Instantie
Kantonrechter Haarlem
Samenvatting
Vrouw is tijdens proeftijd ontslagen wegens zwangerschap. Ze vordert
herstel van de dienstbetrekking
Beslissing Rechtenvrouw: accoord, nu deze zaak kans biedt op
grensverleggende jurisprudentie. De vordering in deze zaak wijkt af van een
eerder gegarandeerde, gelijksoortige zaak, waarin – met succes –
schadevergoeding werd geeist
Afloop: partijen hebben een schikking getroffen, waardoor de procedure
bij het kantongerecht is stopgezet
Volledige tekst
1.1 Door S. is voor de Kantonrechter te Hoofddorp een rechtsgeding tegen
I.M.L. aangespannen
Dit rechtsgeding heeft op de terechtzitting van 23 februari 1989 een
aanvang genomen
Partijen zijn in rechte bij gemachtigde of in persoon verschenen. Door
S. is in dit rechtsgeding verzocht een voorlopige voorziening ex artikel 100
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te beleven
Aan partijen is mededeling gedaan van het tijdstip van de mondelinge
behandeling van het verzoek tot deze voorziening. Deze mondelinge
behandeling heeft plaats gevonden op 27 februari 1989
Van deze mondelinge behandeling heeft de Griffier aantekeningen gehouden
waaruit blijkt welke personen zijn verschenen en door de Kantonrechter zijn
gehoord
1.2 De Kantonrechter heeft bepaald een beslissing te zullen geven op het
verzoek en op heden uitspraak te doen
Deze beslissing is gegrond op datgene waarvan de Kantonrechter in deze
zaak kennis heeft gekregen, met name op hetgeen kan worden ontleend aan de
processtukken welke staan vermeld op de inventaris van het aangelegde
procesdossier moet als hier herhaald worden beschouwd
2.1 Vast staat dat tussen partijen sprake is van een arbeidsverhouding
2.2 Dienaangaande kan ervan worden uitgegaan dat S. bij I.M.L. in dienst
is getreden als medewerkster verkoop binnendienst met een proeftijd van twee
maanden en dat zij op 10 oktober 1988 binnen die proeftijd is ontslagen
3.1 S. is van mening dat I.M.L. jegens haar in strijd heeft gehandeld
met het bepaalde in de artikelen 1637 en 1638 van het B.W. door haar wegens
zwangerschap te ontslaan. Zij meent dat op deze situatie de artikelen 1639 s
en t van het B.W. analoog van toepassing zijn te achten
Zulks is voor S. de aanleiding tot het verzoek een voorlopige
voorziening te bevelen
3.2 De voorziening die wordt gevraagd strekt er toe I.M.L. te bevelen:
1. dat verweerder de dienstbetrekking met verzoekster herstelt binnen
twee dagen na de betekening van de te dezen te geven beslissing met bepaling
dat verweerster een dwangsom van ƒ 500,– aan verzoekster verschuldigd zal
zijn voor iedere dag dat verweerster in gebreke blijft aan dat bevel te
voldoen en
2. dat verweerster aan verzoekster binnen twee dagen na de betekening
van de te dezen te geven beslissing uitbetaalt een bedrag dat overeenkomst
met ƒ 3.200,– bruto per maand vermeerderd met 8% vakantietoeslag te rekenen
vanaf 1 november 1988 tot de dag dat de dienstbetrekking hersteld zal zijn,
vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 1286 B.W. vanaf de dag van
indiening van dit verzoekschrift
4.1 De Kantonrechter zal moeten beoordelen of tegen het licht van het
door I.M.L. ingenomen standpunt de feiten en rechten die S. aan het verzoek
ten grondslag legt voldoende aannemelijk zijn gemaakt en het verzoek kunnen
dragen
4.2 I.M.L. heeft de stelling van S. dat de werkelijke reden van het
ontslag gelegen was in de inmiddels bij haar gebleken zwangerschap,
weersproken en gesteld dat zulks niet valt af te leiden uit de in de
ontslagbrief van 10 oktober 1988 gebezigde woorden. Voorts heeft zij
aangevoerd dat herstel van de dienstbetrekking niet mogelijk is, nu inmiddels
in de door haar vertrek ontstane vacature is voorzien
4.3 Hoewel de Kantonrechter, gehoord hetgeen over en weer bij de
mondelinge behandeling door partijen naar voren is gebracht, niet wil
uitsluiten dat er buiten het bedrijf van I.M.L. feitelijk wel mogelijkheden
bestaan om S. weer te werk te stellen (bijvoorbeeld door de arbeidsverhouding
met een uitzendkracht te beeindigen), wordt de gevraagde voorziening tot
herstel van de dienstbetrekking, ook al zou dat het geval zijn, niet
toewijsbaar geacht om de navolgende redenen
4.4 Naar het voorlopig oordeel van de Kantonrechter zal op S. de
bewijslast komen te rusten van haar stelling dat zij is ontslagen om een
andere, in strijd met artikel 1637 ij B.W. zijnde reden dan de door de
werkgever opgegeven grond
Of zij in dit bewijs zal slagen, valt enerzijds niet met een redelijke
mate van waarschijnlijkheid vast te stellen anderzijds leent de
voorzieningsprocedure zich niet voor een uitvoerige bewijslevering zoals de
onderhavige zaak vereist. Voorts had S. tevoren de mogelijkheid middels een
voorlopig getuigenverhoor haar stellingen nader te onderbouwen, van welke
mogelijkheid zij geen gebruik heeft gemaakt
4.5 Nu punt 2 van het verzoek van S. blijkens haar tijdens de mondelinge
behandeling gegeven toelichting moet worden beschouwd als een sequeel van
punt 1, volgt uit de afwijzing van het onder punt 1 van het verzoek gestelde
dat ook punt 2 niet voor toewijzing in aanmerking komt
5.1 De Kantonrechter acht termen aanwezig om eerst bij het eindvonnis in
de hoofdzaak een beslissing omtrent de proceskosten te nemen
De Kantonrechter rechtdoende, wijst de gevraagde voorziening af.
Beslist ten aanzien van de proceskosten als hiervoor onder 5 aangegeven
Rechters
Mr. A.H. Bauerle-Hetebrij, kantonrechter, mr. I.M. ter Sluis, griffier