Instantie
Rechtbank Utrecht
Samenvatting
De Rechtbank acht de seksueel getinte contacten tussen psychiater en
patiente in casu onrechtmatig. De vrouw eist ƒ 160.000,–
schadevergoeding. In een schikking komen partijen een schadevergoeding
overeen van ƒ 40.000,–
Volledige tekst
1. Het verloop van de procedure
1.1. Eiseres heeft bij conclusie van eis, in overeenstemming met de
aankondiging in de dagvaarding, gevorderd: bij vonnis, voor zover mogelijk bij
voorraad, gedaagde te veroordelen tot betaling aan haar, eiseres, van ƒ
160.000,– vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 17
november 1989 tot aan die der volledige voldoening, met veroordeling van
gedaagde in de kosten van dit geding
1.2. Gedaagde heeft bij conclusie van antwoord verweer gevoerd. Hij
heeft hierbij twee produkties in het geding gebracht
1.3. Eiseres heeft gerepliceerd. Zij heeft hierbij vijf produkties in
het geding gebracht
1.4. Gedaagde heeft gedupliceerd
1.5. Ten slotte hebben partijen de stukken aan de rechtbank overgelegd
en vonnis gevraagd
2. De vaststaande feiten
2.1. Gedaagde is zenuwarts. Eiseres heeft zich in de loop van 1984
tot gedaagde gewend onder meer in verband met huwelijksproblemen. Hierop is
een behandeling aangevangen die tot eind van dat jaar heeft geduurd. In
maart 1985 heeft zij zich opnieuw onder behandeling van gedaagde gesteld
2.2. Eiseres is vanaf haar prille jeugd tot het overlijden van haar
vader, toen zij zelf elf jaar oud was, door haar vader seksueel misbruikt.
Gedaagde was sedert de eerste behandelperiode op de hoogte van de
incestervaringen van eiseres. Deze ervaringen waren mede oorzaak van de
lichamelijke en geestelijke klachten van eiseres
2.3. In de loop van de in maart 1985 begonnen behandelingsperiode is het
tussen partijen tenminste eenmaal, in gedaagdes spreekkamer, tot een seksueel
getint moment gekomen. Daarbij heeft gedaagde eiseres omarmd, gekust en
haar borst gestreeld. In het midden van 1986 heeft eiseres een einde
gemaakt aan het contact met gedaagde
2.4. Eind 1987 heeft eiseres een klacht jegens gedaagde voorgelegd aan
de geneeskundige inspectie voor de geestelijke volksgezondheid. De klacht
is eerst mondeling geuit en vervolgens, op 11 november 1987, ook schriftelijk
In de desbetreffende klachtbrief, waarvan een fotokopie in het geding is
gebracht, is sprake van “toenaderingen” van gedaagde die “vanaf juni” (1985)
zijn begonnen. In de brief is melding gemaakt van verscheidene seksueel
getinte contacten, telkens in de spreekkamer van gedaagde
2.5. Naar aanleiding van deze klachten heeft op 3 december 1987 een
gesprek tussen partijen plaatsgevonden ten overstaan van de geneeskundig
inspecteur. Gedaagde heeft tijdens dit gesprek aan eiseres te kennen
gegeven dat hij haar klacht serieus achtte. Hij heeft haar daarvoor zijn
excuses aangeboden. Afgesproken is dat gedaagde een schriftelijk verslag
zou opstellen van zijn behandeling van eiseres. De inspecteur heeft hem het
advies gegeven zich te doen bijscholen over het onderwerp incest
2.6. De inspecteur heeft de in aanwezigheid van beide partijen gemaakte
afspraken samengevat in een brief van 7 december 1987 aan gedaagde. Deze
brief houdt onder meer het volgende in:
“- U beaamde de klachten zoals geformuleerd door mevrouw X. en bood haar
uw verontschuldigingen aan
– U zult een schriftelijk verslag opstellen van uw behandeling van
mevrouw X.
De vastgelopen therapeutische relatie komt hierin aan de orde alsmede de
redenen daarvan. U zendt dit verslag aan de huisarts van mevrouw X.
