Instantie: Gerechtshof Amsterdam, 12 september 1990

Instantie

Gerechtshof Amsterdam

Samenvatting


Aanvraagster is van haar veertiende tot haar
zestiende jaar regelmatig verkracht door haar huisarts. Deze huisarts had een
speciale band met het gezin waarin de aanvraagster opgroeide, omdat haar vader
alcoholicus was.
Aanvraagster is tengevolge van haar trauma’s onder
psychiatrische behandeling gekomen. De huisarts is na een klacht door het
Medisch Tuchtcollege berispt.
Aanvraagster wil ƒ 150.000 schadevergoeding
vorderen.
Beslissing Rechtenvrouw: de psychische schade ten gevolge van
seksueel misbruik kan niet genoeg onder de aandacht worden gebracht.
Proefprocessen hebben daarbij een maatschappelijke functie. Voorts is het van
belang dat er nadere jurisprudentie wordt ontwikkeld over de immateriele
schadevergoeding bij seksueel geweld. Daarom worden er meerdere zaken over
deze kwestie gegarandeerd.
Stand van zaken: er heeft een voorlopig getuigenverhoor
plaatsgevonden. De arts heeft hier niet willen getuigen en deed een beroep op
zijn verschoningsrecht. De rechter wees dit – ook in hoger beroep – af, zodat
hij alsnog als getuige gehoord zou moeten worden. Op een nieuwe zitting heeft
hij echter wederom geweigerd te getuigen. De arts is nu voor de derde maal
opgeroepen voor een getuigenverhoor.

Volledige tekst

1. De procedure in hoger beroep
1.1. Appellante is bij op 25 augustus 1989 ter griffie van dit Hof
ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van een beschikking in de
zaak met rekestnummer 9.0275 H van 27 juni 1989. tussen partijen gegeven door
de rechter-commissaris, aangewezen bij beschikking van de tweede enkelvoudige
kamer van de Rechtbank te Amsterdam

1.2. Bij de beschikking waarvan beroep is het beroep van appellant op
verschoningsrecht verworpen voorzover het betreft vragen omtrent de feitelijke
grondslagen van de vordering van geintimeerde, en erkend voorzover het betreft
hetgeen appellant als huisarts van familieleden van geintimeerde door dezen is
toevertrouwd

1.3. Bij het onder 1.1. genoemde verzoekschrift heeft appellant het Hof
verzocht de bestreden beschikking in zoverre te vernietigen dat aan appellant
alsnog het verschoningsrecht toekomt voorzover het betreft de vragen omtrent
de feitelijke grondslag van de vordering van geintimeerde, met veroordeling
van geintimeerde in de kosten van het geding

1.4. Het verzoekschrift is behandeld ter zitting van het Hof van 8
november 1989, waar in tegenwoordigheid van partijen hun standpunten nader
zijn toegelicht door hun raadslieden, voor appellanten door mr. A.G.
Bos-Tammes, advocaat te Bilthoven en voor geintimeerde door haar procureur
Beiden hebben bij die gelegenheid pleitnotities overgelegd. Tevens is
aan het Hof een copie overhandigd van de beslissing van het Medisch
Tuchtcollege te Amsterdam van 13 juni 1988 in de zaak nummer 87126 tussen
geintimeerde als klaagster en appellant als verweerder

2. De ontvankelijkheid van het hoger beroep

2.1. Geintimeerde heeft opgeworpen dat appellant niet in zijn hoger
beroep kan worden ontvangen nu de beschikking waarvan beroep een
tussenbeschikking betreft waarvan afzonderlijk hoger beroep niet is
toegelaten

2.2. Dit betoog moet worden verworpen omdat in de beschikking waarvan
beroep omtrent het door appellant gedaan beroep op verschoningsrecht een
eindbeslissing is gegeven

3. Het onderwerp van het geschil

3.1. Geintimeerde heeft bij de Rechtbank te Amsterdam tegen appellant
een vordering tot vergoeding van immateriele schade ingesteld. Aan die
ë
dering legt zij – kort samengevat – ten grondslag dat appellant, destijds
haar huisarts, haar gedurende de periode van 31 januari 1972 tot en met 1974
regelmatig seksueel heeft misbruikt en haar gedurende de periode 1971 tot en
met 1974 bovendien zonder noodzaak grote hoeveelheden kalmerende middelen en
slaapmiddelen heeft voorgeschreven, tengevolge waarvan geintimeerde aan
medicijnen verslaafd is geraakt

