzing van de primaire voorziening zou betekenen dat de voorwaarde
betreffende de RWW/WWV-uitkering niet meer zou mogen worden gehanteerd. Het
wegvallen van dit “inverdien-element” zou echter betekenen dat van het voor
de maatregel beschikbare budget tenminste ƒ 135,7 miljoen oftewel 25,1% zou
wegvallen. Dat zou een verlies van 2.700 arbeidsplaatsen betekenen, zodat
thans niet nog 6.100 arbeidsplaatsen, doch nog slechts 3.400 arbeidsplaatsen
in het kader van de WPO voor het jaar 1984/1985 zouden kunnen worden
toegekend. En dat terwijl er thans nog ongeveer 8.000 aanvragen resteren

– Aangezien in het onderwijs sprake is van ongeveer evenveel werkloze
mannen als vrouwen, brengt het voorgaande mee dat toewijzing van de primaire
vordering de situatie voor de werkende vrouw in het onderwijs er niet beter
en in vele gevallen zelfs slechter op maakt

– Toewijzing van de subsidiaire vordering zou voor de werkende vrouwen
in het onderwijs tot een nog veel nadeliger resultaat leiden. Alsdan zouden
immers voor het huidige schooljaar 8.400 arbeidsplaatsen in hun geheel
verloren gaan

Gedaagde heeft ter ondersteuning van bovengenoemde stelling voorts nog
aangevoerd dat hij bij toewijzing van de gevraagde voorzieningen gedwongen
zou worden eenzijdig een inmiddels op 17 september 1984 met de vakcentrales
bereikt akkoord over de toewijzing van de nog resterende 6.100
WPO-arbeidsplaatsen te doorbreken

3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van eiseres

3.1 Blijkens artikel 2, aanhef en onder c, van haar statuten heeft
eiseres onder meer tot doel het steunen van acties die er op gericht zijn het
werken van vrouwen mogelijk te maken, onder voorwaarden die de werkende vrouw
gelijk doen zijn aan de werkende man. Ter zitting heeft eiseres voorts
onweersproken gesteld dat zij in het raam van dit statutaire doel feitelijke
activiteiten ontplooit, die er onder meer op gericht zijn:

a. de toegang voor vrouwen tot de arbeidsmarkt groter te maken;

b. die toegang gelijk te doen zijn aan die van de man

3.2 De vorderingen van eiseres passen duidelijk in het kader van het
onder b genoemde doel. Daarmee is het belang van eiseres bij die vorderingen
gegeven. Dat belang valt niet weg doordat bij toewijzing van de primaire
vordering het risico bestaat dat het totaal van de aan vrouwen toewijsbare
WPO-plaatsen kleiner wordt dan thans het geval is en daarmee afbreuk wordt
gedaan aan het sub a genoemde doel

Bedoeld belang valt zelfs niet weg doordat bij toewijzing de subsidiaire
vordering de zekerheid bestaat dat alle aan vrouwen toewijsbare WPO-plaatsen
zouden verdwijnen

Het is immers niet onverdedigbaar dat toewijzing van de vorderingen
ondanks die op de onderhavige onderwijsdeelmarkt gebrachte offers de
verwezenlijking van beide doeleinden op de totale arbeidsmarkt dichterbij
brengt

3.3 Nu ook overigens geen omstandigheden zijn gesteld, die tot een
andere conclusie zouden moeten leiden, moet eiseres ontvankelijk worden
geacht in haar vorderingen

4. Beoordeling van de vorderingen

4.1 Door eiseres is gesteld en door gedaagde is niet betwist dat de
maatregel-WPO niet kan worden uitgevoerd zonder dat het bevoegd gezag de
gehuwde vrouw-niet kostwinner discrimineert en aldus handelt in strijd met
een of meer van de hierboven onder 2 genoemde wetsbepalingen

Daarmee staat de onrechtmatigheid van die uitvoering in dit geding vast

4.2 Toch kan de primaire vordering niet ongewijzigd worden toegewezen.
Er zijn immers meerdere mogelijkheden om door eiseres gewraakte discriminatie
op te heffen. Een daarvan is het laten vallen van het kostwinnerscriterium
voor gehuwde vrouwen in de regelingen van de WWV en RWW ter uitvoering van de
EG-richtlijn van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke
tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en
vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid

Een andere is de intrekking van de maatregel-WPO

Alleen al omdat elk van die mogelijkheden zijn eigen budgettaire
gevolgen heeft behoort gedaagde de vrijheid te behouden om daaruit een keuze
te maken

4.3 Om dezelfde reden kan ook de subsidiaire vordering niet zonder meer
worden toegewezen

4.4 Er is echter wel plaats voor een voorziening in dier voege dat de
maatregel-WPO niet verder mag worden uitgevoerd zolang die maatregel
meebrengt dat de toegang tot de WPO-arbeidsplaatsen is geblokkeerd voor
gehuwde en samenwonende (bijstand-) vrouwen, die geen departementaal-wachtgeld
genieten, die geen kostwinner zijn en die voldoen aan de in de maatregel onder
4 b tot en met d genoemde randvoorwaarden. Daarbij is in aanmerking genomen
dat de tot dusverre aan de maatregel gegeven uitvoering naar de niet
weersproken mening van gedaagde niet in strijd is gekomen met de hierboven
bedoelde wetsartikelen

4.5 Aan zulks een voorziening staat niet in de weg dat gedaagde bij het
totstandbrengen van een maatregel als die van de WPO gehouden is tot overleg
met de centrales

Niets let gedaagde immers om, gegeven de uitkomst van de in dit geding
gevorderde rechtmatigheidstoetsing, het overleg met de centrales over de
verdere uitvoering van de WPO-maatregel te heropenen

4.6 De conclusie is dat de primaire vordering van eiseres behoort te
worden toegewezen in voege als na te melden en dat gedaagde als de in het
ongelijk gestelde partij moet worden veroordeeld in de kosten van dit geding

5. Beslissingen

De President verbiedt gedaagde de maatregel Werkgelegenheidsprojecten
(WPO) verder uit te voeren zolang de in die maatregel bedoelde
arbeidsplaatsen niet kunnen worden toegekend aan gehuwde vrouwen:

– die op de datum van ingang van de benoeming niet in het genot zijn van
of recht hebben op een wachtgeld of op een lange of korte uitkering van het
departement van Onderwijs en Wetenschappen;

– die niet in aanmerking komen voor een uitkering WWV of RWW omdat zij
geen kostwinner zijn in de zin van die regelingen;

– en die voldoen aan de randvoorwaarden, die in maatregel zijn genoemd
onder 4 b, c en d

Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad

Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd

Veroordeelt gedaagde om aan de griffier van deze rechtbank te betalen de
kosten van dit geding, die aan de zijde van eiseres tot op heden worden
begroot op ƒ 1.301.25

Rechters

Mr. J.J. R. Bakker