Instantie: Gerechtshof Amsterdam, 22 mei 1986

Instantie

Gerechtshof Amsterdam

Samenvatting


Vrouw eist in kort geding een volg-, aanspreek- en straatverbod tegen
haar verkrachter. Deze werd door de rechtbank ter beschikking van de
regering gesteld, maar door het hof op grond van een tweede met het eerste
strijdige psychiatrisch rapport, in voorlopige vrijheid gesteld

BESLISSING RECHTENVROUW: accoord, dit straatverbod wordt geeist nadat de
strafrechter zich al over de zaak heeft uitgesproken

AFLOOP: kort geding werd gewonnen. De gevraagde verboden werden
toegewezen. Man stelde hoger beroep in. Het hof wees het contactverbod
toe, het straat verbod af

Jaarverslag 1985 no. 21

Volledige tekst

Het geding in hoger beroep

Appellant (O.) is bij dagvaarding van 12 december 1985 in hoger beroep
gekomen bij het hof van een door de president van de arrondissementsrechtbank
te Amsterdam, rechtsprekende in kort geding, onder rolnummer KG 85/1289 G,
tussen partijen gewezen en op 28 november 1985 uitgesproken vonnis

Bij memorie (met productie) heeft O. drie grieven tegen genoemd vonnis
aangevoerd en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal
vernietigen en geintimeerde (A.) alsnog in haar vordering niet ontvankelijk
zal verklaren, althans haar deze zal ontzeggen, met veroordeling van A. in de
kosten van beide instanties

A. heeft bij memorie van antwoord (met drie producties) de grieven
bestreden en geconcludeerd tot afwijzing dan wel niet ontvankelijk verklaring
van het appel en tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep.

O. heeft nog een akte genomen en vervolgens hebben partijen de stukken
van het geding in beide instanties overgelegd aan het hof voor het wijzen van
arrest. De inhoud van deze stukken geldt als hier ingevoegd

2. De grieven.

De grieven luiden als volgt

Grief I. Ten onrechte gaat de president in rechtsoverweging 7 uit van
de juistheid van hetgeen A. met betrekking tot het gebeurde op 11 augustus
1984 heeft gesteld

Grief II. Ten onrechte overweegt de president in rechtsoverweging 7 dat
terzake van de ontmoeting van 2 oktober 1985 in het midden kan blijven of die
ontmoeting al dan niet opzettelijk was

Grief III. Ten onrechte heeft de president aan O. verboden om gedurende
een jaar na betekening van het vonnis zich te begeven en/of te bevinden
anders dan in een middel van openbaar vervoer, binnen de blokken gevormd door
de Churchilllaan, Slaakstraat, Amstelkade alsmede de Scheldestraat en door de
Daalwijksdreef, Bijlmerdreef en Elsrijkdreef te Amsterdam, of om A. te volgen
of aan te spreken

3. De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken
staat, mede op grond van de overgelegde bewijsstukken, ten processe het
volgende vast

3.1 O. en A. hebben gedurende vijf jaar een relatie met elkaar gehad

3.2 Op 21 mei 1980 is uit deze relatie een zoon (R.) geboren

3.3 In juli 1980 is de relatie verbroken

3.4 Op 23 februari 1984 heeft O. telefonisch contact met A. opgenomen.
Daarna heeft hij A. enkele malen in haar woning bezocht

3.5 Van 11 augustus 1984 tot 14 augustus 1984 verbleef A. bij O. in zijn
woning te Eindhoven

3.6 Op 16 augustus 1984 heeft A. bij de gemeentepolite te Eindhoven
aangifte gedaan van verkrachting en aanranding door O. jegens haar gepleegd
op 11 augustus 1984

3.7 Op 17 augustus 1984 heeft B. bij de gemeentepolitie te Eindhoven
aangifte gedaan van verkrachting, aanranding en mishandeling jegens haar door
O. gepleegd op verschillende data