3.2. In verband met voormelde procedure heeft geintimeerde aan de
Rechtbank verzocht om in het kader van een voorlopig getuigenverhoor een
aantal getuigen te horen, onder wie appellant

3.3. De Rechtbank heeft dat verzoek toegestaan, en de aangewezen
rechter-commissaris heeft op 14 april 1989 – onder anderen – appellant als
getuige gehoord

3.4. Appellant heeft bij die gelegenheid meegedeeld dat hij geen
verklaring wil afleggen, omdat hij daarbij zoveel zou moeten vertellen over
hetgeen hem omtrent geintimeerde en het gezin waarvan zij deel uitmaakte
bekend is dat hij dat in strijd acht met zijn beroep als huisarts

3.5. Geintimeerde heeft dat standpunt bestreden

3.6. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtercommissaris
vervolgens beslist zoals hiervoor onder 1.2. vermeld

Beoordeling van het hoger beroep

4.1. Bij gelegenheid van de behandeling van het verzoekschrift in hoger
beroep heeft appellant zijn hiervoor onder 3.4. weergegeven verklaring aldus
verduidelijkt dat hij zich terzake (uitsluitend) beroept op het
verschoningsrecht dat hem als toenmalig huisarts van het gezin waartoe
geintimeerde behoorde toekomt

4.2. Ingevolge het bepaalde bij artikel 191 lid 2 Rv komt appellant als
toenmalige huisarts van het gezin waartoe geintimeerde behoorde het recht toe
zich als getuige te verschonen van het beantwoorden van vragen omtrent hetgeen
hem in zijn hoedanigheid van huisarts is toevertrouwd

Seksuele handelingen waaraan appellant zich volgens geintimeerde jegens
haar zou hebben schuldig gemaakt vallen daar niet onder. Voorzover
appellant meent dat hij op vragen daarover geen antwoord hoeft te geven wegens
het enkele feit dat hij destijds huisarts van het gezin was, is dat standpunt
als in strijd met de wet onjuist, en door de rechtercommissaris terecht
verworpen

4.3. In de hiervoor onder 1.3. genoemde procedure heeft geintimeerde er
voorts tegenover appellant als haar toenmalig behandelend arts recht op dat
deze haar naar waarheid informatie verstrekt over de medicijnen die hij haar
in het tijdvak van 1971 tot en met 1974 heeft voorgeschreven, en de diagnose
die daaraan ten grondslag heeft gelegen een en ander voorzover hij daartoe
thans nog in staat is. Niet valt in te zien dat iets anders zou gelden nu
geintimeerde die gegevens in een verhoor als getuige van haar wederpartij
wenst te verkrijgen, en dat appellant gegevens die hij als gedaagde behoort te
verstrekken, als getuige met beroep op verschoningsrecht zou mogen weigeren

4.4. Het Hof sluit niet uit dat over het hiervoor onder 4.3 overwogene
in zeer uitzonderlijke, door de arts aannemelijk te maken, omstandigheden
anders zou moeten worden geoordeeld en het zwijgen van de arts alsdan zou
behoren te worden gerespecteerd, maar een dergelijk geval doet zich hier niet
voor. Het enkele feit dat door het beantwoorden van vragen over
medicijnverstrekking aan geintimeerde gegevens omtrent geintimeerde en het
gezin waarvan zij deel uitmaakte geopenbaard kunnen worden levert immers
dergelijke zeer uitzonderlijke omstandigheden niet bij voorbaat op, en mocht
dit anders zijn dan zal appellant dat ten aanzien van specifieke aan hem als
getuige gestelde vragen tegenover de rechter-commissaris aannemelijk dienen te
maken

4.5. Het voorgaande brengt mee dat de rechter-commissaris terecht het
beroep van appelllant op verschoningsrecht met betrekking tot de feitelijke
grondslagen van de vordering van geintimeerde heeft afgewezen. Evenzeer
terecht heeft de rechter-commissaris het beroep van appellant op
verschoningsrecht erkend voorzover het betreft hetgeen hem als huisarts van
familieleden van geintimeerde door dezen is toevertrouwd. De beschikking
waarvan beroep moet dus worden bekrachtigd

5. Beslissing

Het Hof bekrachtigt de beschikking waarvan beroep

Rechters

mrs. Spreij, Bockwinkel en Luijken