Instantie
Rechtbank ‘s-Gravenhage
Samenvatting
Onderscheid tussen kinderen uit polygame en die uit niet-polygame
huwelijken discriminerend? Voorzover van gezinsleven tussen eisers sprake is
brengt eerbiediging daarvan niet meer dat aan eiser sub 2 dient te wijken voor
het belang van de Staat bij handhaving van de openbare orde en het belang van
het economisch welzijn van Nederland. Geen klemmende redenen van humanitaire
aard
Volledige tekst
1. Verloop van de procedure
1.1. Ter terechtzitting van 28 aug. 1990 heeft eiser overeenkomstig de
dagvaarding gesteld en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
gedaagde te verbieden om M. B. uit Nederland uit te zetten
voordat onherroepelijk zal zijn beslist op de door eiser tegen gedaagde in de
in deze dagvaarding bedoelde bodemprocedure ingestelde vorderingen, althans
een zodanige voorziening te geven als de Fungerend-Pres. in goede justitie zal
vermenen te behoren, met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze
procedure
1.2. Gedaagde heeft de vordering bestreden en geconcludeerd tot
weigering van de gevraagde voorziening, kosten rechtens
1.3. Ter zitting heeft eiser zijn eis verminderd door de gevraagde
voorziening slechts te vorderen tot aan het tijdstip dat in eerste instantie
op de inmiddels door hem bij de Rb. te 's-Gravenhage aanhangig gemaakte
bodemprocedure zal zijn beslist
1.4. Na verder debat hebben pp. de stukken overgelegd voor vonnis,
waarvan de uitspraak is bepaald op heden
2. Het geschil van pp
2.1. De vaststaande feiten
Eiser, geboren in 1953, is van Marokkaanse nationaliteit en verblijft
sinds 1974 in Nederland. Hij beschikt sinds 30 mei 1986 over een
vestigingsvergunning. Eiser woont bij zijn tweede echtgenote A. met wie hij
op 2 sept. 1980 te Amsterdam is gehuwd, en hun vier kinderen
Op 30 dec. 1977 is eiser te B. (Marokko) gehuwd met de
Marokkaanse M., die tot op heden in het ouderlijk huis van eiser in Marokko
verblijft. Uit dit eerste, niet-ontbonden, huwelijk van eiser is op 3 juni
1980 M. geboren. M. bezit de Marokkaanse nationaliteit
In sept. 1989 is M. met zijn vader Nederland ingereisd. Op 20 dec.
1989 is voor M. een aanvraag tot verlening van een vergunning tot verblijf
ingediend bij het Hoofd van de plaatselijke politie te Utrecht. Daarop is
bij beschikking van 21 dec. 1989, verzonden op 4 jan. 1990, afwijzend
beschikt. Aan het herzieningsverzoek was schorsende werking verbonden
Eiser en zoon M. zijn op 26 maart 1990 door de Adviescommissie Vreemdeli
ngenzaken gehoord
Bij beschikking van 18 april 1990 is het herzieningsverzoek namens M.
door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen. Aangezien M. nog geen jaar
hoofdverblijf in Nederland heeft staat geen beroep op de Afd. rechtspraak van
de RvS open. In verband daarmee heeft eiser in een recent bij deze
Rechtbank aangespannen bodemprocedure de rechtmatigheid van deze beschikking
aangetast
2.2. Standpunt van eiser
Eiser stelt dat de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie van
18 april 1990 op onjuiste gronden is genomen en met name onvoldoende rekening
houdt met de in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens gewaarborgde
rechten van eiser en zijn zoon M
Eiser acht het onderscheid dat in het Nederlandse vreemdelingenbeleid
wordt gemaakt tussen kinderen uit polygame en niet-polygame huwelijken
discriminerend, omdat de beleidsregel B.19.2.2.1.c van de
Vreemdelingencirculaire meer bestrijkt dan uitsluitend polygame huwelijken,
nl. ,,veelwijverij" in het algemeen, waarbij geen sprake behoeft te zijn van
polygamie en dus niet van een situatie die onder Nederlands recht strafbaar is
gesteld, zodat dit onderscheid door gedaagde niet slechts met een verwijzing
naar het ongeoorloofde van polygamie in Nederland kan worden gerechtvaardigd
Daarbij treft het maken van het genoemde onderscheid niet slechts de
ouders doch ook de kinderen
Eiser is bovendien van mening dat de door hem bestreden beslissing wel
degelijk een ongerechtvaardigde inbreuk vormt op zijn gezinsleven met M..