Zoals besproken ziet u van alle contact met mevrouw X. af
– Ik gaf u het advies zich te doen bijscholen over het onderwerp incest
en in dit verband het omgaan met gevoelens van uzelf en uw patient
– U zei met nadruk dat de door mevrouw X. beschreven situaties waarover
zij een klacht indiende, zich alleen met haar voordeden. Ik waarschuwde u
heel nadrukkelijk voor uw opstelling in dit verband als psychiater
– De klacht van mevrouw X. acht ik hiermede als afgedaan. Mevrouw X.
ging hiermee accoord
2.7. Het schriftelijke verslag dat gedaagde ingevolge de zojuist
vermelde afspraak heeft opgemaakt, is gedateerd op 2 januari 1988 en is
gericht aan de inspecteur. Het houdt onder meer het volgende in:
” (-)
De klachten welke tot verwijzing aanleiding gaven bestonden destijds
uit gespannenheid en aanvallen van hartkloppingen. (-)
Na de gesprekken waarin de gespannenheid, de hartkloppingen en de opvoed
ingsproblemen als belangrijkste klachten aan de orde waren geweest, kwam een
aantal gesprekken waarin duidelijk naar voren kwam dat mevrouw zich bij haar
problemen niet of nauwelijks begrepen, noch gesteund voelde door haar man
(-)
Naast de problemen uit het toenmalige hier omschrevene was er in de ges
prekken geleidelijk aan naar voren gekomen dat er in de jeugd van mevrouw
sprake was geweest van incest
Achteraf bezien heb ik door gebrek aan ervaring met deze speciale
problematiek een grove fout gemaakt door, toen dit eenmaal was uitgesproken,
dit hoogst belangrijke onderwerp niet als zodanig eruit te lichten en als het
ware apart en met extra veel zorg en aandacht te behandelen. Wat wel
gebeurde was dat ik erg ging meevoelen met het doorgestane leed dat mevrouw
was aangedaan. Zij sprak daar aanvankelijk erg moeilijk over maar door de
sfeer van invoelen en begrip werd het praten over zowel verleden als heden en
met name over de rol van seksualiteit daarin allengs gemakkelijker
Achteraf bezien had ik mij destijds direct bewust moeten zijn van de
specifieke problematiek die het onderwerp incest in een behandelingssituatie
met zich mee kan brengen. Dit is niet het geval geweest, helaas,
integendeel, onder invloed van tegenoverdrachtgevoelens ben ik in de fout
gegaan
Zoals ik reeds zei was er een sfeer van begrip en vertrouwelijkheid
ontstaan. Wij waren elkaar gaan tutoyeren, mevrouw ervoer een schril
contrast tussen de wijze waarop haar man met haar omging en de wijze waarop ik
haar blijk gaf van begrip, warmte en medeleven. Mevrouw sprak tevens uit
dat zij verliefd was en zich ook lichamelijk tot mij aangetrokken voelde.
In de gesprekken kwam dit herhaaldelijk naar voren. Ook spraken wij
openhartig over seksualiteit. Dit riep echter onmiskenbaar een zekere
spanning op ondanks of wellicht juist door de sfeer van vertrouwelijkheid en
wederzijdse genegenheid die ontegenzeglijk was ontstaan. Het is een verwijt
dat mij toekomt dat het behandelingscontact verder verliep zoals het verliep
Het is aan mij te wijten dat het is gekomen tot een lichamelijk contact
dat aanvankelijk bestond uit het vasthouden van elkaars hand maar na enige
tijd eindigde met een omarming, zoenen op de mond en het strelen van mevrouws
borsten. Ik heb hiermee op ontoelaatbare wijze grenzen overschreden, maar
wil er nadrukkelijk bij zeggen dat wat er gebeurd is, werd ingegeven door
oprechte gevoelens van tederheid. (-)”
2.8. Eiseres heeft later een baan gevonden als invalskracht bij een verp