3.8 Op 16 augustus 1984 heeft M. bij de gemeentepolitie te Eindhoven
aangifte gedaan van verkrachting, aanranding en mishandeling jegens haar door
O. gepleegd op verschillende data

3.9 Blijkens mededeling van griffier van de arrondissements-rechtbank te
‘s-Hertogenbosch is O. bij vonnis van deze rechtbank van 6 december 1984
terzake van feitelijke aanranding van de eerbaarheid veroordeeld tot een
gevangenisstraf voor de tijd van drie jaar en tot onvoorwaardelijke
terbeschikkingstelling van de regering

3.10 Deze veroordeling betreft feiten gepleegd jegens B.

3.11 Tegen genoemd strafvonnis is door O. en door de officier van
justitie hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch

3.12 Bij beschikking van 31 januari 1985 heeft genoemd hof de voorlopige
hechtenis van O. geschorst met onmiddellijke ingang

3.13 Tot de aan O. gestelde voorwaarden der schorsing behoort de
bepaling: “dat verdachte geen contact op zal nemen met B., M., en A

3.14 Sedert de datum van de schorsing verblijft O. bij zijn moeder in
Amsterdam

3.15 A. is sinds september 1984 bij mevrouw C. Kolenbrander van het
Riagg Amsterdam Zuid in therapie

3.16 Op 2 oktober 1985 heeft een ontmoeting plaats gehad tussen O. en A.
in een bus van het openbaar vervoer in Amsterdam

3.17 Prof. J.G. Schnitzler heeft op verzoek van de rechter-commissaris
in de arrondissementsrechtbank te ‘s-Hertogenbosch een onderzoek ingesteld
naar de geestvermogens van O. Diens rapport (gedateerd 23 januari 1986) is
door de advocaat-generaal bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch op 4
februari 1986 toegezonden aan de procureur van A.

4. De overlegde stukken

4.1 O. maakt bezwaar tegen het feit dat het rapport van Prof. J.G.
schnitzler door A. is overgelegd aan het hof. Volgens hem is dit in strijd
met artikel 8 van het Verdrag van Rome en mag het rapport om die reden geen
basis vormen voor de oordeelsvorming door het hof

4.2 Het Hof gaat aan dit bezwaar voorbij

4.3 Het rapport is op rechtmatige wijze ter beschikking van A. gekomen.
Overleggingen van het rapport in de onderhavige procedure waarin gegevens met
betrekking tot de persoonlijkheid van O. relevant kunnen zijn voor het
oordeel van het hof is niet in strijd met het recht van O. op eerbiediging
van zijn privacy. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat van de zijde van O.
een brief afkomstig van Dr. H.J. Spruijt die aan het gerechtshof te
‘s-Hertogenbosch in bovengenoemde strafzaak was overgelegd op de zitting van
31 juli 1985, in het geding is gebracht. Deze brief bevat informatie met
betrekking tot de persoon van zowel O. als A.

5. Behandeling van de grieven

5.1 De grieven stellen de vraag aan de orde of een straatverbod en een
contactverbod, een en ander als door de president is opgelegd, in de gegeven
omstandigheden gerechtvaardigd is

5.2 O. meent van niet. Hij wijst erop dat de feiten waarvan A. hem
beticht door hem steeds zijn ontkend, dat hij sinds 14 augustus 1984 op geen
enkele wijze heeft gepoogd in contact te komen met A. en dat hij, gezien ook
de hierboven sub 3.13 genoemde schorsingsvoorwaarde, geenszins van plan is
met A. contact op te nemen

5.3 A. acht de opgelegde verboden wel degelijk gerechtvaardigd. Zij
voert aan dat sprake is van (seksuele) mishandeling door O. waardoor zij
fysieke en psychische schade heeft geleden en nog steeds lijdt

Volgens haar blijkt uit het rapport van Prof. Schnitzler dat er gegronde
vrees voor herhaling van het gedrag van O. jegens haar bestaat. Door de
ontmoeting op 2 oktober 1985 is een terugval in haar herstel opgetreden. Zij
heeft er belang bij om het herstelproces te kunnen voltooien in het besef dat
zij door O. met rust gelaten wordt

