Instantie: Commissie voor de Politieklachten, 17 juni 1989

Instantie

Commissie voor de Politieklachten

Samenvatting


Klaagster heeft een klacht ingediend met betrekking tot haar behandeling
op het politiebureau IJ-tunnel. De commissie heeft de klacht onderzocht en
komt tot de conclusie dat de klacht gegrond moet worden verklaard met
betrekking tot de veiligheidsfouillering, (het weigeren van) toiletbezoek, het
weigeren van een advocaat, en het niet aanbieden van avondeten. Het geheel
laten ontkleden van klaagster in het kader van een veiligheidsfouillering
levert een inbreuk op de rechten van klaagster op

Bij klaagsters toiletbezoek is niet al het mogelijke gedaan om
klaagsters privacy te waarborgen. Klaagster is gelet op het tijdstip van
inverzekeringstelling feitelijke rechtshulp onthouden. Het niet aanbieden
van avondeten is, evenals bovenstaande gedragingen, geen behoorlijk
politieoptreden

Volledige tekst

Zakelijke samenvatting van de klacht

De commissie heeft de klacht als volgt zakelijk samengevat:

Op 19 mei 1988 is klaagster aangehouden terzake een tegen haar gedane
aangifte van diefstal en meegenomen naar het bureau IJ- tunnel

Klaagster klaagt over de navolgende feiten:

1. Bij aankomst in het bureau heeft zij zich geheel moeten uitkleden en
werden haar panty en BH afgenomen. Zij werd gefouilleerd in een hok waar
iedereen langsliep

2. Tijdens de verhoren werd druk op haar uitgeoefend en werden
sarcastische opmerkingen gemaakt

3. Zij werd langdurig ondervraagd over het feit hoe haar dochter kon
weten dat een radio en een armband gestolen waren. Dit om haar een
bekentenis af te dwingen

4. Er werd niet gereageerd op haar bellen om naar het toilet te gaan
Bij een later toiletbezoek moest zij met de deur open plaats nemen op een
herentoilet, tijdens welk bezoek een mannelijke politieagent haar zag

5. Ten onrechte is zij in verzekering gesteld

6. Zij werd niet door een advocaat bezocht, hoewel zij om 14.50 uur in
verzekering was gesteld

7. Zij heeft geen avondeten gehad

Ontvangst van de klachten

De klacht is op 4 juli 1988 bij de ambtelijk secretaris der Commissie
binnengekomen. De klacht is door mr. M. Gieskes advocaat en procureur te
Amsterdam bij de Commissie ingediend

Het klaagschrift

Aan dit bericht is een copie van het klaagschrift gehecht

Het voldoet aan de door artikel 2 van het Reglement van de Commissie
voor de Politieklachten gestelde eisen en is dadelijk in behandeling genomen
De goede ontvangst is schriftelijk door de ambtelijk secretaris
bevestigd; daarbij is ook informatie over de verdere loop van de procedure
verstrekt

Eerste beoordeling van de klacht

De voorzitter heeft vervolgens op 5 juli 1988 onderzocht of de klacht
aan de politie voor onderzoek en rapportage kon worden doorgezonden

Daar naar zijn oordeel de klacht aan de daarvoor in het Reglement van de
Commissie voor de Politieklachten gestelde voorwaarden voldeed, is deze op 11
juli 1988 aan de gemeentepolitie voor onderzoek en rapportage toegezonden

Hiervan is klaagster schriftelijk op de hoogte gesteld

Het onderzoek

Op 22 maart 1989 werden de resultaten van het door de politie verrichte
onderzoek ontvangen. Het onderzoek is verricht door inspecteur mevrouw H.K.
Roelink en aangevuld met een rapport van hoofdinspecteur C.L. Gorissen

De politie heeft in het kader van haar onderzoek de hoofdagenten R. van
Groningen en J. van de Brink, de hoofdinspecteur C.J.M. Schoonen en klaagster
gehoord

De Commissie acht het aldus verrichte onderzoek voldoende om op
grondslag daarvan tot een advies te komen

