Instantie
Rechtbank Den Haag
Samenvatting
Gedaagde heeft in 1972/1973 zijn toen 13-jarige dochter door geweld
gedwongen meermalen vleselijke gemeenschap met hem te hebben. Eiseres
vordert ƒ 25.000,= immateriele schadevergoeding. De rechtbank stelt de
vergoeding vast op ƒ 10.000,= -daarbij in aanmerking nemende enerzijds:
de ernst van de gepleegde misdrijven, de langdurige periode tijdens welke
de misdrijven zijn gepleegd en de ernst van de psychische schade en
anderzijds: het lange tijdsverloop sedert het plegen van die misdrijven
en de inkomenspositie van gedaagde.
Volledige tekst
Overweegt ten aanzien van de feiten:
De rechtbank neemt over hetgeen in voormeld vonnis werd overwogen.
Bij voormeld vonnis werd een comparitie van partijen bevolen, die is
gehouden op 4 februari 1986 en voortgezet op 22 april 1986. Authentieke
afschrift van de te dier zake opgemaakte processen-verbaal is onder de
stukken aanwezig.
Nadat de zaak weer naar de rol was verwezen, heeft eiseres een conclusie
van repliek met producties, tevens akte houdende wijziging van eis genomen
en heeft gedaagde een conclusie van dupliek genomen.
Onder overlegging van de stukken van het geding -waarvan de inhoud, voor
zover niet weergegeven, als hier ingelast moet worden beschouwd- hebben
partijen andermaal vonnis gevraagd.
Overweegt ten aanzien van het recht:
Ook hier neemt de rechtbank over hetgeen in voormeld vonnis werd
overwogen.
1. Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan
wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de
overgelegde producties het navolgende vast:
(a) gedaagde heeft in de periode van 20 september 1972 tot en met 26
december 1973 meermalen door geweld zijn toen minderjarige dochter
-eiseres-, geboren op 18 februari 1959, gedwongen met hem vleselijke
gemeenschap te hebben, welk geweld erin heeft bestaan dat hij opzettelijk
gewelddadig de mond van zijn dochter met zijn handen heeft dichtgedrukt
en zijn handen om de keel van zijn dochter heeft gelegd en die keel heeft
dichtgedrukt;
(b) de rechtbank te ‘s-Gravenhage heeft gedaagde terzake van voormelde
misdrijven bij vonnis van 8 maart 1985 veroordeeld tot een voorwaardelijke
gevangenisstraf, welk vonnis door het hof te ‘s-Gravenhage bij arrest van
27 maart 1986 voor wat betreft de strafoplegging is vernietigd; het hof
heeft gedaagde gedeeltelijk een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf
opgelegd;
(c) eiseres heeft tengevolge van de door gedaagde tegen haar gepleegde
misdrijven psychische en lichamelijke schade ondervonden en ondervindt ook
thans nog psychische schade daarvan;
(d) eiseres heeft in verband met de ondervonden schade maatschappelijke
hulp moeten inschakelen en zij is tevens in verband met de psychische
verwerking van het ondervonden leed actief betrokken geraakt bij
hulpverleningsorganisaties, die hulp verlenen aan slachtoffers van incest.
2. Op grond van voormelde vaststaande feiten vordert eiseres na wijziging
van haar eis, waartegen gedaagde zich niet heeft verzet, primair ƒ
25.042,50 te betalen in drie jaarlijkse termijnen waarvan de eerste
vervalt de eerste dag van de maand, volgend op die waarop het door de
rechtbank te wijzen vonnis in kracht van gewijsde zal gaan, te
vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding en
subsidiair hetzelfde bedrag (f 25.042,50), in een keer te betalen, te
vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank verstaat dat voormeld
bedrag van ƒ 25.402,50 is onderverdeeld in ƒ 402,50 voor materiele schade
en ƒ 25.000,= voor immateriele schade.
3. Gedaagde heeft, door in voege als voormeld eiseres te verkrachten en
geweld tegen haar te gebruiken, zich schuldig gemaakt aan misdrijven tegen
de persoon van eiseres en is mitsdien uit hoofde van het bepaalde in art.
1407 lid 3 BW gehouden de daaruit voor eiseres ontstane materiele en
immateriele schade te vergoeden.
4. De door eiseres gestelde materiele schade, bestaande uit ƒ 300,= voor
reis- en verblijfkosten in verband met de activiteiten van
hulporganisaties ter verwerking van de incestervaring en ƒ 102,50 voor
kosten in verband met achternaamswijziging, is door gedaagde niet
gemotiveerd weersproken. Deze schadeposten kunnen in redelijkheid als
gevolg van de onrechtmatige daad aan gedaagde worden toegerekend.
5. De rechtbank stelt de immateriele schade ex aequo et bono vast op ƒ
10.000,=. De rechtbank heeft daarbij enerzijds in aanmerking genomen de
ernst van de gepleegde misdrijven, die een grove inbreuk vormen op de
menselijke waardigheid en de seksuele integriteit van eiseres, de
langdurige periode tijdens welke die misdrijven zijn gepleegd en de ernst
van de psychische schade, die eisers daardoor heeft geleden en lijdt,
zoals deze kenbaar is uit de door eiseres overgelegde rapporten van
psychiater en maatschappelijk werkster. De rechtbank heeft anderzijds in
aanmerking genomen het lange tijdsverloop sedert het plegen van die
misdrijven en de inkomenspositie van gedaagde die naar zijn eigen
stellingen ƒ 1.645,16 netto per maand ontvangt en volgens de stellingen
van eiseres ƒ 2.500,= netto per maand. Ook indien het door eiseres
opgegeven bedrag van ƒ 2.500,= netto per maand het juiste zou zijn, meent
de rechtbank dat de immateriele schade niet op een hoger bedrag dient te
worden vastgesteld.
6. Overeenkomstig de primaire vordering van eiseres zal gedaagde worden
veroordeeld om de schadevergoeding in drie jaarlijkse termijnen te
betalen.
7. Als de in het ongelijk gesteld partij zal gedaagde in de kosten van dit
geding worden veroordeeld.
Rechtdoende:
Veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres
te betalen de som van ƒ 10.402,50 (tienduizend vierhonderdtwee gulden en
vijftig cent), te betalen in drie gelijke termijnen van ƒ 3.467,50
(drieduizend vierhonderd zevenenzestig gulden en vijftig cent), waarvan
de eerste termijn vervalt de eerste dag van de maand, volgend op die
waarop dit vonnis in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, waarvan de
tweede termijn vervalt twaalf maanden na het vervallen van de eerste
termijn en waarvan de derde termijn vervalt twaalf maanden na het
vervallen van de tweede termijn, te vermeerderen met de wettelijke rente
vanaf 17 september 1985;
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad:
Wijst af het meer of anders gevorderde;
Veroordeelt gedaagde in de kosten van het geding tot op deze uitspraak aan
de zijde van eiseres begroot op ƒ 2.660,50, aan de griffier deze rechtbank
te voldoen.
Rechters
Mr. P.N. Wakkie