Instantie: President Rechtbank Breda, 20 juli 1990

Instantie

President Rechtbank Breda

Samenvatting


Eisers willen erkenning door de man van ongeboren kind. De vrouw is
gescheiden, maar het kind zal binnen de 306-dagentermijn worden geboren. De
man is nog gehuwd. De echtgenote van eiser verzet zich tegen de erkenning
De voormalige echtgenoot van eiseres heeft het vaderschap ontkend. De
President is van oordeel dat tussen eiser en eiseres van een gezinsleven
sprake is en tussen eiser en zijn echtgenote niet meer. Art. 224 lid 1 sub
b BW dient als strijdig met art. 8 EVRM buiten toepassing te blijven. Gedaagde
wordt bevolen toe te laten bij ontkenning door de gewezen echtgenoot van
eiseres dat bij akte het kind wordt erkend door eiser

Volledige tekst

1. Het verloop van het geding:

Dit blijkt uit de navolgende door partijen ter vonniswijzing overgelegde
stukken:

– de dagvaarding;

– de pleitnota van mr. Dubach en de door eisers in het geding gebrachte
produkties;

– een conclusie van de Hoofdofficier van Justitie in het Arrondissement
Breda;

– een exploit d.d. 13 juli 1990, houdende oproeping van R., echtgenote
van M., om op 18 juli 1990 ter terechtzitting te verschijnen teneinde te
worden gehoord;

– Mevrouw R. is verschenen, vergezeld van haar raadsvrouwe mr. C.M. van
de Peppel-Molema

2. Het geschil:

Eisers vorderen dat de President de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand
van de gemeente Oosterhout zal gelasten om het register van de Burgerlijke
Stand van de gemeente Oosterhout aan te vullen met een akte houdende erkenning
door de heer B van het ongeboren kind, waarvan mevrouw A in verwachting is, en
dat deze erkenning te zijner tijd wordt aangetekend op de geboorteakte van het
kind

Gedaagde heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering

De Hoofdofficier heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering

Mevrouw B heeft zich tegen toewijzing van de vordering verzet

3. De voorlopige beoordeling en de gronden daarvoor:

(De feiten, kort samengevat: het huwelijk van echtpaar A is in juni 1990
door echtscheiding ontbonden. De man van echtpaar B is in juni 1990 met een
echtscheidingsprocedure begonnen. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen
geboren

Mevrouw A is in verwachting van de heer B, met wie zij al een jaar
samenwoont. De baby wordt in augustus 1990 verwacht. )

Het verweer van gedaagde dat, gelet op de bewoordingen van boek 1 artike
l 198 lid 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek, de erkenning van het kind,
waarvan mevrouw A zwanger is, niet voor de geboorte van het kind kan
geschieden, omdat de heer B de wettigheid pas na de geboorte kan ontkennen,
moet worden gepasseerd

Volgens de Memorie van Antwoord Invoeringswet bij de Wet van 13 mei 1987
S 246 kunnen de ontkenningsverklaring door de moeder en de erkenning door een
andere man, als bedoeld in boek 1 artikel 198 lid 1 van het Burgerlijk
Wetboek, ook voor de geboorte van het kind worden gedaan. Wel ligt het in
de rede dat de andere man het kind niet kan erkennen als niet de moeder
tegelijkertijd de wettigheid ontkent, daar immers het kind waarvan zij zwanger
is en dat binnen 306 dagen na de ontbinding van het huwelijk zal worden
geboren, zolang de wettigheid daarvan niet is ontkend, als een ongeboren kind
van de gescheiden echtgenoot moet worden beschouwd. De enkele stelling van
de heer B dat mevrouw A toestemming geeft voor erkenning door hem is daarom
onvoldoende

Blijft de vraagt of het erkenningsverbod van boek 1 artikel 224 lid 1
sub b van het Burgerlijk Wetboek buiten toepassing moet blijven, gelet op het
door artikel 8 EVRM beschermde recht op eerbiediging van het gezinsleven