De onderzoeksbevindingen

Klaagster bleef bij haar verhoor door de politie geheel bij hetgeen zij
in haar klaagschrift heeft gesteld. Klaagster voegde daaraan nog toe dat
zij het er niet mee eens is dat zij enkele kledingstukken moest afstaan.
Tevens heeft zij absoluut ’s avonds niets aangeboden gekregen, wat resulteerde
in een hele dag niets eten. Omdat zij meende recht te hebben op een
advocaat heeft zij tijdens haar inverzekeringstelling om een advocaat
gevraagd, doch de hele dag heeft zij er geen gezien

Overige onderzoeksbevindingen:

Hoofdagent R. van Groningen verklaarde

– M.b.t. onderdeel 1 van de klacht:

“Onmiddellijk na aankomst op het bureau IJ-tunnel is zij voorgeleid aan
de wachtcommandant, de hoofdinspecteur Schoonen. Op zijn last is mevrouw X.
onderworpen aan een veiligheidsfouillering, wat inhoudt dat zij de met zich
voerende voorwerpen diende af te staan, waaraan zij zich eventueel kunnen
verwonden. Onder bovengenoemde voorwerpen wordt o.a. haar BH en panty
verstaan”

– M.b.t. onderdeel 2 van de klacht:

“De twee verhoren verliepen vrij rustig, zonder druk op haar uit te
oefenen. Klaagster was tijdens haar verhoren zeer emotioneel, o.a. door
prive-omstandigheden. De opmerkingen waar mevrouw X. over klaagt zijn zeer
zeker niet gemaakt”

– M.b.t. onderdeel 3 van de klacht:

“Na het onderzoek in klaagsters woning heeft de dochter met de
aangeefster van de diefstal gebeld. In dit telefoongesprek vertelde de
dochter dat haar moeder zich niet schuldig gemaakt heeft aan diefstal van een
radio. Met deze informatie heb ik klaagster tijdens het tweede verhoor
geconfronteerd, doch zij verklaarde dat dit niet mogelijk was. “

-M.b.t. onderdeel 4 van de klacht:

“Ik kan geen verklaring geven over het toilet daar ik niet bij was”

-M.b.t. onderdeel 5 van de klacht:

“Daar wij de onderzoeken niet binnen de eerste zes uur voor verhoor k
onden doen en omdat ik gegronde vermoeden had dat klaagster zich wel degelijk
heeft schuldig gemaakt aan diefstal, is zij die dag in verzekering gesteld”

-M.b.t. onderdeel 6 en 7 van de klacht:

“Het is mij niet bekend waarom de telex voor inverzekeringstelling zo
laat verzonden is en evenmin is mij bekend of klaagster wel of geen avondeten
heeft gehad”

Hoofdagent J. van de Brink verklaarde onder meer het volgende

– M.b.t. onderdeel 1 van de klacht:

“Ik ben niet aanwezig geweest bij de veiligheidsfouillering”

– M.b.t. onderdeel 2 van de klacht:

“Wij, Van Groningen en ik waren ons terdege van bewust, dat we hier niet
met een harde crimineel te maken hadden, waardoor tijdens het horen geen druk
op haar uitgeoefend is. Opmerkingen zoals genoemd in klaagsters brief zijn
door mij zeker niet gemaakt”

– M.b.t. onderdeel 3 van de klacht:

“Aan de dochter hebben Van Groningen en ik gezegd dat haar moeder was
aangehouden op verdenking van diefstal van een radio. Ik weet zeker, dat ik
niet over sieraden heb gesproken, dit in belang van het onderzoek”

– M.b.t. onderdeel 4 van de klacht:

“Als klaagster in het tweede verhoor te kennen had gegeven dat zij naar
het toilet moest, dan zou ik dit zeker hebben toegestaan. Er is mij niets
bekend van een herentoilet waar zij gebruik van moest maken”

M.b.t onderdeel 5 en 6 van de klacht verklaarde Van de Brink nagenoeg
hetzelfde als Van Groningen

– M.b.t. onderdeel 7 van de klacht:

“Klaagster gaf mij te kennen in haar tweede verhoor ‘geen hap door haar
strop te kunnen krijgen’, dus dat zij haar eten geweigerd zou hebben”

