Instantie
President rechtbank ‘s-Hertogenbosch
Samenvatting
Marokkaanse meisjes worden wegens het dragen van hoofddoekjes de verdere
toegang tot de school ontzegd. President is van mening dat de door de school,
uit een oogpunt van veiligheid en hygiëne, voorgeschreven kledingeisen voor
de gym- en zwemlessen de toets van een redelijke kritiek kan doorstaan. Het
recht om godsdienst in vrijheid te belijden kan niet jegens een particuliere
instelling worden ingeroepen. De eis tot opnieuw toelating wordt afgewezen.
Volledige tekst
De procedure
Eisers hebben bij exploit van dagvaarding in kort geding gesteld en gevorderd
zoals weergegeven in de aan dit vonnis gehechte fotocopie van de dagvaarding.
Gedaagde heeft ter terechtzitting verweer gevoerd tegen de vordering bij
monde van mr J.H.Th. Frissen, verbonden aan het Centraal Bureau voor het
katholieke Onderwijs te ‘s-Gravenhage. Deze heeft zijn betoog gehouden aan de
hand van de door hem overgelegde pleitnotities.
Vervolgens heeft de raadsman van eiseres mondeling de vordering toegelicht en
gereageerd op het zijdens gedaagde aangevoerde, zulks aan de hand van de door
hem overgelegde pleitnota.
Na gevoerd debat hebben partijen de processtukken overgelegd voor het wijzen
van vonnis.
De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken, staan de
navolgende feiten vast.
De beide minderjarige dochters van eisers volgen sinds augustus 1988
onderwijs in de brugklas van de school voor Lager Economisch en
Administratief Onderwijs St. Joris te Helmond. Deze school staat onder het
gezag van gedaagde. In het onderwijsprogramma van deze school zijn onder meer
gym- en zwemlessen opgenomen, waaraan de leerlingen in de voorgeschreven
kleding dienen deel te nemen. De dochters van gedaagden hebben sedert het
begin van het schooljaar verzuimd aan deze lessen deel te nemen. Partijen
hebben hierover overleg gevoerd. Eisers, die hun dochters opvoeden volgens de
voorschriften van de Koran, hebben daarbij te kennen gegeven dat de Koran
niet toestaat, dat hun dochters, zichtbaar voor leden van het andere
geslacht, gekleed gaan in een korte (gym)broek en/of zwemkleding. Omdat men
niet tot een voor beide partijen bevredigende oplossing kon komen, heeft
gedaagde de beide dochters van eisers vervolgens niet meer tot de lessen
toegelaten.
De vordering, de grondslag daarvan en het verweer daartegen.
Eisers vorderen -kort gezegd- dat gedaagde wordt bevolen hun beide dochters
weer toe te laten op voornoemde school, met bepaling dat gedaagde zich zal
onthouden van het geven van voorschriften aan deze meisjes met betrekking tot
het bijwonen van de gym- en zwemlessen tezamen met leden van het mannelijk
geslacht, in met de islamitische geloofsovertuiging strijdige kleding;
althans op een met de islamitische geloofsovertuiging niet verenigbare wijze.
Eisers beroepen zich daarbij op het in artikel 6, eerste lid van de Grondwet,
alsmede in een aantal door eisers aangehaalde verdragsbepalingen, neergelegde
recht op vrijheid van godsdienst. Nu gedaagde in de visie van eisers dit
recht niet (voldoende) respecteert, handelt zij onrechtmatig jegens eisers en
hun dochters. Gedaagde voert hiertegen aan dat zij, zoveel als
redelijkerwijze in haar vermogen ligt, rekening houdt met de
geloofsovertuiging van haar leerlingen. Zo geeft zij aan leerlingen met de
islamitische geloofsovertuiging vrijstelling van het volgen van lessen op
erkende islamitische feestdagen. Tegemoetkomen aan de wensen van eisers zou
in de praktijk betekenen dat de dochters van eisers niet aan de lessen
lichamelijke opvoeding zouden kunnen deelnemen. Een reële mogelijkheid om
islamitische meisjes afzonderlijk gym- en zwemlessen te geven is gelet op de
problemen van roostertechnische aard niet aanwezig.
Het toelaten van de meisjes tot de gymles in voor hun ouders acceptabele
kleding is uit een oogpunt van hygiëne en veiligheid niet aanvaardbaar. Die
kleding zal er veelvuldig toe leiden dat bepaalde oefeningen niet naar
behoren kunnen worden uitgevoerd: onder omstandigheden -bijvoorbeeld indien
met toestellen wordt gewerkt- zal door het dragen van andere dan de
voorgeschreven kleding ook de kans op ongevallen vergroot worden.
Overigens staan de thans door eisers geuite wensen haaks op het beleid van de
school dat is gericht op emancipatie en integratie van meisjes uit culturele
en etnische minderheden. Dit beleid is ook succesvol getuige het feit dat
enige tientallen andere islamitische meisjes zonder problemen van het totale
onderwijspakket gebruik maken. Gedaagde volhardt dan ook bij het standpunt,
dat alle leerlingen van de onder haar gezag staande school in principe
gehouden zijn alle verplichte lessen te volgen, voor wat betreft de gym- en
zwemlessen in de voorgeschreven kleding; en dat zij, gedaagde, indien
leerlingen weigeren aan deze eisen te voldoen, gerechtigd is deze niet langer
tot de lessen toe te laten.
Gedaagde heeft dit standpunt ook van meet af aan ingenomen.
De beoordeling
Eisers zijn tijdig op de hoogte gebracht van de eisen die gedaagde stelt aan
leerlingen voor wat betreft het volgen van verplichte lessen, zoals gym- en
zwemles, en aan de daarbij uit het oogpunt van veiligheid en hygiëne te
dragen kleding. Deze eisen kunnen de toets van een redelijke kritiek
doorstaan. Het is verder alleszins aannemelijk dat het voor gedaagde op
onoverkomelijke praktische en organisatorische bezwaren zou stuiten om haar
lessen lichamelijke opvoeding zodanig aan te passen of in het lesrooster in
te passen dat aan de voorwaarden waarop eisers hun dochters aan die lessen
willen laten deelnemen voldaan wordt.
Het is geenszins onbegrijpelijk en evenmin onredelijk dat gedaagde niet
bereid is voor de dochters van eisers een uitzondering op het door haar
gevoerde beleid te maken in die zin dat die dochters de vrijheid zou worden
gelaten om de lessen lichamelijke opvoeding al dan niet te volgen. De
vordering van eisers zal dan ook worden afgewezen. Hieraan doet niet af het
door eisers gedane beroep op het recht hun godsdienst in vrijheid te
belijden. Het gaat hierbij immers om een recht waaraan wel aanspraken jegens
de Staat maar niet jegens een particuliere instelling als gedaagde kunnen
worden ontleend.
Overigens verdient nog opmerking dat door gedaagde onbetwist is aangevoerd
dat in Helmond de mogelijkheid bestaat om onderwijs dat overeenstemt met het
door haar gebodene, te volgen aan een instelling die niet zwemles als
onderdeel van de lessen lichamelijke opvoeding kent en waar de lessen
voornamelijk door meisjes worden gevolgd zodat daar wellicht wel met de
wensen van eisers rekening kan worden gehouden.
Eisers dienen, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld
in de kosten van dit kort geding.
De beslissing
De president:
wijst de vordering af.
Veroordeelt eisers in de kosten van dit kort geding aan de zijde van
gedaagde, tot op heden begroot op ƒ 250.
Rechters
mr Van Delden