5.4 De president heeft in het vonnis waarvan beroep uit de omstandigheid
dat behalve A. nog twee vrouwen, onafhankelijk van elkaar, aangifte hebben
gedaan van soortgelijke mishandelingen door O., afgeleid dat er voorshands
vanuit moet worden gegaan dat de lezing van A. van de gebeurtenissen op 11
augustus 1984 juist is

5.5 Het hof onderschrijft dit oordeel en neemt de betreffende overweging
over. Ook het hof gaat er derhalve voorshands vanuit dat O. op grove wijze
inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van A.

5.6 A. heeft onweersproken gesteld dat zij ook thans nog nadelige
gevolgen van de betreffende gebeurtenissen ondervindt en dat haar herstel
wordt bemoeilijkt wanneer zij, zoals op 2 oktober 1985, met O. wordt
geconfronteerd. Zij heeft er derhalve belang bij dat dergelijke ontmoetingen
door O. worden vermeden

5.7 Het aan O. opgelegde verbod om A. te volgen en/of aan te spreken
(het contactverbod) biedt geen garantie tegen toevallige ontmoetingen. Wel
biedt het een waarborg tegen eventueel door O. gezochte contacten en kan het
als zodanig bijdragen tot het herstel van A

5.8 Gelet op dit zwaarwegend belang van A. weegt het belang van O. die
stelt zijnerzijds geen enkele behoefte te hebben aan contacten met A., minder
zwaar. De opleggingen van het contactverbod, op straffe van een dwangsom, is
derhalve gerechtvaardigd

5.9 In zoverre falen de grieven

5.10 Ten aanzien van het verbod zich te bevinden in de twee in het
vonnis waarvan beroep genoemde blokken van Amsterdam (het straatverbod) stelt
het hof voorop dat hierbij het recht op bewegingsvrijheid, zoals geformuleerd
in artikel 2 van Protocol 4 van het Verdrag van Rome, in het geding is. Dit
betekent dat terughoudendheid in acht moet worden genomen bij de oplegging van
een dergelijk verbod

5.11 Hoewel het hof van oordeel is dat het belang van A. bij herstel van
haar geestelijk evenwicht zwaar weegt en dat A. er, gelet op de ernst van de
tussen haar en O, voorgevallen feiten, aanspraak op kan maken dat O. uit haar
buurt blijft en haar wens om van verdere ontmoetingen verschoond te blijven
respecteert, betekent dit niet dat het opleggen van een straatverbod in de
gegeven omstandigheden gerechtvaardigd is

5.12 Doorslaggevend voor dit oordeel is dat O., sedert zijn voorlopige
hechtenis is geschorst en hij in Amsterdam verblijft, geen contact heeft
gezocht met A. en met name niet heeft gepoogd haar op straat, in de omgeving
van haar woning of die van haar moeder, te ontmoeten. Dat de ontmoeting van
2 oktober 1985 (buiten het door het straatverbod bestreken gebied) op zichzelf
toevallig was, is door A. niet weersproken

5.13 In zoverre slagen de grieven

6. Slotsom

6.1 Naar uit het vorengaande volgt treffen de grieven voor een deel doel.
Zij leiden tot gedeeltelijke vernietiging van het vonnis waarvan beroep

6.2 Partijen zijn over en weer in het ongelijk gesteld

Het hof zal daarom de proceskosten, zij het uitsluitend voor wat betreft
het hoger beroep, compenseren als hierna is aangegeven

7.Beslissing

Het hof,

1. vernietigt het vonnis waarvan beroep voor wat betreft het aan O.
opgelegde verbod om zich gedurende een jaar na de betekening van het vonnis
te begeven en/of te bevinden in de in de vonnis genoemde blokken van
Amsterdam;

2. wijst de onderdelen a. en b. van de vordering van A. af;

3. bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;

4. compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij
de eigen kosten draagt

Rechters

Mrs Ter Haar, vice-president, Asser en Rutten-Roos raadsheren