Instantie: Gerechtshof Amsterdam, 26 juni 1989

Instantie

Gerechtshof Amsterdam

Samenvatting


Man is niet ontvankelijk in zijn verzoek om een omgangsregeling vast te
stellen met het kind dat uit zijn zaad is geboren, nu hij in zijn
verzoekschrift onvoldoende concrete omstandigheden stelt voor het bestaan van
‘family life’, in de zin van art. 8 EVRM, tussen hem en het kind. Hierbij komt
het aan op de vraag of er een zo nauwe persoonlijke betrekking bestaat dat
voor een onderzoek naar de eventuele gerechtvaardigheid van een
omgangsregeling plaats is, hoezeer de man zulks wellicht gevoelsmatig anders
beleeft

Zie ook Rechtspraak Nemesis 1989 nr. 42 en nr. 43

Volledige tekst

1. Het geding in hoger beroep

De verzoekende partij, de vrouw, is in hoger beroep gekomen van een
beschikking van de kinderrechter in de arrondissementsrechtbank te Amsterdam
van (…) februari (…) waarbij de verwerende partij, de man, ontvankelijk
is verklaard in zijn verzoek, strekkende tot vaststelling van een
omgangsregeling tussen hem en het uit de vrouw geboren kind X., met bepaling
dat de behandeling op (…) april zal worden voortgezet

Bij haar appelrekest heeft de vrouw het Hof verzocht de beschikking
waarvan beroep te vernietigen en opnieuw rechtdoende, de man alsnog
niet-ontvankelijk te verklaren in zijn inleidend verzoek

De man heeft een verweerschrift ingediend en tevens in incidenteel appel
– met name gericht tegen een overweging in die beschikking – het hof verzocht
de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen met verbetering van gronden

Vervolgens is de zaak mondeling behandeld ter terechtzitting van het hof

2. De feiten en de omstandigheden

Bij de mondelinge behandeling en uit de stukken is onder meer het
volgende gebleken

(…) is door de vrouw een advertentie geplaatst omdat zij in contact
wilde komen met een zaaddonor. De man heeft hierop gereageerd. Partijen
kwamen onderling overeen dat de vrouw de verantwoording voor de verzorging en
opvoeding van het kind op zich zou nemen en dat de man middels een te treffen
omgangsregeling een bepaald contact met het kind op zou bouwen

(…) heeft in het (…) te (…) kunstmatige inseminatie van de vrouw
met sperma van de man plaatsgevonden

Vervolgens is op (…) januari (…) X. geboren. Bij beschikking van de
Kantonrechter te Amsterdam van (…) augustus is de man benoemd tot toeziend
voogd over X., door de vrouw is van rechtswegen voogdes

De man is vanaf de geboorte van X. door de vrouw in staat gesteld
contact met X. te hebben. Bij brief van (…) heeft de vrouw geweigerd
feitelijk contact tussen de man en X. toe te staan

De man heeft vervolgens op (…) december (…) de kinderrechter te
Amsterd am verzocht – kort gezegd – om een omgangsregeling tussen hem en vast
te stellen

Hierop is beschikking waarvan beroep gegeven

De vrouw stelt in het principaal appel dat de man in zijn inleidend
verzoek tot het treffen van een omgangsregeling met X. ten onrechte
ontvankelijk is verklaard

Zij voert daartoe aan dat, anders dan de kinderrechter heeft overwogen,
het enkele biologisch ouderschap of het daarmede volgens de kinderrechter op
een lijn te stellen donorschap van de man, nog niet medebrengt dat er sprake
is van gezinsleven in de zin van artikel 8, lid 1, van het Europees Verdrag
van de Rechten van de Mens (E.V.R.M.). Daarvoor is tevens een sociale
component vereist, te weten sociaal ouderschap, aldus de vrouw. Volgens de
vrouw ontbreekt deze component. zij heeft in dit verband onder meer gewezen
op het feit dat zij niet met de man heeft samengewoond. Naar het oordeel van
de vrouw moet er een voldoende nauwe feitelijke band bestaan om van een
gezinsleven te kunnen spreken. De vrouw heeft aan deze contacten slechts mee
willen werken omdat zij zich aanvankelijk moreel gebonden voelde aan de
hieromtrent met de man gemaakte afspraken. De vrouw heeft haar medewerking
beeindigd vanwege het feit dat zij met de man niet het vereiste contact voor
het goed laten verlopen van een omgangsregeling kon opbouwen en deze
omgangsregeling emotioneel zo belastend voor haar bleek te zijn dat de
verzorging en opvoeding van X. daar onder leed

