Instantie
Kantonrechter Amsterdam
Samenvatting
Cliente en vader/niet erkenner werden door de Kantonrechter in Haarlem
op beider verzoek bekleed met de ouderlijke macht (19 mei 1988).
Niet-erkenning door de vader stond hieraan niet in de weg; de britse
nationaliteit van vader vormde het beletsel om te erkennen
De ouders hebben sinds augustus 1989 een gelijk aandeel in de feitelijke
verzorging en opvoeding van het kind. De goede verstandhouding is echter al
snel ver te zoeken; aangezien moeder niet meer met vader wenst te overleggen
over zaken als schoolkeuze etc. is een verzoekschrift ingediend tot intrekking
van de eerder genoemde beschikking. In zijn verweerschrift vraagt vader op
zijn beurt de voogdij (op grond van 288 boek I BW)
Het juridisch verweer van de zijde van de moeder hiertegen was, dat
vader niet in familierechtelijke betrekking staat tot zijn dochter, zodat hij
niet op grond van art. 288 boek I BW met de voogdij kan worden belast
De kantonrechter overweegt dat het bepaalde in art. 288 boek I BW aan
een voogdijopdracht aan verweerder in de weg staat daar ingevolge dit artikel
slechts aan de vader die tot het kind in familierechtelijke betrekking staat,
desverzocht de voogdij kan worden opgedragen. Ook al was dit anders, dan
ligt een voogdijopdracht aan verweerder niet voor de hand. Immers
verzoekster heeft vanaf het tijdstip waarop zij meerderjarig is geworden
totdat partijen met de ouderlijke macht werden bekleed de voogdij uitgeoefend
over het kind en verweerder met ingang van zijn benoeming op 2 december 1982
de toeziende voogdij. Toewijzing van de voogdij aan verweerder zou in feite
een voogdijwijziging betekenen, in die zin dat verzoekster daaruit zou worden
ontslagen en verweerder daarmee zou worden bekleed
Gezien het bovenoverwogene is de kantonrechter van oordeel dat bij
inwilliging van het verzoek van verzoekster het belang van het kind het meest
wordt gediend, daarom wordt haar verzoek toegewezen
Volledige tekst
Rechters
Mr. J. Gerritsen, kantonrechter