Het recht op eerbiediging van dit gezinsleven houdt zijns inziens ook in dat
de ouders vrij zijn in de wijze waarop zij hun kinderen willen opvoeden en met
name moeten zij kunnen bepalen bij wie van de ouders het kind zal wonen
Eiser stelt dat uit de bestreden beslissing niet blijkt dat gedaagde bij
de beoordeling van de inbreuk op het gezinsleven van eiser heeft getoetst aan
de twee criteria die in de Berrehabzaak (EHRM 21 juni 1988, NJ 1988, 746) zijn
ontwikkeld, nl. dat de te maken inbreuk beantwoordt aan een dringende
maatschappelijke behoefte en evenredig moet zijn aan het nagestreefde
gerechtvaardigde doel
Ter zitting voert eiser nog aan dat naar zijn mening op de in de
beslissing van het Hoofd van de Plaatselijke politie te Utrecht genoemde
rechtvaardigingsgrond, nl. het economisch welzijn van Nederland, die nadien
bij beslissing van de Staatssecretaris niet is ,,meegenomen", en waardoor
strijd is ontstaan met een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, nl. het
motiveringsbeginsel, in de toekomst door gedaagde geen beroep meer kan worden
gedaan
2.3. Het standpunt van de gedaagde Gedaagde is van mening dat de door
eiser bestreden beschikking van 18 april 1990 een toetsing op rechtmatigheid
kan doorstaan en betwist de door eiser gestelde onrechtmatigheid bij de op
deze beschikking gebaseerde aanzegging tot vertrek uit Nederland van M.
De weigering M. in Nederland toe te laten is in overeenstemming met het
beleid terzake van gezinshereniging, neergelegd in hoofdstuk B 19 van de
Vreemdelingencirculaire. Dit beleid houdt in dat een tweede echtgenote en
de uit haar geboren kinderen niet tot Nederland worden toegelaten wanneer de
andere echtgenote of uit die vrouw geboren minderjarige kinderen nog in
Nederland verblijven en het huwelijk nog in stand is
Zelf als eiser niet langer gehuwd zou zijn met mevrouw M. (en dus de
bezwaren tegen polygame huwelijken niet zouden spelen) voldoet M. niet aan de
andere gestelde vereisten van onderdeel B 19 van de Vreemdelingencirculaire
M. is niet geboren uit het huwelijk van eiser met zijn tweede echtgenote,
noch heeft op enig tijdstip feitelijk behoord tot dat – tweede – gezin
Indien moet worden gesproken van gezinsleven tussen eiser en zijn zoon
in de zin van art. 8 EVRM is de bestaande band relatief weinig hecht. De
contacten, zoals M. die vanaf zijn geboorte tot 1989 met eiser had, kunnen
ongehinderd worden voortgezet
Gedaagde stelt dat, voor zover gesproken moet worden van gezinsleven,
een inbreuk hierop relatief gering is omdat het hier gaat om een eerste
toelating van M
De belangen van de staat daarentegen bij verblijfsweigering zijn
evident; allereerst het belang van de openbare orde nu polygamie binnen de
Nederlandse rechtsorde onaanvaardbaar wordt geacht en verder het belang van
het economisch welzijn als M. thans dan wel in de toekomst bslag zal leggen op
voorzieningen als onderwijs, huisvesting, enz
Bovendien stelt gedaagde zich op het standpunt dat zich geen
ongerechtvaardigd onderscheid voordoet in de zin van art. 14 EVRM omdat de
rechtvaardiging gevonden kan worden in de verschillende achtergronden van M.
en anderen aan wie wel verblijf wordt toegestaan
Gedaagde is tenslotte van oordeel dat geen klemmende redenen van
humaniaire aard aanwezig zijn om aan M. verblijf hier te lande toe te staan
Mocht eventueel zijn moeder na zijn terugkeer niet of minder goed in
staat zijn voor hem te zorgen dan heeft hij nog diverse familieleden, zoals de
ouders van de eiser, eisers zussen en anderen bij wie M. kan verblijven, zodat
geen sprake is van een onevenredige hardheid
3. Oordeel van de Fungerend-Pres
3.1. In dit geding moet worden beoordeeld of gedaagde onrechtmatig
handelt door eisers zoon M., uit Nederland uit te zetten voordat in de op 14
aug. 1990 door eiser aanhangig gemaakte bodemprocedure (waarin – bij de
Rechtbank, nu beroep bij de RvS niet open staat – de rechtmatigheid van na te
melden beslissing van de Staatssecretaris van Justitie wordt aangevochten,
red.) bij deze Rechtbank is beslist
3.2. Daartoe is beslissend het antwoord op de vraag of de
Staatssecretaris van Justitie in zijn beslissing van 18 april 1990 in
redelijkheid kon besluiten om aan M., eisers zoon, toelating tot Nederland te
weigeren
3.3. De Fungerend-Pres. is van oordeel dat gedaagde op grond van het ten
aanzien van gezinshereniging door hem gevoerde beleid, in redelijkheid aan
eiser een ten behoeve van zijn zoon M. gevraagde vergunning tot verblijf kon
weigeren
3.4. De stelling van eiser, dat het onderscheid tussen kinderen uit
polygame en uit niet-polygame huwelijken discriminerend is omdat ook
