Instantie: Gerechtshof ‘s-Gravenhage, 2 september 1986

Instantie

Gerechtshof ‘s-Gravenhage

Samenvatting


1. De eerste aanleg

Bij dat vonnis van 19 december 1985 heeft de fungerend President het
navolgende overwogen en beslist:

Voor hetgeen eiseressen vorderen en hetgeen zij daaraan ten grondslag
leggen, verwijzen Wij naar de dagvaarding

Eiseressen stellen zich in deze – kort samengevat – op het standpunt dat
gedaagde op 5 juli 1985 tussen haar en – onder andere – eiseressen gemaakte
afspraken met betrekking tot het functioneren van dezen niet is nagekomen en
dat zij ten detrimente van eiseressen heeft gehandeld en blijft handelen in
strijd zowel met de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen, als met
artikel 1637 ij Burgerlijk Wetboek, en zich dusdoende ten opzichte van
eiseressen schuldig maakt aan wanprestatie en onrechtmatige daad

De feiten en omstandigheden die eiseressen ter adstructie van deze
stellingen hebben aangevoerd, zijn echter, gelet ook op hetgeen gedaagde ter
bestrijding daarvan, ten aanzien van de juistheid van die feiten en
omstandigheden en omtrent de weergave daarvan door eiseressen heeft betoogd,
van zodanige ingewikkeldheid gebleken, dat Wij Ons van de beoordeling daarvan
en – mitsdien – van de daarop gebaseerde vorderingen, in kort geding menen te
moeten onthouden, te meer nog waar de hiervoor bedoelde complexiteit Ons belet
de gevolgen van een door Ons te geven voorziening voldoende te overzien

De gevraagde voorziening dient derhalve te worden geweigerd

Wij zullen de proceskosten compenseren, nu partijen hebben te kennen
gegeven daartegen geen bezwaar te hebben

Rechtdoende in kort geding, wijzen de vorderingen van eiseressen af,
compenseren de kosten van dit geding aldus, dat iedere partij haar eigen
kosten drage

2. Het geding in hoger beroep

Van dat vonnis bij eerdergenoemd exploit in hoger beroep gekomen hebben
appellanten een grief voorgedragen en geconcludeerd:

het vonnis van de President van de Arrondissementsrechtbank te
Maastricht d.d. 19 december 1985 te vernietigen, en opnieuw rechtdoende de
Montfortstichting te bevelen appellanten op gelijke voet te behandelen als de
mannelijke begeleiders in de Pedagogische Dienst; aan hen gelijke taken en
bevoegdheden toe te kennen, voor wat betreft het begeleiden van pupillen;
appellanten te laten deelnemen aan alle teamvergaderingen van de Pedagogische
Dienst en appellanten gelijke faciliteiten te verlenen als aan de mannelijke
groepsleiders, waaronder met name studiefaciliteiten, zulks op straffe van een
dwangsom van ƒ 1.000,- voor iedere handeling waarbij de Montfortstichting in
strijd handelt met voormeld bevel, met veroordeling van de Monfortstichting in
de kosten van de procedure in hoger beroep

Daarop antwoordend heeft geintimeerde die grieven bestreden en
geconcludeerd:

het vonnis van de President van de Arrondissementsrechtbank d.d. 19
december 1985 te bekrachtigen en mitsdien appellanten in hun vorderingen
niet-ontvankelijk te verklaren, althans hen deze als ongegrond en/of onbewezen
te ontzeggen, met veroordeling van appellanten in de kosten van beide
instanties

De zaak is door de raadslieden van partijen bepleit, waarna uitspraak is
verzocht

3. De gronden van het hoger beroep

De grief houdt in dat fungerend President ten onrechte de gevraagde
voorziening in kort geding geweigerd heeft, op de gronden daarvoor in het
vonnis waarvan beroep aangevoerd

4. Beoordeling

4.1 Door de tegen het vonnis waarvan beroep ingebrachte grief is de
gehele rechtsstrijd aan het oordeel van het Hof onderworpen

4.2 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken
staat het navolgende vast:

– Geintimeerde, nader te noemen de Stichting, is een stichting voor
intramurale opvang en hulpverlening ten behoeve van jeugdigen en jonge
volwassenen, waarbij de plaatsing geschiedt niet op medische indicatie, doch
op psychosociale of pedagogische

– Het onder de Stichting ressorterende “Montforthuis” had in 1975 een
capaciteit van 10 plaatsen

– De personeelsbezetting van het Montforthuis zag er in 1975 als volgt:

1 directeur

1 adjunct-directeur

1 part-time psycholoog

1 mentor

1 mentrix

1 concierge/nachtportier

1 part-time huishoudelijk hulp

– Per 29 oktober 1973 is appellante Timmers part-time aangesteld bij de
Stichting als huishoudelijke hulp en per 1 december 1974 is appellante Jongen
part-time aangesteld bij de Stichting als assistente chef-kok

– In het verloop van de jaren is de capaciteit van de Stichting en het
onder haar ressorterende “Montforthuis” uitgebreid en gebracht op 40 plaatsen
in 1984

– In het jaar 1982 is de Stichting pedagogische medewerkers gaan
aanstellen, te weten per 18 januari 1982 P. Giesen, per 8 augustus 1983 G.D.M.
Hovens, per 1 januari 1984 J.A.C. Hendrix en per 1 oktober 1984 G.C.A. Glezer

– Alhoewel appellanten destijds als huishoudelijke krachten waren
aangetrokken, is de inhoud van hun functie in de loop der tijd geevolueerd
naar een ook begeleidende functie ten behoeve van de pupillen

– De functie en de taken van appellanten zijn vastgelegd in een
schriftelijk stuk van 1980 “De huishoudelijk technische begeleiding/verzorging
binnen de Montfortstichting, de intra-murale voorziening te Bunde. “

– Appellanten functioneerden binnen de zogenaamde H.T.B.V.-dienst van de
Stichting, kort gezegd de huishoudelijke dienst, die ook begeleidende en
verzorgende taken heeft

– De pedagogische functie van de Stichting, die steeds aanwezig is
geweest, heeft zich met name door het aantrekken van de pedagogische
medewerkers ontwikkeld tot een pedagogische dienst

– De huishoudelijke dienst bestaat qua personeelsformatie uit vrouwen en
de pedagogische dienst uit mannen

– De Stichting heeft in de loop van het jaar 1984 ten behoeve van de
verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening een reorganisatie
nagestreefd, waarbij gesteld is, dat de huishoudelijke dienst onvoldoende
kwaliteit had voor de begeleidende en verzorgende taken

– De Stichting heeft bij de beoogde reorganisatie nagesteefd dat de
pedagogische functie zou worden vervuld door daartoe opgeleide en
gekwalificeerde personeelsleden

– Afgezien van hun ervaring zijn appellanten niet gekwalificeerd als
pedagogische medewerker. Zij hebben de lagere school doorlopen en bezitten
geen verdere diploma’s

– De Stichting heeft besloten de huishoudelijke dienst op te heffen en
de aan die dienst verbonden personeelsleden te ontslaan, waartoe op 16 oktober
1984 ontslagvergunning is gevraagd aan de directeur van het Gewestelijk
Arbeidsbureau te Maastricht

– Op 23 mei 1985 is die ontslagvergunning ten aanzien van beide
appellanten geweigerd

– Aanvankelijk heeft de Stichting na bedoelde beslissing van de
directeur van het Gewestelijk Arbeidsbureau volhard bij de reorganisatie, doch
na een door appellanten uitgebrachte kort-gedingdagvaarding is de Stichting
daarvan teruggekomen. Dit is gebeurd op 5 juli 1985

– Over de invulling van het besluit van 5 juli 1985 heeft overleg plaats
gevonden op 16 juli 1985 en op 21 augustus 1985, waarbij op 21 augustus 1985
afgesproken is dat een personeelslid verbonden aan de pedagogische dienst en
een verbonden aan huishoudelijke dienst samen telkens een werkunit voor de
begeleiding van een bepaalde groep pupillen zouden vormen, waarmede
appellanten ingestemd hebben

– De groepsindeling heeft op 9 september 1985 plaatsgevonden. De
personeelsleden verbonden aan de huishoudelijke dienst hebben die
groepsindeling voor akkoord ondertekend, behoudens de appellante Timmers, doch
inclusief de appellante Jongen

– Appellanten achten zich door de op 21 augustus 1985 gemaakte afspraak
te kort gedaan. De overige drie vrouwelijke medewerkers van de
huishoudelijke dienst, die dus ook onder de aanvankelijk voorziene
reorganisatie vielen, onderschrijven dan niet

4.3 Appellanten stellen twee zaken aan de orde:

a) er zou sprake zijn van ongelijke behandeling van vrouwen in
vergelijking tot hun mannelijke collega’s, waartoe zij zich onder meer
beroepen op artikel 1637 ij van het Burgerlijk Wetboek, de richtlijn van de
î
d van de Europese Gemeenschappen, no. 76/207 van 9 februari 1976 (P.B. L 39
van 14-2-1976), de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen van 1 maart
1980, (Stbl. 86) en artikel 26 van het Verdrag van New York van 19 december
1966;

b) de op 5 juli 1985 gemaakte afspraken zouden niet althans niet
behoorlijk nagekomen zijn