leegtehuis. Deze werkkring is verloren gegaan nadat haar was gebleken dat
gedaagde aan ditzelfde tehuis was verbonden als psychiater (consulent)
3. De vordering van eiseres en de gronden daarvan
3.1. Eiseres vordert de veroordeling van gedaagde tot betaling van een
schadevergoeding ten bedrage van ƒ 160.000,–, waarvan ƒ 10.000,- wegens
materiele schade en ƒ 150.000,– wegens immateriele schade. De materiele
schade betreft het nadeel door het verlies van de onder 2.8. vermelde baan
3.2. Eiseres legt aan de vordering ten grondslag dat gedaagde van juni
1985 tot medio 1986 in zijn spreekkamer seksuele handelingen met haar heeft
verricht. Deze handelingen bestonden onder meer in het kussen en betasten
van haar. Gedaagde heeft volgens haar onder meer van haar verlangd dat zij
haar borsten liet zien om te zien hoe haar tepels zich oprichtten. Bij een
andere gelegenheid vroeg hij haar – zo stelt zij voorts – haar benen uit
elkaar te doen. Ook vele opmerkingen van seksuele aard maAkten dat de
“behandelingen” sinds juni 1985 altijd seksueel getint waren. Zij stelt dat
zij als gevolg van deze gebeurtenissen last heeft gekregen van slapeloosheid,
waarop gedaagde slaapmiddelen heeft voorgeschreven
3.3. Eiseres betoogt dat gedaagde misbruik heeft gemaakt van zijn
machtspositie en van haar kwetsbaarheid in de relatie die zij met hem, als
psychiatrisch hulpverlener, had. Volgens haar heeft gedaagde haar immense
nieuwe problemen bezorgd; daarbij vergeleken zijn de oorspronkelijke problemen
in het niet verdwenen. Zij heeft psychisch letsel opgelopen, dat zich onder
meer uit in verminderd zelfvertrouwen, het gekweld worden door gevoelens van
machteloosheid en agressie en gedachten aan zelfvernietiging, schuldgevoel en
psychosomatische klachten. Ook beleeft zij sinds deze ervaringen met
gedaagde geen plezier meer aan de seksuele relatie met haar echtgenoot. Een
vergoeding ter grootte van het door haar gevorderde bedrag staat haars inziens
in een juiste verhouding tot de omvang van de aangerichte schade
4. Het verweer
4.1. Gedaagde heeft zich tegen de vordering verweerd. Hij betoogt
hiertoe het volgende
Het seksuele gedrag van eiseres was n van de facetten in haar
behandeling. Dit gedrag werd in de loop van de behandeling provocerend en
op avances gericht. Zij vertelde hem dat zij verliefd op hem was geworden
en hem zeer bewonderde. Zelf was hij zich toen onvoldoende bewust van de
speciale aandachtfactoren, waarmee een psychiater rekening moet houden bij
incestslachtoffers. Bij hem zijn zogenaamde tegenoverdrachtgevoelens
ontstaan, die, nmaal, aanleiding hebben gegeven tot de feiten die onder 2.3.
zijn vermeld. Een meer diepgaand of ander seksueel contact heeft nooit
plaatsgevonden. Van machtsmisbruik is geen sprake geweest
De klachten die eiseres beschrijft als het gevolg van de behandeling
door hem, gedaagde, bestonden zijns inziens alle reeds voordat de behandeling
begon. Tussen deze behandeling en de door eiseres beschreven schade bestaat
dan ook geen causaal verband. Hij acht zich niet verantwoordelijk voor het
feit dat hij verbonden is aan een instelling waar eiseres zelf verkoos te gaan
werken
Aansprakelijkheid voor enige materiele of immateriele schade wijst hij
derhalve van de hand
4.2. Ook indien er wel causaal verband zou bestaan tussen de behandeling
van eiseres en de door haar geleden schade, bestrijdt gedaagde de vordering
De gevorderde vergoeding is zijns inziens buiten alle proporties.
