Instantie: Rechtbank Rotterdam, 6 september 1985

Instantie

Rechtbank Rotterdam

Samenvatting


Opposante was exploitante van een bordeel. De Gemeente heeft haar
bevolen deze inrichting te sluiten. De Gemeente heeft met behulp van
politiedwang het pand gesloten. Opposante heeft bezwaar aangetekend tegen het
sluitingsbevel. De Raad van State heeft dit beroep verworpen. In dit geding
dient derhalve van de rechtmatigheid van dat besluit te worden uitgegaan.

De vordering dat opposante goed opposante wordt verklaard tegen het ten
processe bedoelde dwangbevel endat dit buiten werking zal worden gesteld,
wordt afgewezen.

Volledige tekst

OVERWEGENDE TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Bij conclusie van eis overeenkomstig de dagvaarding heeft W. gevorderd,
dat zij bij vonnis goed opposante zal worden verklaard tegen het ten processe
bedoelde dwangbevel en dat dit buiten werking zal worden gesteld, kosten
rechtens.

Onder overlegging van produkties heeft de Gemeente voor antwoord
geconcludeerd W. in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans
haar deze te ontzeggen, haar te dezer zake tot kwaad-opposante te verklaren en
haar te veroordelen in de kosten van deze procedure.

Geen overlegging van produkties heeft W. gerepliceerd.

De Gemeente heeft gedupliceerd.

Beide partijen hebben onder overlegging van de stukken vonnis verlangd.

OVERWEGENDE TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet, althans niet
genoegzaam gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet
betwiste inhoud van de overgelegde produkties staat ten processe het volgende
tussen partijen vast:

a. W. is huurster en bewoonster van het pand A…straat te Rotterdam.

b. In evenvermeld pand was gevestigd een inrichting als bedoeld in
artikel 49 Algemene Politieverordening Rotterdam (bordeel), W. was exploitante
van deze inrichting.

c. Op 23 juni 1981 heeft de Gemeente W. bevolen meergenoemde inrichting
te sluiten. Na aanzegging van politiedwang heeft de Gemeente op 5 april 1982
een kamer op de tweede etage en een kamer op de derde etage van het
desbetreffende pand met hout dichtgetimmerd.

d. Nadat bleek dat het pand later toch weer voor prostitutie werd
gebruikt, is op 12 november 1982 op de zolderverdieping een aantal houten
schotten aangebracht, waardoor een aldaar geplaatst bed onbereikbaar werd.
Nadat bleek dat deze betimmering was weggenomen, is deze op 18 november 1982
nogmaals aangebracht met zwaarder materiaal. Tevens is daarbij een kamertje
afgesloten met een slot.

e. Bij brief van 23 november 1982 heeft de Gemeente W. verzocht de
kosten van de op 12 en 18 november genomen maatregelen te betalen. Daarbij is
W. een gespecificeerde factuur ad ƒ 3.609,10 toegezonden.

f. Op 20 december 1982 is door de Burgemeester van Rotterdam aan W. als
volgt bericht:

“Blijkens politierapportage is mij gebleken, dat u zich herhaalde malen
niet hebt gehouden aan het sluitingsbevel ten aanzien van het pand A. alhier.

Voorts is mij uit rapportage gebleken dat de van Gemeentewege
aangebrachte betimmering een aantal malen is weggenomen en dat
prositutie-activiteiten in het pand weer plaatsvinden. Ik wijs u er
nadrukkelijk op dat B & W in deze situatie niet zullen berusten en
verdergaande maatregelen overwegen, te weten maatregelen in de vorm van en
totale afdichting van het pand A.

Ik vertrouw erop dat het zover niet hoeft te komen en dat u deze
waarschuwing ter harte neemt en zich aan het sluitingsbevel zal houden”.

g. Aangezien deze waarschuwing geen effect sorteerde, is een deel van
het pand nadien met zwaar materiaal afgedicht en is uit een kamertje dat voor
prostitutie werd gebruikt de vloer verwijderd. Dit was het kamertje dat op 18
november met een slot was afgesloten. Dit slot bleek te zijn verwijderd.

h. Op 27 januari 1983 is een d.d. 24 december 1982 door B & W van de
Gemeente Rotterdam uitgevaardigd dwangbevel aan W. betekend.

i. W. heeft tegen het hiervoor sub c. bedoelde sluitingsbevel een
bezwaarschrift ingediend bij B & W van de Gemeente Rotterdam. Dit
bezwaarschrift is op 30 september 1981 ongegrond verklaard. Het hiertegen
ingestelde beroep bij de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State werd bij
beslissing d.d. 17 juni 1983 verworpen.

j. Op 16 februari 1984 heeft de Gemeenteraad van Rotterdam besloten in
de onderhavige procedure verweer te voeren.

Tegen de achtergrond van deze vaststaande feiten vordert W. als hiervoor
in de overwegingen ten aanzien van de feiten is weergegeven. Zij heeft zich
daarbij op het standpunt gesteld, dat zij niet gehouden is de kosten van
onrechtmatig getroffen voorzieningen aan de Gemeente te vergoeden. In dit
verband heeft W. in de eerste plaat aangevoerd dat het sluitingsbevel ten
onrechte is genomen.

Dit betoog van W. dient te worden verworpen.

Immers, uitsluitend de administratieve rechter is bevoegd te beslissen
over de vraag, of de Gemeente al dan niet terecht op grond van artikel 49
Algemene Politieverordening de sluiting heeft bevolen van de inrichting van
W.

Nu de afdeling Rechtspraak van de Raad van State het beroep van W. tegen
het sluitingsbevel heeft verworpen, dient in het onderhavige geding van de
rechtmatigheid van dat besluit te worden uitgegaan.

W. heeft voorts aangevoerd, dat de uitvoering van het sluitingsbesluit
onrechtmatig is. Daartoe is door W. gesteld, dat de sluitingsbevoegdheid niet
inhoudt, dat de Gemeente vloeren uit de kamers mag halen. De bevoegdheid tot
sluiten brengt -aldus W.- niet mee dat de te sluiten ruimten onbruikbaar
worden gemaakt, alleen dat zij van buitenaf niet toegankelijk zijn.

Ook dit betoog kan W. niet baten. Niet valt in te zien immers, dat de
Gemeente de kosten van in november getroffen maatregelen niet meer zou kunnen
verhalen op de grond, dat zij in december (beweerdelijk) onrechtmatig jegens
W. zou hebben gehandeld.

W. heeft tenslotte de juistheid van het door de Gemeente in rekening
gebrachte bedrag betwist.

De Gemeente heeft gespecificeerd naar arbeidsloon, materiaal en
transportkosten aangegeven, welke kosten zij in verband met de 1e sluiting op
12 november 1982 en de 2e sluiting op 18 november 1982 heeft gemaakt.
Tegenover deze specificatie had het op de weg van W. gelegen nader aan te
geven op welk(e) punt(en) de door de Gemeente in rekening gebrachte bedragen
niet kloppen. Nu zij zulks heeft nagelaten, gaat de rechtbank aan haar
betwisting te dier zake als onvoldoende gemotiveerd voorbij.

Het voorgaande voert tot de slotsom, dat de vordering van W. moet worden
afgewezen.

RECHTDOENDE:

Wijst de vordering af.

Veroordeelt W. in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde
van de Gemeente begroot op f.150,- aan verschotten en op f.1.240,- aan salaris
voor de procureur.

Rechters

Mr. G.J. de Groot, president