4.4 Met betrekking tot de vraag of appellanten als vrouw gediscrimineerd
worden geldt dat het in het algemeen niet toegestaan is mannen en vrouwen op
grond van hun geslacht in gelijke situaties ongelijk te behandelen. In het
onderhavige geval is echter niet aannemelijk geworden dat de Stichting in
bedoelde zin heeft gediscrimineerd. Hierbij heeft het Hof in het bijzonder
in aanmerking genomen dat appellanten slechts het basisonderwijs hebben
gevolgd en geen enkele pedagogische scholing hebben gehad, dat zij voor andere
dan pedagogische functies bij de Stichting hebben gesolliciteerd. Onder
deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat de Stichting een verboden
onderscheid heeft gemaakt tussen appellanten en de bij de pedagogische dienst
werkzaam mannen

4.5 Met betrekking tot de vraag of de op 5 juli 1985 gemaakte afspraken
zijn nagekomen geldt dat de Stichting zich zelf in een moeilijke situatie
heeft gebracht door bij die gelegenheid het eerder uitgestippelde beleid
plotseling te herroepen, onder dreiging van het door appellanten reeds
aangespannen, doch nog niet behandelde, kort geding

4.6 Dit zo zijnde diende de Stichting, na de afspraken van 5 juli 1985,
de daarvan te verwachten spanningen binnen de organisatie zo goed mogelijk op
te vangen

Deze verplichting is zij genoegzaam nagekomen. Er is een modus
vivendi gevonden, die aanvankelijk ieders instemming had, zij het dat
appellanten daarvan later zijn teruggekomen

4.7 Naar het oordeel van het Hof zijn de op 21 augustus 1985 gemaakte
afspraken en de daaraan gegeven uitvoering, gelet op de functie en taken van
de huishoudelijke dienst als vastgelegd in het schriftelijk stuk van 1980
De Stichting is als werkgever bevoegd de taken en functies van haar
werknemers nader te formuleren en/of daarin wijziging te brengen mits
blijvende binnen de grenzen van de redelijkheid en billijkheid. Die grenzen
zijn in casu niet overschreden

4.8 Het door appellanten in dit kort geding gevorderde, te weten, kort
gezegd, gelijkstelling met de mannelijke begeleiders in de pedagogische
dienst, kan niet gebaseerd worden op de 5 juli 1985 gemaakte afspraken, omdat
het door appellanten nu beoogde afwijkt van de voordien bestaande feitelijke
situatie. Het gevorderde kan dus enkel zijn grondslag vinden in de door
appellanten beoogde gelijke behandeling van mannen en vrouwen;

echter zoals reeds overwogen heeft de Stichting wat dat betreft geen
verboden onderscheid gemaakt

4.9 Hieraan kan nog toegevoegd worden, dat het naar het oordeel van het
Hof niet onredelijk is, dat de Stichting de pedagogische functie van haar
werkzaamheden wil laten vervullen door daartoe qua opleiding gekwalificeerde
personeelsleden

De gelijkstelling die appellanten wensen zou dit beleid van de Stichting
doorkruisen

4.10 Aangaande de studiefaciliteiten, waartoe appellanten toegelaten
willen worden, is de Stichting afhankelijk van het standpunt van de subsidie
verstrekkende overheid. De Stichting weigert appellanten geen
studiefaciliteiten, doch stelt daartoe bereid te zijn, mits de daaraan
verbonden financiele consequenties door de subsidie verstrekkend overheid
worden gedekt. Dit standpunt van de Stichting is niet onredelijk

4.11 Dit alles voert tot de conclusie, dat het vonnis waarvan beroep,
wat er ook moge zijn van de aan dat vonnis ten grondslag liggende motivering,
bekrachtigd moet worden, nu de vorderingen van appellanten niet toewijsbaar
zijn. Appellanten zullen veroordeeld worden in de proceskosten op het hoger
beroep gevallen

5. Uitspraak

Het Hof bekrachtigd het vonnis waarvan beroep, veroordeelt appellanten
in de proceskosten op het hoger beroep aan de zijde van geintimeerde gevallen
en stelt deze tot aan deze uitspraak op ƒ 250,– aan verschotten en ƒ
3.600 aan salaris voor de procureur van geintimeerde, derhalve in totaal op
ƒ 3.850

Volledige tekst

Rechters

Mrs. Van Haren, president, Mouton en Duijnstee, raadsheren