niet-huwelijkse gelijktijdige relaties door deze beleidsregel worden
bestreken, kan niet als juist worden gezien. In tegendeel, binnen het kader
van het vreemdelingenbeleid van de Nederlandse overheid is juist sprake van
gelijke behandeling. Het beleid houdt immers in dat in het kader van
gezinshereniging slechts een partner, al of niet gehuwd, en de uit deze
relatie met deze partner geboren kinderen, voorzover ook overigens aan de
gestelde voorwaarden wordt voldaan, tot Nederland kunnen worden toegelaten
Dat, zoals eiser stelt, elders in de Nederlandse wetgeving slechts
polygamie is verboden en strafbaar gesteld en niet meerdere gelijktijdige
niet-huwelijkse relaties is voor dit beleid niet relevant. Met andere
woorden: M. wordt niet slechter behandeld dan kinderen uit relaties waarvan de
partners niet gehuwd zijn, doch welke relaties overigens vergelijkbaar zijn
3.5. Bovendien betoogt gedaagde terecht, dat ook indien eiser niet
langer gehuwd zou zijn met mevrouw M.(M's moeder) M. niet voldoet aan de
andere gestelde vereisten van hoofdstuk B 19 van de Vreemdelingencirculaire,
aangezien M. niet is geboren uit het huwelijk van eiser met zijn tweede, in
Nederland wonende, echtgenote en hij niet op enig tijdstip in het verleden
feitelijk tot dat gezin heeft behoord
3.6. Ten aanzien van het bestaan van gezinsleven in de zin van art. 8
van het EVRM, overweegt de Fungerend-Pres. dat dit begrip mede omvat de
relatie tussen een vader en zijn zoon uit een polygaam huwelijk
Het gezinsleven tussen eiser en zijn zoon bestond tot aan het moment dat
M. door zijn vader mee naar Nederland werd genomen uit tweejaarlijkse bezoeken
van eiser en door eiser gesteld, overigens niet met stukken onderbouwde,
financiele ondersteuning. Eiser en zijn zoon hebben nooit samengewoond
Aan gedaagde moet worden toegegeven dat eerbiediging van dit gezinsleven
niet meebrengt, dat aan M. verblijf hier te lande moet worden toegestaan
aangezien het gezinsleven zoals dat in het verleden inhoud had gekregen tussen
vader en zoon in Marokko zonder bezwaar kan worden voortgezet en de vader zijn
zoon financieel kan blijven ondersteunen vanuit Nederland
3.7. Met gedaagde is de Fungerend-Pres. van oordeel dat voor zover
niet-toelating van M. in Nederland een inbreuk betekent op het gezinsleven van
eiser en zijn zoon deze inbreuk relatief gering is omdat het hier gaat om een
eerste toelating van M. in Nederland. Bij afweging van het belang van M. om
in Nederland te blijven: zijn moeder kon hem minder aandacht geven en kon niet
voorkomen dat hij van school spijbelde, tegen de belangen van de staat bij
verblijfsweigering kon gedaagde tot het oordeel komen dat deze laatste
zwaarder moesten wegen. Het aangevoerde belang van de handhaving van de
openbare orde is evident nu polygamie en zijn gevolgen binnen de Nederlandse
rechtsorde onaanvaardbaar worden geacht en kan als zodanig gezien worden als
beantwoordend aan een ,,dringende maatschappelijke behoefte". Daarnaast
noopt het belang van het economisch welzijn van Nederland, waartoe met name
gekeken wordt naar het beslag dat M. nu of in de toekomst zal leggen op
voorzieningen als onderwijs, huisvesting e.a., gedaagde tot een restrictief
toelatingsbeleid
3.8. De omstandigheid dat de bestreden beschikking, zoals door eiser is
gesteld, zou lijden aan een gebrekkige motivering kan niet leiden tot
toewijzing van de gevraagde voorziening, omdat het hier betreft eventuele
strijd met een formeel beginsel van behoorlijk bestuur, waar overigens sprake
is van een materieel juiste beslissing, zodat na – eventuele – vernietiging
van de beschikking toch een voor eiser ongunsige beslissing is te verwachten
3.9. Niet is gebleken dat er overigens klemmende redenen van humaniaire
aard bestaan om aan M. verblijf hier te lande toe te staan. De moeder van
M. verblijft nog in Marokko, terwijl ook de grootouders van vaderszijde daar
verblijven en vier zusters van eiser, zodat de opvang van M. aldaar verzekerd
is
3.10. Geconcludeerd moet worden dat de Staatssecretaris van Justitie in
redelijkheid tot zijn op 18 april 1990 genomen besluit heeft kunnen komen
waardoor de op deze beschikking gebaseerde uitzetting van M. uit Nederland
voordat is beslist op de door eiser aangespannen bodemprocedure niet als
onrechtmatig kan worden beschouwd
3.11. De gevraagde voorziening zal worden geweigerd
3.12. Als de in het ongelijk gestelde partij dient eiser de kosten van
het geding te dragen
4. Beslissingen
De Fungerend Pres. rechtdoende in k.g.:
4.1. Weigert de gevraagde voorziening
4.2. Veroordeelt eiser in de kosten van het geding(enz.)
Rechters
mr. Vrij