Instantie: Arrondissementsrechtbank Amsterdam, 3 mei 1989

Instantie

Arrondissementsrechtbank Amsterdam

Samenvatting


B. is door deze rechtbank veroordeeld ter zake van het meermalen plegen
van ontucht met de aan zijn zorg toevertrouwde A. in de periode van januari
1981 tot en met december 1984

Eisers vorderen veroordeling van B. tot betaling van een bedrag van ƒ
25.000,– (vijfentwintigduizend gulden) als immateriele schadevergoeding voor
de door B. gepleegde onrechtmatige daden

De rechtbank overweegt dat het plegen van ontucht met een meisje van
negen jaar, naar algemeen bekend is, psychisch leed voor de betrokkene met
zich meebrengt, waarbij niet relevant is of bedoeld leed door de daad zelf is
veroorzaakt, dan wel (mede) door de reacties daarop van de directe omgeving
van de betrokkene

Gelet op de rapportage van het RIAGG is het vermoeden gerechtvaardigd
dat A. lijdt of heeft geleden aan de gestelde psychische problemen en dat deze
zijn veroorzaakt door de onrechtmatige gedragingen van B

De rechtbank concludeert dat er sprake is van een zodanig ernstige
aantasting in haar persoon dat A. in redelijkheid aanspraak kan maken op
vergoeding van immateriele schade

B. beroept zich op zijn beperkte financiele draagkracht. B. wordt in
de gelegenheid gesteld bij akte bewijsstukken hieromtrent in het geding te
brengen. Daarom wordt de zaak naar de rol van de tweede kamer van 31 mei
1989 verwezen

Volledige tekst

Rechters

Mrs. G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, A.C. Monster en P. Rodenburg