Rapporteur mevrouw H.K. Roelink verklaarde dat de verdachte in
verzekering was gesteld omdat er meer zekerheid omtrent de diefstal verkregen
moest worden, waardoor het noodzakelijk was de verdachte hierover nader te
horen en een nader onderzoek in de woning te verrichten

Hoofdinspecteur C. Schoonen, optredend als hulpofficier van justitie,
verklaarde o.m.:

” Mevrouw X. is op de gebruikelijke wijze met het oog op insluiting
gefouilleerd. Er is door mij niet geconstateerd dat er mensen in de
fouilleringsruimte gekeken hebben. Zou dit wel gebleken zijn dan had ik dat
ook beeindigd. Ik weet niets van het feit, dat mevrouw X. niet in de
gelegenheid gesteld is het toilet te bezoeken toen zij de wens daartoe door
middel van bellen vanuit het dagverblijf kenbaar maakte”

Uit het dienstvoorshrift nr. 15.10.7 blijkt t.a.v. de
veiligheidsfouillering het volgende:

(…) Als het doel van de veiligheidsfouillering kan worden aangemerkt:
“Het van en uit kleding verwijderen van die zaken en voorwerpen, die een
gevaar zouden kunnen opleveren voor de in te sluiten persoon zelf en voor
andere personen, en waarmede andermans eigendommen beschadigd zouden kunnen
worden”. Dit verwijderen kan ruim worden uitgelegd, bijvoorbeeld van
halskettingen, armbanden, ringen, horloges, papieren etc., maar weer niet zo
ruim dat ringen doorgeknipt of halskettingen gebroken worden om te kunnen
worden verwijderd. Aan of in het lichaam is de veiligheidsfouillering in
het geheel niet toegestaan. (…) Een bril, een gehoorapparaat en een
prothese mogen in principe altijd worden behouden, tenzij er reden is te
vrezen dat gevaar voor zelfverwonding aanwezig is. (…)

Het oordeel van de chef van de ambtenaar over wie wordt geklaagd

Commissaris B.T. de Koningh is van oordeel dat, met betrekking tot
onderdeel 1 van de klacht de fouilleringsprocedure neergelegd is in het
dienstvoorschrift 15.10.7., het innemen van de door klaagster genoemde
kledingstukken valt onder het met de veiligheidsfouillering bij insluiting
beoogde doel

De klacht dat zij gefouilleerd zou zijn, terwijl iedereen langs liep,
zou kunnen betekenen dat de luxaflex die dient ter garantie van de privacy, of
niet gebruikt is dan wel in ongerede is geweest. Zo dit het geval is, is
dit onjuist en de klacht gegrond

Overigens heeft hij geen reden aan de lezing van mevrouw X te twijfelen

Met betrekking tot onderdeel 4 van de klacht merkt hij op dat, indien de
situatie zich heeft voorgedaan (waarbij hij gelet op de correcte beschrijving
van de plaats geen reden heeft aan de lezing van klaagster te twijfelen), er
is gehandeld in strijd met de overweging van meergenoemd dienstvoorschrift

Met betrekking tot onderdeel 5 van de klacht acht hij de
inverzekeringstelling niet onrechtmatig en in het belang van het onderzoek
De piketcentrale is op 19 mei 1988 te 18.24 uur door de gemeentepolitie
Amsterdam in kennis gesteld van de inverzekeringstelling van mevrouw X. Gelet
op het tijdstip van inverzekeringstelling (14.50 uur) is hierdoor feitelijk
rechtshulp onthouden. Hij acht dit ongewenst

Tenslotte merkt hij op dat een klacht als deze in de toekomst minder vra
agpunten zal opleveren dan in mei 1988. Door verslaglegging
(geautomatiseerd) is exact na te gaan, welke handelingen er met een
aangehoudene zijn verricht (artsenbezoek, advocatenbezoek, verhoor recherche,
etc). Ook blijkt thans duidelijk of een aangehoudene een maaltijd weigert