De Hoge Raad heeft bij arrest van 10 november 1989, RvdW 7253,
(Rechtspraak Nemesis 1990 nr. 71; RN 1990, 71)) geoordeeld, zakelijk
weergegeven, dat een wettelijke bepaling, die het onder alle omstandigheden
onmogelijk maakt dat een onwettig kind door zijn vader wordt erkend zolang
deze gehuwd is, verder gaat dan artikel 8 lid 2 EVRM toestaat en dat de vraag
of een bij de wet voorziene inmenging met betrekking tot het in lid 1 bedoelde
recht op gezinsleven nodig is in het belang van de bescherming van rechten en
vrijheden van anderen slechts kan worden beantwoord door in het licht van de
omstandigheden van het geval tegen elkaar af te wegen enerzijds de ernst van
de door de inmenging op het recht op gezinsleven gemaakte inbreuk en
anderzijds de belangen die de wettelijke regeling beoogt te beschermen

Vooropgesteld moet worden dat de heer B tot het kind dat uit zijn
relatie met mevrouw A geboren zal worden, in een relatie staat, c.q. zal komen
te staan die als vie familiale/family life in de zin van artikel 8 lid 1 EVRM
is aan te merken

De heer B en mevrouw A stellen er op goede gronden veel prijs op dat het
kind onmiddellijk bij de geboorte de achternaam B krijgt, hetgeen slechts
mogelijk is indien de erkenning door de heer B meteen bij de geboorte van het
kind effectief wordt. Ook het kind heeft er belang bij dat het vanaf de
geboorte de naam van zijn vader B kan dragen, en er geen kanttekening van
latere naamswijziging op de geboorte-akte voorkomt

Er is geen reden de inbreuk die het erkenningsverbod maakt op het
gezinsleven van de heer B met mevrouw A en het kind, dat uit hun relatie
geboren zal worden, aanvaardbaar te achten op de enkele grond dat het huwelijk
van echtpaar B nog niet is ontbonden. De heer B leeft reeds een jaar
gescheiden van zijn echtgenote en de echtscheidingsprocedure is aanhangig
Het ligt in de lijn der verwachtingen dat de heer B na ontbinding van
zijn huwelijk met mevrouw B met mevrouw A in het huwelijk zal treden

Van een werkelijk gezinsleven van echtpaar B is derhalve niet meer de
rede. Wel heeft mevrouw B aangevoerd dat zij om principiele en emotionele
redenen – welke op zich begrijpelijk en te respecteren zijn – veel moeite
heeft met de door de heer B geentameerde echtscheidingsprocedure en het feit
dat hij buiten echt een kind heeft verwekt, doch, gegeven het feit dat herstel
van het huwelijksleven van echtpaar B niet te verwachten is en mevrouw B
uiteindelijk toch niet zal kunnen tegenhouden dat de heer B het kind waarvan
mevrouw A in verwachting is erkent, zijn deze bezwaren niet zo zwaarwichtig
dat mevrouw B nog te honoreren aanspraken heeft die inbreuk op het recht van
de heer B, mevrouw A en hun kind op een eigen gezinsleven kunnen
rechtvaardigen

Derhalve dient de bepaling van boek 1 artikel 224 lid 1 onder b van het
Burgerlijk Wetboek als strijdig met artikel 8 EVRM buiten toepassing te
blijven

Eisers hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend
belang hebben bij de gevraagde voorziening bij voorraad, daar een beslissing
in een procedure ex boek 1 artikel 29 van het Burgerlijk Wetboek
mogelijkerwijs niet tijdig voor de geboorte van het kind kan worden verkregen

De vordering kan derhalve in voege als na te melden worden toegewezen

5. De beslissing in kort geding:

De President

Beveelt de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand te Oosterhout om – bij
ontkenning van de wettigheid door mevrouw A van het kind waarvan zij thans in
verwachting is, ook voor de geboorte – de heer B toe te laten bij de akte die
daarvan wordt opgemaakt dat kind te erkennen en beveelt hem deze erkenning aan
te tekenen op de geboorte-akte van het kind;

Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad

Rechters

mr. Mendlik, President en mr. W. Boer, waarnemend-griffier