Eiseres heeft overigens al erkenning gekregen voor het haar aangedane leed
4.3. Bij conclusie van dupliek heeft gedaagde zich nog beroepen op
overmacht. Hem was niet bekend dat slachtoffers van incest een speciale
behandeling nodig hebben. Ook had hij geen weet van de valkuilen die juist
bij de behandeling van dit soort patienten gapen. Dit gebrek aan kennis kan
hem, gelet op de wetenschap op dit punt toentertijd, niet worden verweten
Pas in de laatste anderhalf jaar, zo betoogt hij, is de
incestproblematiek veel meer in het daglicht komen te staan
4.4. Bij dupliek heeft gedaagde voorts aangevoerd dat hij niet in staat
is de gevraagde vergoeding te voldoen. Hij heeft hierbij gewezen op de
ophanden zijnde beindiging van zijn werkzaamheden bij het Militair Hospitaal
en op verscheidene andere omstandigheden die zijn draagkracht nadelig
benvloeden
5. De beoordeling van het geschil
5.1. Partijen zijn het over de aard van de (in deze zaak relevante)
gedragingen van gedaagde ten opzichte van eiseres slechts ten dele eens.
Eiseres stelt dat zich ook andere feiten hebben voorgedaan dan die welke onder
2.3. zijn vermeld, gedaagde betwist dit. Oneens zijn partijen het ook over
het aantal keren dat de bewuste gedragingen hebben plaatsgevonden: gedaagde
stelt dat het bij die ene keer is gebleven, eiseres betoogt dat dergelijke
gedragingen zich bij herhaling hebben voorgedaan
5.2. Voorshands acht de Rechtbank het alleszins aannemelijk dat de
feiten zich naar aard en frequentie hebben toegedragen zoals door eiseres zelf
is vermeld in haar klacht van 11 november 1987 aan de geneeskundig inspecteur
voor de geestelijke volksgezondheid. De Rechtbank leidt dit af uit de door
de inspecteur gemaakte samenvatting van de ten overstaan van hem tot stand
gekomen afspraken van partijen op 3 december 1987. Blijkens deze
samenvatting beaamde gedaagde “de klachten zoals geformuleerd door mevrouw”,
hetgeen bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan dat, naar de waarneming van
de inspecteur, gedaagde toen heeft erkend dat datgene was gepasseerd wat in
die schriftelijke klacht was beschreven. Op grond hiervan acht de Rechtbank
het vermoeden gewettigd dat die feiten zich ook werkelijk zo hebben
voorgedaan
5.3. Gelet op het door hem gedane bewijsaanbod wordt gedaagde in de
gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren tegen het aan dat vermoeden te
ontlenen bewijs. Gedaagde zal mogen bewijzen dat het op dit punt
voorgevallen bij het ene, onder 2.3. vermelde, contact is gebleven
5.4. Onafhankelijke van de vraag hoe vaak een zodanig contact heeft
plaatsgevonden en wat daarbij behalve hetgeen onder 2.3. is weergegeven
wellicht nog mr is gebeurd, is de Rechtbank van oordeel dat gedaagde zich
jegens eiseres onrechtmatig heeft gedragen. Een arts behoort zich in de
(professionele) relatie tot zijn patienten te allen tijde te onthouden van
seksueel getinte toenaderingen en gedragingen als die welke – in elk geval –
nmaal – tussen partijen hebben plaatsgevonden. Daarbij is niet van belang
van wie het initiatief daartoe is uitgegaan. Een en ander geldt ook voor
een psychiater ten opzichte van een patiente als eiseres
5.5. Op zichzelf (dat wil zeggen: voor de beoordeling van het al dan
niet onrechtmatige karakter van het voorgevallene) doet hierbij niet ter zake
of de patiente in kwestie zelf slachtoffer is geweest van incest. Dit
gegeven zal bij een dergelijke patiente veelal tot ernstiger gevolgen leiden
dan bij andere patienten van een psychiater het geval kan zijn, maar is voor
de onrechtmatigheid niet essentieel. Wat gedaagde heeft betoogd over zijn
onbekendheid met de problemen van incestslachtoffers, kan hem dus reeds hierom
niet baten
5.6. Ook overigens gaat dit verweer niet op. Er was, ook al vr het
tijdstip waarop gedaagde met de behandeling van eiseres begon, een