De man stelt in het incidenteel appel dat de kinderrechter hem terecht
ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek tot het treffen van een
omgangsregeling tussen hem en X., nu vaststaat dat X. met zijn sperma is
verwekt

De man is echter van mening dat de kinderrechter ten onrechte heeft
overwogen, dat zaaddonor (slechts) op een lijn gesteld kan worden met een
biologische vader maar niet de biologische vader is, omdat, aldus de
kinderrechter, als zodanig slechts kan worden beschouwd degene die een kind
door geslachtsgemeenschap heeft verwekt

De man voert tegen deze overweging aan, dat biologisch vaderschap geen
juridisch maar een puur feitelijk begrip is, te weten degene met wiens zaak
de bevruchting heeft plaatsgevonden, zodat, nu vaststaat dat in het
onderhavige geval de bevruchting met zijn zaad heeft plaatsgevonden, hij de
biologische vader is

De man voegt daaraan toe dat blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge
Raad de ontvankelijkheid van een verzoek als het onderhavige reeds is
gegeven met het biologisch vaderschap

De man bezocht X. na zijn geboorte op (…) januari dagelijks in het
ziekenhuis. In de periode vanaf begin met tot (…) augustus (…) verbleef
(…) van zondagmiddag 16.45 uur tot dinsdagochtend 8.30 uur bij de man,
tijdens deze periode verbleef X. vanaf 1 juli de maandag overdag in een
creche. Vanaf medio september tot begin januari verbleef X. een dag per maand
bij de man. Hierna bracht X. (…) tot (..) juli (..) een weekend per maand
van zaterdag 11.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de man door. Op (…)
augustus heeft de vrouw verder contact tussen de man en X. geweigerd

De man heeft gedurende zes maanden met ƒ 250,– per maand bijdragen in
de kosten van verzorging en opvoeding van X. waarna hij, op verzoek van de
behoeve van X. heeft gestort

3. Beoordeling van het hoger beroep

Allereerst is de vraag aan de orde of de man op grond van de door hem
gestelde feiten in zijn inleidend verzoek strekkende tot vaststelling van een
omgangsregeling, had kunnen worden ontvangen

Het hof is – anders dan de kinderrechter – van oordeel dat zulks slechts
het geval is, indien de man in zijn verzoekschrift voldoende concrete
omstandigheden stelt voor het tussen hem en X. bestaan van gezinsleven als
bedoeld in artikel 8, eerste lid, EVRM (vertaling van: vie familiale/family
life). Daarbij komt het aan op de vraag of uit de gestelde feiten voortvloeit
dat tussen de man en X. een nauwe persoonlijke betrekking bestaat dat voor
een onderzoek naar de eventuele gerechtvaardigheid van een omgangsregeling
plaats is

Op grond van alle gestelde feiten en omstandigheden in onderling verband
en samenhang bezien is het hof van oordeel dat die vraag ontkennend moet
worden beantwoord. Het hof heeft daarbij met name overwogen dat de door de
man gesteld, door de moeder op zich zelf niet betwiste, feitelijke contacten
tussen hem en X. onvoldoende intensief zijn geweest om op grond van zijn
donorschap in combinatie met die contacten aan te nemen dat de man in een zo
nauw persoonlijke betrekking staat of heeft gestaan dat hij gezinsleven met
X. in de zin van voormeld artikel 8 EVRM heeft gehad, hoezeer de man zulks
wellicht gevoelsmatig anders beleeft

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de door de man aan zijn verzoek
ten grondslag gelegde feiten geen gezinsleven in de zin van artikel 8, lid
1, EVRM opleveren, zodat de man in zijn verzoek niet kan worden ontvangen

Dit brengt mede dat de man bij zijn verzoek in het incidenteel appel
geen belang meer heeft

Nu deze procedure verband houdt met een betrekking tussen partijen, die
tot de geboorte van een kind heeft geleid, acht het hof termen aanwezig om
naar analogie van een procedure tussen echtgenoten, de proceskosten tussen
partijen te compenseren

Op grond van al het vorenstaande dient thans als volgt te worden beslist

4. Beslissing. Het hof: in het principaal appel van de vrouw:
-vernietigt de beschikking van voormelde kinderrechter van februari en
opnieuw beschikkende: -verklaart de man alsnog niet-ontvankelijk in zijn
inleidend verzoek;

in het incidenteel appel van de man: -wijst dit af; in beide appellen
voorts: -compenseert de kosten van het geding in beide instanties tussen
partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt

Rechters

Mrs. van J. Gijn, Swens en Willem – Morsink