Instantie
President van de arrondissementsrechtbank te Zutphen
Samenvatting
Het Buro voor Rechtshulp weigerde een vrouw een van overheidswege
gefinancierde advocaat toe te voegen omdat zij de inkomsten van haar partner
niet wilde opgeven. Zij achtte deze gegevens niet relevant voor de
beoordeling van haar eigen draagkracht. De vrouw tekende beroep aan bij de
President van de Rechtbank. Deze besliste dat er sprake is van
lotsverbondenheid tussen de vrouw en haar partner, zodat het Buro voor
Rechtshulp inderdaad deze inkomsten diende mee te tellen en bij het ontbreken
van gegevens hieromtrent, terecht geen toevoeging afgaf. Tegen deze
uitspraak staat geen hoger beroep open. Wel is het mogelijk de
Procureur-Generaal bij de Hoge Raad te verzoeken cassatie in het belang der
wet in te stellen. Rechtenvrouw wordt gevraagd de kosten van de advocaat
die dit verzoek opstelt te vergoeden. BESLISSING RECHTENVROUW: accoord, het
is voor vrouwen van wezenlijk belang dat zij bij de beslissing een
gerechtelijke procedure te starten, niet afhankelijk worden gemaakt van hun
partner
STAND VAN ZAKEN: het is niet waarschijnlijk dat de Procureur-Generaal
het verzoek cassatie in het belang der wet in te stellen, zal inwilligen
Jaarverslag 1987 no. 39, 1988 no. 41
Volledige tekst
Bij brief van 30 juni 1986 -ingekomen op 7 juli 1986- heeft mr. R.M.J.
Lanting, advocaat en procureur te Deventer, tussenkomst gevraagd namens
Hendrika Weseling (ten deze verzoekster) wonende te Deventer aan de Rielerweg
128 terzake van de beslissing van het buro voor rechtshulp te Zutphen d.d 13
mei 1986, waarbij een aanvraag om in aanmerking te komen voor gefinancierde
rechtshulp is afgewezen
Bij het verzoek is de beslissing a quo met bijlagen overgelegd
Dezerzijds is verzoekster gehoord
De reden van de afwijzing door het buro voor rechtshulp is dat van
onvermogen niet is gebleken, aangezien de bij de aanvraag overgelegde
financiele gegevens onvoldoende zijn om de financiele draagkracht te bepalen
Mede uit de door verzoekster gegeven mondelinge toelichting is gebleken,
dat verzoekster het oordeel van het buro voor rechtshulp dat zij onvoldoende
informatie aan het buro heeft verstrekt om te komen tot een beoordeling van
haar financiele draagkracht bestrijdt. In dat verband heeft zij gesteld dat
de door het buro gevraagde inkomensgegevens van haar huisgenoot als niet
relevant niet behoeft te verstrekken. Haarman beschouwt verzoekster niet
bevoegd over zijn inkomen mededelingen te doen. Verzoekster woont sedert
ongeveer 5 jaar onder een dak met J.W. Haarman in een door hen samen gekochte
woning. Ieder is eigenaar daarvan voor de onverdeelde helft. In het bewijs
van onvermogen is aangevoerd dat “de bezittingen, inkomsten en uitgaven van
verzoekster en genoemde Haarman gescheiden zijn”. Verzoekster is niet met
Haarman gehuwd en staat tot deze niet in een familierechtelijke betrekking
Anders dan in de verklaring omtrent inkomen en vermogen is vermeld heeft
verzoekster -desgevraagd ter gelegenheid van de hoorzitting- verklaard dat
zij en Haarman wel de huishoudelijke uitgaven gezamenlijk dragen zonder
daarvan een gescheiden administratie te houden. Er is sprake van een
lotsverbondenheid tussen Haarman en verzoekster. Zij gaan (soms) samen met
vakantie, gebruiken het gehele huis gezamenlijk en gebruiken samen de
maaltijden
Naar dezerzijds oordeel behoort ingevolge artikel 1 onder e, eerste van
de bepaling van verzoeksters draagkracht in casu te worden uitgegaan van het
“gezinsinkomen” dat wil zeggen het inkomen van verzoekster en Haarman tezamen
Ten deze is het buro voor rechtshulp er dan ook terecht van uitgegaan
dat de samenwoning van verzoekster relevante gevolgen kan hebben terzake de
beoordeling van de financiele draagkracht van verzoekster. Het is immers
gelet op de aard van deze samenwoning aannemelijk dat verzoekster met Haarman
een economische eenheid vormt. Er is hier bovendien niet sprake van een
inwoning zonder meer, maar bovendien van een zodanige lotsverbondenheid op
grond waarvan de inkomsten van Haarman ten deze wel degelijk relevant moeten
worden geacht
Nu verzoekster nalaat de gevraagde informatie daarover te verstrekken
moet worden beslist als volgt
Wijst het verzoek af
Verstaat dat afschriften van deze beslissing zullen worden gezonden aan
verzoekster, haar raadsman en het buro voor rechtshulp voormeld
Rechters
Mr. A.A.M. van Oosten, fungerend-president