overvloedige literatuur en (tucht)rechtspraak over de grenzen, die
hulpverleners – psychiaters en anderen – in acht moeten nemen tegenover
patienten die zich tot hen (seksueel) aangetrokken voelen en daaraan uiting
geven. Het bestaan van dergelijke literatuur en rechtspraak blijkt reeds
afdoende uit de inhoud van productie I bij de conclusie van repliek (het
bulletin “Seksueel misbruik door hulpverleners” van mei 1988, van de
geneeskundige hoofdinspecties van de volksgezondheid en voor de geestelijke
volksgezondheid). Het is aannemelijk dat de problemen die voor patienten
kunnen voortvloeien uit de overschrijding van die grenzen door hulpverleners
zoals gedaagde ernstiger vormen hebben bij incestslachtoffers, die zich mede
met het oog op de daaruit voortkomende bijzondere geestelijke moeilijkheden
tot een professionele hulpverlener hebben gewend. De hulpverlener kan zich
dan niet achter onbekendheid met die speciale problemen verschuilen. In dit
geval verdient daarbij nog de aandacht dat gedaagde niet heeft gesteld dat
dergelijke problemen in de kring van de psychiatrische hulpverleners toen
geheel onbekend waren; dat dit voor hem persoonlijk misschien wel het geval
was, is een omstandigheid die volledig voor zijn eigen risico moet blijven
Van deze tekortkoming kan – in de woorden van art. 6:75 NBW – niet worden
gezegd dat zij krachtens in het verkeer geldende opvattingen niet voor zijn
rekening komt
5.7. Gedaagde is aansprakelijk voor de schade – materiele zowel als
immateriele – die door zijn onrechtmatige handelen is veroorzaakt. Hij heeft
de feiten die eiseres heeft geponeerd aangaande haar huidige geestelijke en
lichamelijke toestand op zichzelf niet betwist, zodat van de juistheid van die
feiten kan worden uitgegaan. Wel heeft hij betwist dat die toestand door
zijn handelen is veroorzaakt
5.8. Hoezeer het ook voor de hand ligt dat de problemen van een patiente
in de situatie van eiseres verergerd zullen zijn ten gevolge van handelingen
en gedragingen van de door haar gestelde – en ten dele ook vaststaande – aard,
in dit geding staat, door de bedoelde betwisting, thans nog onvoldoende vast
om het bestaan van een dergelijke causaal verband te kunnen aannemen. De
Rechtbank heeft op dit punt behoefte aan nadere inlichtingen van partijen, en
in een volgend stadium mogelijk ook aan rapportage door een deskundige
5.9. Teneinde inlichtingen van partijen te verkrijgen, zal de Rechtbank
een comparitie van partijen gelasten. Eiseres zal daar niet in persoon
behoeven te verschijnen; zij kan zich, desgewenst, door haar procureur laten
vertegenwoordigen. Gedaagde dient wel in persoon, en tezamen met zijn
raadsvrouw, aanwezig te zijn
5.10. De comparitie kan mede dienen om nadere inlichtingen te verkrijgen
van gedaagde over zijn financile omstandigheden; dit met het oog op zijn onder
4.4. samengevatte verweer, waarop eiseres overigens nog niet heeft kunnen
reageren. Gedaagde wordt verzocht relevante bewijsstukken ter zitting mee
te brengen
5.11. De comparitie kan voorts dienen om te onderzoeken of de zaak zich
in dat stadium leent voor een minnelijke regeling
5.12. De Rechtbank acht termen aanwezig om de comparitie te doen
voorafgaan aan de bewijslevering, waarvan onder 5.3. sprake is
5.13. Voorlopig wordt derhalve beslist als volgt
6. De beslissing
6.1. De rechtbank laat gedaagde toe het bewijs te leveren van hetgeen
dienaangaande onder 5.3. is vermeld. Getuigen kunnen worden gehoord op een
nader door de Rechtbank te bepalen tijdstip
6.2. Partijen dienen, op de wijze als onder 5.9. vermeld, te verschijnen
voor het lid van deze Rechtbank en kamer mr H.F.M. Hofhuis, ter zitting van
vrijdag 21 september 1990 te 13.30 uur. De zitting dient voor het
verkrijgen van inlichtingen van partijen en het beproeven van een minnelijke
regeling
6.3. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden
Rechters
Mr H.F.M. Hofhuis