Instantie
Rechtbank Maastricht
Samenvatting
Nadat zij vier maanden had gewerkt, tekende een vrouw een
arbeidsovereenkomst, die achteraf bleek voor de duur van de werkzaamheden te
zijn. De volgende dag werd de vrouw ontslagen. De vrouw riep de
nietigheid van het ontslag in, omdat toestemming van de directeur van het
Gewestelijk Arbeidsbureau ontbrak
Afloop: in 1985 werd een procedure bij de kantonrechter gestart, die in
1987 de vordering afwees. De kantonrechter achtte bewezen dat het getekende
contract een fotocopie van de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst was en niet,
zoals de vrouw stelde, een geantedateerd contract voor tijdelijke werk.
Volgens de vrouw bestaat er geen ‘oorspronkelijk’ contract.. In hoger
beroep heeft de rechtbank het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, dat wil
zeggen dat de eis is afgewezen
Jaarverslag 1985 no. 1, 1987 no. 7, 1988 no. 5
Volledige tekst
Ten aanzien van het recht:
Overwegende, dat Wij gedaagde geslaagd achten in haar bewijsopdracht en
wel door de verklaringen van de getuigen Kamps en Vleeshouwers, welke
verklaringen niet in voldoende mate ontzenuwd worden door de verklaringen van
de getuige Bognar;
Overwegende, dat immers zowel de getuigen Kamps als Vleeshouwers hebben
verklaard dat hij, getuige Kamps, met ieder van de groep waartoe eiseres
behoorde een gesprek heeft gevoerd en deze aspirant-werknemers heeft
meegedeeld dat dit werk slechts van tijdelijke aard was;
Overwegende, dat bovendien de getuige Vleeshouwers een redelijke
verklaring heeft gegeven waarom in casu in een later stadium een copie van de
orginele overeenkomst werd gemaakt;
Overwegende, dat gedaagde tevens heeft bewezen dat het karwei waarvoor
eiseres was aangenomen voor haar geeindigd was eind mei 1985;
Overwegende, dat weliswaar toen het werk voor eiseres nog niet geheel
gereed was, doch zij te kennen had gegeven dat zij nog arbeidsongeschikt was
en deswege niet in staat was te werken en beroep zou aantekenen bij de Raad
van Beroep, in verband waarmee Kamps het weinig werk dat nog voor eiseres
gereed lag aan een andere werkneemster heeft overgedragen;
Overwegende, dat de vordering van eiseres derhalve dient te worden
afgewezen;
RECHTDOENDE:
wijzen de vordering van eiseres af
Veroordelen eiseres in de kosten van de procedure aan de zijde van
gedaagde gerezen, tot aan dit vonnis begroot op ƒ 200,–, zijnde het salaris
voor de gemachtigde van gedaagde
Het geding in hoger beroep
Van dat vonnis bij eerder genoemd exploit in hoger beroep gekomen heeft
Appelhof 6 grieven voorgedragen en geconcludeerd, dat het de Rechtbank behage
voormeld vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende Rositta alsnog te
veroordelen om:
a. aan Appelhof te voldoen het wettelijk minimumloon over het tijdvak
gelegen tussen 18 mei 1985 en 26 augustus 1985;
b. aan Appelhof te voldoen wegens vertraging over de onder a. genoemde
vordering de wettelijke verhoging op grond van artikel 1628 q Burgerlijk
Wetboek;
c. aan Appelhof te voldoen de wettelijke verplichte
minimum-vakantiebijslag over de periode gelegen tussen 29 mei 1985 en 26
augustus 1985;
d. een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in
artikel 1286 Burgerlijk Wetboek over de som van voornoemde bedragen vanaf 28
november 1985 tot aan die der algehele voldoening;
e. Rositta te veroordelen in de kosten van beide instantien
Daarop antwoordend heeft Rositta die grieven bestreden en geconcludeerd,
dat het de Rechtbank behage meergenoemd vonnis van de Kantonrechter te
Sittard, zonodig met aanvulling en/of verbetering der gronden te bekrachtigen
en mitsdien Appelhof in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren,
althans haar deze als ongegrond en/of onbewezen te ontzeggen, met veroordeling
van Appelhof in de kosten van beide instanties
Partijen hebben vervolgens de stukken doen overleggen ter verkrijging
van vonnis, waarvan de uitspraak is bepaald op heden
De inhoud van alle stukken geldt als hier ingelast
