Instantie
President Rechtbank Alkmaar
Samenvatting
Een schoonmaakbedrijf raakt een klant kwijt en brengt vervolgens
eenzijdig het aantal arbeidsuren van de werknemers terug. Door de wijze
waarop dit gebeurt en gezien ervaringen in het verleden besluit een groep van
vijfentwintig vrouwen hier niet mee in te stemmen. Zij protesteren
schriftelijk en vorderen loon. Een aangespannen kort geding wordt verloren
omdat volgens de van toepassing zijnde CAO arbeidscontracten eenzijdig
gewijzigd kunnen worden
De vrouwen zijn het hier niet mee eens en nemen een andere advocaat in
de arm. Deze wil, met een procedure bij de kantonrechter, ook weer via een
loonvordering, proberen er iets tegen te doen
Afloop: kantonrechter heeft het gevorderde afgewezen; de werkgever mocht
op grond van de geldende CAO en met de instemming van het personeel eenzijdig
het aantal arbeidsuren terugbrengen. Een van de overgebleven vrouwen is in
hoger beroep gegaan bij de rechtbank. Ook hier is zij in het ongelijk
gesteld. Na een negatief cassatie-advies is besloten af te zien van verder
procederen
Jaarverslag 1987 no. 15, 1988 no. 9
Volledige tekst
OVERWEGEND TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Eiseressen hebben gesteld en gevorderd zoals is vermeld in de hier als
ingevoegd te beschouwen en in fotocopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding
Ter terechtzitting is hun vordering nader toegelicht door hun procureur,
die ons pleitnotities met produkties heeft overhandigd
Gedaagde heeft de vordering van eiseressen bestreden bij monde van haar
procureur, die ons eveneens een pleitnotitie met produkties ter hand heeft
gesteld
Nadat partijen over en weer nogmaals het woord hadden doen voeren en bij
hun stellingen hadden volhard, hebben zij vonnis gevraagd
Drie van de eiseressen hebben een z.g. groepstoevoeging verkregen
De inhoud van alle voormelde stukken wordt geacht hier te zijn ingelast
OVERWEGEND TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken
en ten dele gestaafd door overgelegde niet betwiste producties staat tussen
partijen – voorzover te dezen van belang l het volgende vast:
Eiseressen zijn allen in deeltijd werkzaam in dienst c.q. zijn in dienst
geweest van gedaagde. Deze laatste houdt zich in Den Helder bezig met het
schoonmaken van marinegebouwen, zulks krachtens een met de marine (Ministerie
van Defensie) gesloten overeenkomst. In totaal heeft gedaagde in Den Helder
ruim honderd werkneemster/werknemers, vrijwel uitsluitend in deeltijd, in
dienst. Op der partijen rechtsverhouding is van toepassing de C.A.O. in het
schoonmaak- en glazenwassersbedrijf, waarvan art. 4 lid 1, thans als volgt
luidt:
Bij aanvang van het dienstverband is de werkgever verplicht een
schriftelijke arbeidsovereenkomst aan te gaan met de werknemer, met als
grondslag deze collectieve arbeidsovereenkomst. De werkgever zal hierin
vermelden de bij aanvang van het dienstverband geldende: werktijden, het
(basis-) aantal uren en de loongroep waarin de werknemer wordt geplaatst, een
en ander onverminderd de, uit de kenmerken van de dienstverlening in de
branche voortkomende, wijzigingen, eventueel door te voeren tijdens de
looptijd van de arbeidsovereenkomst; de eventuele wijzigingen zullen alsdan
schriftelijk worden bevestigd
Met ingang van 1 januari 1985 is het aantal totaal te besteden
arbeidsuren terug gebracht van 1250 tot 700 per week, naar moet worden
aangenomen op grond van bezuinigingsmaatregelen van de overheid
Dit laatste stelde gedaagde voor de taak de gevolgen daarvan voor haar
personeel te Den Helder onder ogen te zien. In grote lijnen waren er twee
mogelijkheden: of een gedeelte van het personeel ontslaan, of de vermindering
van de uren uitsmeren over het gehele personeel
Na vooroverleg met enkele leden van de ondernemingsraad van gedaagde en
vertegenwoordigers van de vakbonden – waaronder zich overigens geen in Den
Helder werkzame personeelsleden van gedaagde bevonden – heeft gedaagde
besloten in beginsel voor het tweede alternatief te kiezen
