Instantie: Rechtbank Zutphen, 23 maart 1989

Instantie

Rechtbank Zutphen

Samenvatting


Toewijzing vordering materiele en immateriele schadevergoeding na
mishandeling en verkrachting. Materiele schade bestaande uit de
inkomstenderving en schade aan kleding en gebit wordt door de rechtbank
vastgesteld op ƒ 937,72. Immateriele schadevergoeding: ƒ 3.321,38.

Volledige tekst

1. Het verloop van de procedure:

Dit verloop blijkt uit:

-het vonnis in deze zaak van 28 juli 1988;

-een akte tot overlegging van stukken.

2. De vaststaande feiten:

Uit de door de eiseres overgelegde brief van de griffier van deze
rechtbank van 17 november 1988 blijkt dat het strafvonnis van deze
rechtbank van 12 mei 1987 inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan.

Dit vonnis levert derhalve dwingend bewijs op van het feit dat gedaagde
eiseres op 4 februari 1987 heeft verkracht. Tegenbewijs daarvan is
toegelaten, maar gedaagde heeft dat niet aangeboden en de rechtbank ziet
geen aanleiding hem ambtshalve daartoe de gelegenheid te bieden.

Vaststaat dus dat eiseres op 4 februari 1987 door gedaagde is mishandeld
en verkracht en dat zij daardoor schade heeft geleden, die van materiele
en van immateriele aard is.

3. Verdere beoordeling van het geschil:

3.1 Gedaagdes hierboven vermelde handelwijze is onrechtmatig jegens
eiseres. De daardoor veroorzaakte schade zal hij dienen te vergoeden.

Ten aanzien van materiele schade:

3.2 Eiseres heeft een nota van haar tandarts overgelegd waarvan gedaagde
de hoogte niet heeft betwist. De rechtbank zal het bedrag van ƒ 225,-
terzake van een bovenprothese toewijzen. De schade aan eiseresses
kleding stelt de rechtbank ex aequo et bono op ƒ 414,-.

Uit de door eiseres overgelegde stukken, met name de brief van
uitzendbureau Start van 23 september 1988, in combinatie met die van
psychiater Nelis van 18 augustus 1988, leidt de rechtbank af dat eiseres
reeds vanaf 9 september 1986 wegens ziekte buiten staat was haar
werkzaamheden als controleuse te verrichten en dat zij op 5 februari
1987 haar werk als controleuse had kunnen hervatten, wanneer de
onderhavige gebeurtenis en de daarop gevolgde ziekenhuisopname niet
hadden plaatsgevonden.

Haar netto inkomen zou dan, omgerekend per maand, ƒ 1.641,25 hebben
bedragen.

Uit laatstgenoemde brief blijkt dat eiseres in elk geval op 1 april 1987
zowel neurologisch als psychisch was hersteld, en haar werk op die datum
had kunnen hervatten.

Het bedrag van haar inkomstenderving ten gevolge van gedaagdes
onrechtmatige handelen moet daarom worden berekend over de periode van 5
februari 1987 tot 1 april 1987. Nu zij, omgerekend per maand ƒ 1.490,96
aan Ziektewet-uitkering ontving, heeft zij over voornoemde periode ƒ
268,72 aan inkomsten gederfd.

Dat brengt het totaal van de door gedaagde te vergoeden materiele schade
op een bedrag van ƒ 937,72.

Ten aanzien van de immateriele schade:

Rekening houdend met de door eiseres genoemde schadefactoren, die door
gedaagde niet zijn weersproken, acht de rechtbank het door eiseres
gevorderde bedrag van ƒ 3.321,38 alleszins redelijk.

Nu aan de in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gestelde
vereisten ten aanzien van de beslaglegging is voldaan en de
hoofdvordering voor een gedeelte toewijsbaar is dient het gelegde
conservatoir beslag, waartegen op zichzelf geen verweer is gevoerd, van
waarde te worden verklaard.

Nu eiseresses vordering voor ongeveer de helft wordt toegewezen acht de
rechtbank termen aanwezig om de proceskosten te compenseren als hierna
te melden.

Beslissing:

Veroordeelt G. om aan K. te betalen, tegen behoorlijk bewijs van
kwijting, een bedrag van ƒ 4.259,10, vermeerderd met de wettelijke rente
daarover vanaf 8 april 1987 tot aan de dag der algehele voldoening.

Verklaard dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

Verklaart het gelegde conservatoir beslag van waarde.

Compenseert de proceskosten zodanig dat elke partij de eigen kosten
draagt.

Rechters

Mr. J.J. Makkink