Instantie: President rechtbank Rotterdam, 5 december 1987

Instantie

President rechtbank Rotterdam

Samenvatting


De Spaarbank stelt dat X (als enige man in een betrekkelijk klein kantoortje)
is geschorst als gevolg van handtastelijkheden en irriterend en demotiverend
gedrag die tot gevolg hadden dat een van de vrouwelijke medewerksters van
haar werk is weggelopen en overplaatsing heeft gevraagd, waarop ook de andere
collega overplaatsing heeft gevraagd. In deze verzoeken heeft de Spaarbank
bewilligd.
Doorslaggevend is volgens de president in kort geding dat van de verweten
feiten niet veel met de vereiste stelligheid is komen vast te staan en dat
wat is komen vast te staan best een ernstige waarschuwing rechtvaardigt, maar
niet, en zonder echte waarschuwing vooraf, deze schorsing. De president heeft
ter zitting van X het beeld gekregen van iemand die met verschillende vrouwen
met wie hij in de loop der jaren samenwerkte een verschillend evenwicht vond,
waarin soms een smakeloze en een enkele keer ook wel een ongepaste
vrijmoedigheid niet geheel uitbleef. De eerstgenoemde collega heeft niet zelf
last gehad van wat modieus heet `ongewenste intimiteiten’ en heeft dergelijk
gedrag ten aanzien van anderen ook niet zelf waargenomen; zij weet alleen van
horen zeggen dat er zich incidenten zouden hebben voorgedaan.
De Spaarbank heeft volgens de president gelijk dat zij de klachten van de
vrouwen ernstig neemt en tot overplaatsing van deze vrouwen overgaat; de
vrouwen hebben zo te zien invoelbare redenen om overplaatsing te wensen; maar
wat is komen vast te staan omtrent het gedrag van X levert, hoezeer dat
gedrag ook geen schoonheidsprijs verdient, geen zo ernstig vergrijp op dat
het een schorsing rechtvaardigt. Daarbij wordt voor alle duidelijkheid nog
uitdrukkelijk overwogen dat dit gedrag niet zodanig was dat elke vrouw daar
aanstoot aan zou nemen of daar ziek of overspannen van zou worden: dat bleek
ook in het verleden (in een geval waarin een andere medewerkster wel in staat
was de grappen van X te pareren). De eis is toegewezen. Tewerkstelling
geboden, op straffe van een dwangsom van ƒ 300 per dag.