In een op 12 december 1984 gehouden vergadering heeft het personeel zich
daarmede verenigd
Vervolgens heeft op 21 januari 1985 wederom een vergadering van het
personeel plaatsgevonden, alwaar de consequenties van de vermindering van de
uren zijn besproken en uiteindelijk door middel van een stemming onder het
personeel zijn aanvaard
Op beide vergaderingen was (vrijwel) het gehele personeel aanwezig. Ook
de ondernemingsraad heeft zich met de voorstellen verenigd
Gedaagde heeft vervolgens aan de genomen besluiten uitvoering gegeven
Daarna heeft een – geleidelijk in omvang slinkende – groep van
werkneemsters van haar ongenoegen over de gang van zaken en genomen besluit
en blijk gegeven
2. Eiseressen vorderen – althans zo lezen wij hun vordering – dat wij
gedaagde op straffe van een dwangsom zullen bevelen hun na 1 januari 1985
loon uit te betalen op basis van het aantal uren dat zij voor 1 januari 1985
hebben gewerkt
3. Gedaagde heeft deze vordering bestreden
4. Wij stellen voorop dat het boven geciteerde art. 4, lid 1 van de
C.A.O. in beginsel ruimte biedt tijdens de looptijd van de
arbeidsovereenkomst wijziging te brengen in het (basis) aantal uren
5. Bovendien is komen vast te staan dat, met uitzondering van hetgeen
ten aanzien van eiseres De Vries-Klos het geval is, de met de overige
eiseressen gesloten arbeidsovereenkomsten geen (basis) aantallen uren
vermelden, aangezien de C.A.O. die gold ten tijde van hun indiensttreding een
daartoe strekkende bepaling niet behelsde
6. Hieruit volgt dat eiseressen – met uitzondering van eiseres De
Vries-Klos – zich niet over een inbreuk op de geldende C.A.O. vermogen te
beklagen. Hetzelfde geldt overigens voor eiseres De Vries-Klos, aangezien
gedaagde onweersproken heeft gesteld dat in de arbeidsovereenkomst met deze
eiseres een werktijd van 8 1/2 uur per week is opgenomen en deze eiseres na 1
januari 1985 gemiddeld 10 uren per week heeft gewerkt
7. In het algemeen achten wij niet aannemelijk geworden dat gedaagde –
gezien de moeilijke situatie waarin zij buiten haar toedoen was komen te
verkeren – jegens eiseressen de geldende C.A.O. heeft nageleefd dan wel zich
overigens niet als een goed werkgeefster tegenover eiseressen heeft gedragen
8. Wij nemen daarbij mede in aanmerking dat ter terechtzitting is
gebleken dat gedaagde aan enkele eiseressen aanvullende uren heeft aangeboden
– zij wellicht op ander tijdstippen en op andere lokaties – en dat deze zijn
geweigerd. Op zichzelf kunnen zij daarvoor begrijpelijke en te respekteren
redenen hebben gehad, maar dat neemt niet weg dat het hun de gelegenheid zou
hebben geboden de financiele gevolgen van de getroffen maatregelen te
voorkomen of te verzachten
9. Samenvattend zijn wij van oordeel dat niet aannemelijk is geworden
dat de eiseressen in dit geding er rechtens aanspraak op kunnen maken dat hun
positie niet wordt bevroren en gehandhaafd in de toestand waarin zich deze
voor 1 januari 1985 bevond
10.Ter terechtzitting hebben eiseressen nog doen aanvoeren dat zij zich
in het bijzonder erover beklagen dat met hen over de te treffen maatregelen
geen overleg heeft plaatsgevonden
11. Gegeven het feit dat over de ingetreden situatie en de gevolgen
daarvan op 12 december 1984 en 1 januari 1985 vergaderingen met het (vrijwel)
voltallige personeel hebben plaatsgevonden en ook de ondernemingsraad is
geraadpleegd, achten wij dat verwijt onvoldoende gefundeerd
12. Uiteraard is niet slechts dan van “overleg” sprake indien dit leidt
tot een beslissing waarmede alle betrokkenen – meer dan honderd personen –
zich (laat staan: van ganser harte) kunnen verenigen
13. Uit het vorenoverwogene volgt dat de gevraagde voorzieningen – wat
daarvan overigens ook moge zijn – behoren te worden geweigerd met
veroordeling van eiseressen in de kosten van het geding
RECHTDOENDE IN KORT GEDING:
Weigeren de gevraagde voorzieningen
Verwijzen eiseressen in de kosten van het geding, aan de zijde van
gedaagde tot heden begroot op ƒ 250,– aan verschotten en ƒ 1.100,– aan
salaris voor haar procureur
Rechters
Mr. T.W. Attema, president