De gronden van het hoger beroep
De grieven kunnen worden herleid tot de klacht, dat de Kantonrechter ten
onrechte Rositta geslaagd heeft geacht in haar bewijsopdracht
Beoordeling
Appelhof heeft haar grieven uitgebreid toegelicht en Rositta heeft deze
gemotiveerd bestreden
De Kantonrechter heeft in Zijn tussenvonnis van 6 juni 1986 Rositta
toegelaten te bewijzen, dat partijen bij de aanvang van de
arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen, dat deze zou gelden voor een
bepaalde tijd, namelijk totdat het karwei, waarvoor Appelhof in dienst was
genomen beeindigd was, en dat genoemd karwei op 29 mei 1985 was beeindigd
Rositta heeft daartoe twee getuigen, Kamps en Vleeshouwers, doen horen
en Appelhof heeft in contra-enquete de getuige Bognar doen horen, waarna
partijen hebben afgezien van voortzetting van het getuigenverhoor
De getuige Kamps, die destijds bij Rositta personeelschef was, verklaart
omtrent het eerste gedeelte van het probandum, voorzover relevant:
“Ik herinner mij dat wij destijds tijdelijk krachten tekort kwamen voor
het inpakwerk. Normaal besteden wij dit uit aan thuiswerkers of sociale
werkplaats, doch er was een grote achterstand. via het arbeidsbureau hebben
wij een twintigtal werkneemsters geworven. Ik heb met ieder van hen voor de
indiensttreding een gesprek gehad en ieder meegedeeld dat het tijdelijk werk
was totdat de achterstand was ingehaald. Ik heb daarbij verteld dat ik niet
wist of dit werk voor weken of maanden was. Ik herinner mij niet specifiek
met eiseres gesproken te hebben
De getuige Vleeshouwers, die destijds secretaresse van de getuige Kamps
was, verklaart daaromtrent, voor zover relevant:
“Omdat ik in dezelfde kamer zat als de heer Kamps, heb ik een deel van
de gesprekken met de groep waartoe eiseres behoorde, meegemaakt. Hij zei er
dan telkens bij dat het werk tijdelijk was. Ik kan mij natuurlijk niet
herinneren of ik toevallig een dergelijk gesprek met eiseres heb bijgewoond
.”
De getuige Bognar heeft omtrent het eerste gedeelte van het probandum
niets verklaard
Gelet op hetgeen de getuigen Kamps en Vleeshouwers hebben verklaard is
de Rechtbank van oordeel dat Rositta geslaagd is in het bewijs van het eerste
gedeelte van het probandum
Nu uit deze verklaringen blijkt dat door de getuige Kamps met de groep
werkneemsters, waartoe Appelhof behoorde, in elk geval mondeling is
besproken, dat het tijdelijk werk te weten het wegwerken van een achterstand
bij het inpakken – betrof, kan de kwestie betreffende het schriftelijke
arbeidskontrakt onbesproken blijven
Omtrent het tweede gedeelte van het probandum verklaart de getuige
Kamps, voor zover relevant:
“Omstreeks eind mei 1985 was de achterstand ongeveer ingehaald .”
en “Het is niet zo dat de twintigtal werkneemsters op ongeveer dezelfde
dag hun werk beeindigd hebben. Dit kwam omdat er sprake was van veschillende
orders, zodat de werkzaamheden ook verschilden. Iedere vrijdag werd er een
planning gemaakt voor de week erop
Tegen het eind besprak ik telkens met de afdelingschef en de directeur
producties of er meisjes konden afvloeien. Meestal kregen ze dit ongeveer
een week tevoren te horen. De meisjes zelf hadden geen overzicht van de
hoeveelheid werk. Het ging over vele honderduizenden eenheden .”
Nadat de getuige Kamps voorts had verklaard, dat Appelhof eind mei 1985
na ziekte is teruggekomen en dat zij toen heeft gezegd niet tot werken in
staat te zijn, vervolgt die getuige zijn verklaring:
“Ze bleef erbij dat ze niet in staat was te werken en is die dag ook
naar huis gegaan. De volgende dag stond zij plotseling weer op haar
werkplaats. Ik had echter inmiddels haar werk elders ondergebracht, omdat ik
uit haar woorden begreep dat zij niet meer terugkwam vanwege haar ziekte en
omdat haar werk practisch ten einde was .”
Verder verklaart deze getuige nog:
“Indien eiseres wel terstond haar werk hervat had, was zij niet daags
daarna ontslagen, er was immers nog enig werk voor haar voorradig .”