Volledige tekst

Overwegende
Ten aanzien van het recht

De vraag in deze procedure is of de Spaarbank X. op feitelijk goede gronden
en juridisch deugdelijke wijze heeft geschorst (met behoud van salaris) of
niet. De feitelijke gronden (deels in van de Spaarbank zelf afkomstige
formulering) als volgt worden samengevat:
dat X. (die als enige man met betrekkelijk klein kantoortje van de Spaarbank
in Z. beheerde en daarbij als regel twee vrouwelijke personeelsleden onder
zich had, somtijds echter slechts een) door zijn wijze van optreden
veroorzaakt heeft dat mevrouw B. (een van de twee personeelsleden) overstuur
van haar werk is weggelopen om overplaatsing te vragen, dat mevrouw A. (het
ander laatstelijk in dat kantoortje werkzame personeelslid) heeft aangegeven
dat de oorzaak van de spanningen mede of vooral lag in de handtastelijkheden
van X., en dat beide vrouwen hebben geklaagd dat zij ernstig gedemotiveerd
werden door het denigrerend gedrag van X.; dat ook mevrouw A. niet bestand
was tegen samenwerking met X. en overplaatsing heeft gevraagd en gekregen.
De verwijten zijn aldus:
– handtastelijkheden en een irriterend, demotiverend gedrag.
Naar Ons voorlopig oordeel zijn die verwijten, voorzover ze juist zijn, tegen
de achtergrond van het vaststaande feit dat X. ongeveer 14 jaar ter plaatse
werkte en nooit eerder concreet soortgelijke klachten heeft veroorzaakt,
onvoldoende om – in afwachting van een normale ontslagprocedure, die is
ingezet en op het resultaat waarvan deze beslissing in genen dele wil
prejudiciëren – het vrij krasse middel van schorsing te rechtvaardigen.
(Zijdelings is aangestipt, dat X. niet lang geleden zelf overspannen is
geweest en nadien niet meer ‘de oude’ was: dat werkt naar twee kanten, als
het juist is; aan de ene kant kan het – veronderstellenderwijs even
aangenomen – feit dat X. veranderd is tot het oordeel leiden dat dus het
vroeger ‘goed’ gedrag niet meer sterk meetelt aan de andere kant moet bij de
beoordeling van het gedrag van X. mede worden betrokken dat zijn gedrag
geredelijk door ziekte in de hand is gewerkt en aldus minder zwaar moet
worden aangerekend. Wij laten dit aspect verder geheel buiten beschouwing).
Doorslaggevend voor genoemd voorlopig oordeel is, dat van de verweten feiten
eigenlijk niet heel veel met de vereiste stelligheid is komen vast te staan
en dat wat is komen vast te staan best een ernstige waarschuwing
rechtvaardigt, maar niet, ineens en zonder echte waarschuwing vooraf, deze
schorsing. Wij hebben van X. ter zitting het beeld gekregen (en achten dat
ook wel met de in kort geding vereiste stelligheid bewezen) van iemand die
allerminst een soort satire was – aanzetten tot dat verwijt klinken in de
stukken van de Spaarbank door – maar die met verschillende vrouwen met wie
hij in de loop der laatste jaren samenwerkte een verschillend evenwicht vond,
waarin soms een smakeloze en een enkele keer ook wel een ongepaste
vrijmoedigheid niet geheel uitbleef.
Met de nog niet genoemde medewerkster mevrouw C. (die eerder om andere
redenen in beste verstandhouding vertrok) werd incidenteel misplaatst grappig
omgegaan; die kon echter goed pareren en heeft niet tot naar buiten toe
merkbare spanningen geleid. Ten aanzien van mevrouw A. maakte X. meer avances
dan juist geacht kan worden – mevrouw A. bezat niet de gave die avances met
een welgekozen woord te pareren – maar hij hield toch zodanige maat, dat het
bezwaarlijk in de categorie ernstig vergrijp kan worden geplaatst waarin de
Spaarbank het ter rechtvaardiging van de schorsing wil plaatsen. Mevrouw B.
heeft zelf geen last gehad van wat modieus heet ‘ongewenste intimiteiten’ en
heeft dergelijk gedrag ten aanzien van anderen, met name mevrouw A. ook niet
zelf waargenomen; zij weet er alleen van van horen-zeggen.
Het demotiverend gedrag van X., schamper rondlopend en voortdurend afgevend
op bazen, ondergeschikten en klanten wordt nogal breed uitgemeten. Het zal er
allicht zijn geweest. Maar opmerkelijk is toch in dit verband dat terwijl
gezegd wordt dat X. ook in bijzijn van klanten de Spaarbank negatief
bejegende, niemand van de klanten voorzover bekend, ooit terzake zelf de
(directie van de) Spaarbank benaderd heeft, of een relatie met de Spaarbank
onder opgave van die reden beëindigd heeft.
De Spaarbank heeft gelijk dat zij de klachten van de vrouw ernstig neemt en
tot overplaatsing van die vrouwen overgaat; de vrouwen hebben zo te zien heel
invoelbare redenen om overplaatsing te wensen; maar wat is komen vast te
staan omtrent het gedrag van X. levert, hoezeer dat gedrag ook geen
schoonheidsprijs verdient, geen zo ernstig vergrijp op, dat het een schorsing
rechtvaardigt. Daarbij wordt voor alle duidelijkheid nog uitdrukkelijk
overwogen dat dit gedrag niet zodanig was dat elke vrouw daar aanstoot aan
zou nemen of daar ziek of overspannen van zou worden: dat bleek ook in het
verleden.
Nu, aldus, de feitelijke gronden waarop de schorsing berust, voor zover die
genoegzaam zijn komen vast te staan, onvoldoende zijn om die schorsing (in de
stukken: non-actief stelling) te rechtvaardigen, behoeven de overige
stellingen van X. (dat de schorsing ook juridisch-technisch verkeerd
aangepakt is) geen bespreking.
Natuurlijk is een herplaatsing na wat gebeurd is niet gemakkelijk, en een
herplaatsing in het kantoor Z., zoals gevorderd, komt onverstandig voor. Wij
zullen, bij wijze van voorziening – meer kan een kort geding niet inhouden –
de Spaarbank gelasten de non-actiefstelling op te heffen op straffe ener
dwangsom van ƒ 300 per dag, zulks ingaande 14 dagen na betekening van dit
vonnis en met een maximum van ƒ 60.000. Twee dagen, zoals gevorderd, lijkt te
kort, een afkoelingsperiode, die ook kan dienen voor het vinden van een
passende andere, eventueel tijdelijke, functie voor X. is geïndiceerd.

Rechtdoende in kort geding

Bevelen gedaagde, de Spaarbank, binnen 14 (veertien) dagen na betekening van
dit vonnis de non-actief stelling van X. te beëindigen en hem ergens in het
bedrijf te Rotterdam in staat te stellen arbeid te verrichten.
Veroordelen gedaagde om, bij niet-voldoening aan dit vonnis, ten titel van
dwangsom, aan eiser, X., ƒ 300 per werkdag te betalen, met een maximum van ƒ
60.000.
Verklaren dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Wijzen meer of anders gevorderde af.
Veroordelen gedaagde in de kosten van dit kort geding aan de zijde van eiser
bepaald op ƒ 309,10 aan verschotten en op ƒ 1.000 aan salaris voor de
procureur.

Rechters

Mr C.H.B. Boot