Instantie
B en W Amsterdam
Samenvatting
Vrouw krijgt geen RWW-uitkering omdat zij samenwoont
BESLISSING RECHTENVROUW: accoord, omdat het aanvechten van de
kroonjurisprudentie met betrekking tot economische eenheden in het belang van
meerdere vrouwen is
AFLOOP: het bezwaarschrift bij B & W werd afgewezen, evenals beroep bij
gedeputeerde Staten en Kroon. Aanvankelijk was het de bedoeling om door
middel van een civiele procedure de kroonjurisprudentie onder druk te zetten,
nu het BW geen onderhoudsplicht kent als er geen sprake is van een huwelijk
Er werd uiteindelijk afgezien van een procedure omdat de vrouw inmiddels
een baan had en bovendien de zaak door wetswijzigingen iets anders is gaan
liggen
Jaarverslag 1985 no. 24, 1986 no. 46, 1987 no. 33
Volledige tekst
OVERWEGENDE:
dat bezwaarde zich niet kan verenigen met de beslissing d.d. 17 mei 1984
ingevolge de Algemene Bijstandswet, waarbij de aan haar verleende
bijstandsuitkering ingevolge de Rijksgroepsregeling werkloze werknemers met
ingang van 1 november 1983 werd beeindigd, waarbij werd overwogen dat zij
samenwoont met de heer A.A. Snoek, geboren 11 januari 1959, onder
omstandigheden die in financieel-economisch opzicht niet wezenlijk
verschillen van de situatie in een gezin als bedoeld in artikel 5 van de
Algemene Bijstandswet en dat volgens de terzake van samenwoning geldende
jurisprudentie de heer Snoek onder meer gehouden is haar te voorzien in de
noodzakelijke kosten van het bestaan;
dat bezwaarde sinds 1 oktober 1982 bijstand krachtens de
Rijksgroepsregeling werkloze werknemers ontving, aanvankelijk naar de norm
inwonend, vanaf 3 mei 1983 naar norm 18 jaar alleenstaand;
dat de uitkering met ingang van 1 november 1983 werd geblokkeerd, omdat
bezwaarde op 22 november 1983 op dat zij met ingang van 1 november 1983 was
gaan samenwonen met de heer Snoek en tegelijkertijd verzocht om voortzetting
van de bijstand gedurende een kennismakingsperiode van drie maanden;
dat de gemachtigde van bezwaarde in het bezwaarschrift verklaart dat zij
bestrijdt dat er in het geval van betrokkenen sprake is van een situatie als
bedoeld in artikel 5 van de Algemene Bijstandswet, omdat zij als ongehuwd
samenwonende niet gekozen heeft voor een financieel-economische
lotsverbondenheid hetgeen moge blijken uit het feit dat zij geen aanspraak op
levensonderhoud geldend kan maken tegenover haar gehouden is en dat de
afwezigheid van een financiele-economische lotsverbondenheid mede ook hieruit
blijkt, namelijk, dat de heer Snoek op geen enkele wijze bijdraagt in de
noodzakelijke kosten van haar levensonderhoud en dat dan ook tot
bijstandsverlening dient te worden overgegaan daar zij zelf niet over de
middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien
en dat verder wordt verwezen naar terzake relevante jurisprudentie, waaruit
blijkt dat zelfs ondanks een wettelijke onderhoudsplicht van de ouders jegens
hun kinderen toch aanleiding werd gevonden in de verworven zelfstandige
positie van een inwonend kind om zelfstandig bijstand te verlenen en dat, zo
er toch sprake zou zijn van een voor de bijstandverlening relevante
economische band met de heer Snoek (quod non), deze hoogstens kan worden
beschouwd als een economische belangengemeenschap, waarmee bij toekenning van
de bijstand eventueel rekening zou kunnen worden gehouden;
dat gemachtigde van bezwaarde in een nader onderhoud d.d. 17 december
1984 aan het bezwaarschrift niets heeft toegevoegd;
dat is komen vast te staan dat met inachtneming van de voortzetting van
de bijstand gedurende een kennismakingsperiode van 3 maanden, vanaf februari
1984 sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 5 van de Algemene
Bijstandswet en dat bezwaarde en haar partner vanaf genoemde datum een
financieel-economische eenheid vormen;
dat, gelet op het inkomen van de heer Snoek, deze in staat wordt geacht
bezwaarde te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan en zo niet,
dat hij een beroep kan doen op de Algemene Bijstandswet;
dat de beeindiging van de bijstandverlening met ingang van 1 februari
1984 gerechtvaardigd is nu bezwaarde blijkens de stukken in november 1984 op
de hoogte was van de consequentie met betrekking tot haar uitkering, welke
haar samenwoning met de heer A.A. Snoek met zich meebracht en zij er derhalve
vanaf dat moment rekening mee kon houden;
BESLUITEN:
de beslissing d.d. 17 mei 1984 in die zin te herzien dat de
bijstandsuitkering met ingang van 1 februari 1984 wordt beeindigd
Afschrift van dit besluit zal worden gegeven aan de afdeling Sociale
Dienst (8 stuks)
Rechters
Voorstel van de Wethouder van Sociale Zaken