De getuige Vleeshouwers heeft met betrekking tot het tweede gedeelte van
het probandum niets verklaard
Hoewel volgens de verklaring van de getuige Kamps nog enig werk ter
beschikking was voor Appelhof op de dag dat zij voor het laatst op haar werk
verscheen, is de Rechtbank van oordeel dat die omstandigheid er niet toe kan
leiden dat voor Appelhof het karwei waarvoor zij was aangenomen niet als
beeindigd kan worden beschouwd
Immers, nu Appelhof onvoldoende gemotiveerd heeft betwist hetgeen
Rositta in eerste aanleg meermalen heeft gesteld en waaromtrent door de
getuige Kamps eveneens is verklaard, te weten dat zij, Appelhof, zich die dag
niet tot werken in staat achtte en die dag ook naar huis is gegaan, staat
zulks tussen partijen vast. Gelet daarop heeft de getuige Kamps naar het
oordeel van de Rechtbank, nu er voor Appelhof nagenoeg geen werk meer was,
dat restant kunnen en mogen herverdelen en kan Appelhof zich er thans niet
meer op beroepen, dat het karwei nog niet ten einde zou zijn geweest. Het zou
naar het oordeel van de Rechtbank te ver voeren om van Rositta te vergen dat,
toen Appelhof zich de volgende dag toch weer op haar werkplaats meldde, deze
het werk nogmaals zou herverdelen
De getuige Bognar verklaart onder meer:
“Ik ben destijds in augustus 1984 gaan werken bij gedaagde .”,
“Ik werkte op dezelfde afdeling als eiseres
Toen zij ontslagen was, ging mijn werk gewoon door en wel tot september
1985 .” en
“In die periode, dat eiseres ontslagen werd zijn er op onze afdeling
geen anderen ontslagen of overgeplaatst .”
Naar het oordeel van de Rechtbank kan hetgeen door deze getuige is
verklaard niet als relevant worden beschouwd, nu geenszins vaststaat, dat die
getuige – hoewel zij naar zij verklaart op dezelfde afdeling als Appelhof
werkte – met hetzelfde werk als Appelhof was belast en evenmin dat de overige
werkneemsters op die afdeling hetzelfde werk als Appelhof verrichtten
Appelhof heeft tenslotte nog naar voren gebracht, dat, indien er sprake
zou zijn van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, het einde van het
karwei ook voor haar bepaalbaar diende te zijn, en dat, nu zulks niet het
geval was, Rositta de toestemming van de direkteur van het Gewestelijk
Arbeidsbureau nodig had gehad om haar, Appelhof, rechtmatig te kunnen
ontslaan
Rositta stelt dat, nu het einde van het karwei objektief bepaalbaar was,
namelijk doordat de achterstand in de pakwerkzaamheden was weggewerkt, de
arbeidsovereenkomst van rechtswege was geeindigd, zodat geen opzegging
behoefde plaats te vinden en evenmin toestemming van de direkteur van het
Gewestelijk Arbeidsbureau nodig was
De Rechtbank kan Rositta in haar zienswijze volgen. Vast staat immers,
dat Appelhof was aangenomen om een achterstand bij inpakwerkzaamheden in te
lopen. De omvang van een dergelijk werk kan in het algemeen goed worden
bepaald, ook al behoeft zulks niet onmiddellijk bij de aanvang van de
werkzaamheden het geval te zijn. Derhalve kan naar het oordeel van de
Rechtbank in casu gesproken worden van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde
tijd, nu Appelhof voor het klaren van een karwei als het onderhavige is
aangenomen
De getuige Kamps heeft verklaard, dat omstreeks het einde van mei 1985
de achterstand ongeveer was ingehaald, en dat werkneemsters voldoende
bepaalbaar was wanneer hun werkzaamheden ten einde zouden zijn. Het voert
dan ook naar het oordeel van de Rechtbank te ver om te eisen – zoals Appelhof
doet – dat de werkneemsters een overzicht zouden moeten hebben van de
hoeveelheid werk
Al het vorenstaande het ertoe, dat het hoger beroep van Appelhof niet
kan slagen, dat haar bewijsaanbod als niet meer relevant moet worden
gepasseerd en dat Appelhof als de in hoger beroep geheel in het ongelijk
gestelde partij de kosten van deze procedure zal moeten dragen
Uitspraak in hoger beroep
Bekrachtigt het vonnis van de Kantonrechter te Sittard van 6 februari
1987 tussen partijen onder rolno. 1144/85 gewezen
Veroordeelt Appelhof in de kosten van deze procedure aan de zijde van
Rositta gerezen en tot heden begroot op ƒ 1.030,–
Rechters
Mrs. Gemmeke-van Delft, vice-president, Huinen, rechter en Custers,rechter-plaatsvervanger