De waarnemend korpschef kan zich met deze conclusie verenigen

Het oordeel van de Commissie over het onderzoek en de klacht

Het onderzoek van de klacht door de politie is met overschrijding van d
e in de Klachtenregeling Gemeentepolitie Amsterdam gestelde termijn verricht

De klacht is naar het oordeel der Commissie op goede wijze onderzocht

De Commissie is op grond van hetgeen in het onderzoek is gebleken tot de
overtuiging gekomen, dat de door klaagster in haar klacht beschreven
gebeurtenissen, met uitzondering van onderdeel 2 van de klacht, inderdaad
aldus hebben plaatsgevonden

De Commissie heeft op grond van het onderzoek niet tot een oordeel
kunnen komen over de juistheid of onjuistheid van onderdeel 2 van de klacht

In zoverre zal de Commissie zich derhalve tot een oordeel niet in staat
moeten verklaren

Motivering:

De verklaringen van de politieambtenaren staan tegenover die van
klaagster en de Commissie heeft geen feiten of omstandigheden kunnen
vaststellen, waarop zij afdoende haar overtuiging zou kunnen baseren, dat de
ene verklaring juist en de andere onjuist is

De gedragingen, waarvan de Commissie tot de overtuiging is gekomen, dat
deze zijn geschied, acht zij voor wat betreft de onderdelen 3 en 5 behoorlijk
en de klacht in zoverre ongegrond

Motivering:

Met betrekking tot onderdeel 3 van de klacht:

Het confronteren van klaagster met een uitspraak van haar dochter over
een eventuele bekendheid met de gestolen goederen paste in het streven de
waarheid aan het licht te brengen en was ook overigens behoorlijk
politieoptreden

Met betrekking tot onderdeel 5 van de klacht is de Commissie met de
rapporteur van oordeel dat, nu het onderzoek niet tijdig kon worden
afgesloten, inverzekeringstelling noodzakelijk was

De gedragingen, waarvan de Commissie tot de overtuiging is gekomen, dat
deze zijn geschied, acht zij voor wat betreft de onderdelen 1, 4, 6 en 7 niet
behoorlijk en de klacht in zoverre gegrond

Motivering:

Met betrekking tot onderdeel 1 van de klacht is de Commissie van oordeel
dat het innemen van de door klaagster genoemde kledingstukken niet gedekt
wordt door het eerder vermelde dienstvoorschrift. Het geheel laten
ontkleden van klaagster levert een inbreuk op de grondrechten van klaagster
op

Met betrekking tot onderdeel 4 van de klacht is uit het onderzoek niet
duidelijk geworden waarom er niet is gereageerd op klaagsters bellen om naar
het toilet te gaan. Bij klaagsters uiteindelijke toiletbezoek heeft de
betrokken politieambtenaar niet al het mogelijke gedaan om klaagsters privacy
te waarborgen. Met betrekking tot onderdeel 6 van de klacht is gebleken dat
de piketcentrale op 19 mei 1988 eerst te 18.24 uur door de gemeentepolitie
Amsterdam in kennis is gesteld van de inverzekeringstelling van klaagster
Gelet op het tijdstip van inverzekeringstelling (14.50 uur) is hierdoor
feitelijk rechtshulp onthouden

Met betrekking tot onderdeel 7 van de klacht twijfelt de Commissie niet
aan de lezing van klaagster dat zij geen avondeten heeft gehad. Het niet
aanbieden van het avondeten, ook al heeft klaagster ’s middags het eten
geweigerd, is, evenals de gedragingen in de klachtonderdelen 1, 4 en 6, geen
behoorlijk politieoptreden

Advies

Op deze gronden adviseert de Commissie voor de Politieklachten de klacht
gegrond te verklaren voorzover het betreft onderdelen 1, 4, 6 en 7 en de
klacht ongegrond te verklaren voorzover het betreft de onderdelen 3 en 5 en u
tot een oordeel over de gegrondheid van de klacht niet in staat te verklaren
voorzover het betreft onderdeel 2 van de klacht

De Commissie adviseert u verder hiervan aan klaagster mededeling te doen
en daarbij te wijzen op de mogelijkheid hierover te klagen bij de
Gemeentelijke Ombudsman van Amsterdam

Rechters

Onbekend