Instantie
Ambtenarengerecht ‘s-Hertogenbosch
Samenvatting
Sinds kort bestaat er voor ambtenaren en bepaalde groepen werknemers de
mogelijkheid om ouderschapsverlof op te nemen.. Zij kunnen gedurende een
half jaar korter werken met gedeeltelijk behoud van salaris. Op die manier
kan de zorg voor een jong kind en het verrichten van betaalde arbeid beter
worden gecombineerd
Een nachtverpleegkundige, werkzaam bij het Groot Ziekengasthuis, vallend
onder de Stichting Godshuizen te ‘s-Hertogenbosch, vroeg vlak na de geboorte
van haar jongste kind ouderschapsverlof aan. Dit werd haar echter
geweigerd, omdat het dienstbelang er zich tegen zou verzetten; volgens de
Godshuizen was vervanging van de verpleegkundige niet mogelijk
De verpleegkundige liet het er niet bij zitten en schakelde haar vakbond
de CFO in. Deze vroeg een voorlopige voorziening aan bij de
Ambtenarenrechter te ‘s-Hertogenbosch, om op die manier het recht op
ouderschapsverlof af te dwingen
De rechter schorst de weigering om ouderschapsverlof toe te kennen en
Stichting de Godshuizen moet alsnog op korte termijn het verlof toekennen
De rechter concludeerde dat de ouderschapsverlofregeling uitgaat van een
aanspraak op ouderschapsverlof. In het kader van het dienstbelang mogen er
alleen afspraken worden gemaakt over de invulling van dat recht
Volledige tekst
1. Feiten
Verzoekster is sinds 1983 werkzaam als part-time verpleegkundige
nachtwacht voor 31 uur per week op de afdeling chirurgie van het Groot
Ziekengasthuis te ‘s-Hertogenbosch in dienst van Stichting de Godshuizen.
In verband met de fusie per 5 januari 1990 tussen het Groot Ziekengasthuis en
het Willem-Alexander Ziekenhuis is zij met ingang van laatstgenoemde datum
tewerkgesteld bij de Stichting Algemeen Christelijk Bosch Medicentrum
Willem-Alexander Ziekenhuis/Groot Ziekengasthuis en in dienst gekomen van de
Stichting Maatschappelijk Welzijn te ‘s-Hertogenbosch
Op 1 juli 1989 is in werking getreden de regeling betreffende het recht
op ouderschapsverlof met gedeeltelijk behoud van bezoldiging, hierna: de
Regeling
Verzoekster heeft gedateerd 1 november 1989 een verzoek om
ouderschapsverlof voor 15 3/4 uur per week ingediend voor de periode van 1
januari 1990 tot 1 juli 1990 in verband met de geboorte van haar tweede kind
op 4 oktober 1989
Bij schrijven van 27 november 1989 van I.M.M. Cordier, Hoofd Klinische
Patientenzorg, is op dit verzoek afwijzend gereageerd. Verzoekster heeft
zich vervolgens bij schrijven van 14 januari 1990 tot de directie van het
Bosch Medicentrum gewend teneinde alsnog een positieve beslissing op haar
verzoek te krijgen
Bij schrijven van 23 mei 1990 van drs. R.E.J.G. Driessen, algemeen
directeur, is verzoekster meegedeeld dat het verzoek moet worden afgewezen
Tegen deze beslissing is op 22 juni 1990 namens verzoekster beroep
ingesteld bij het gerecht. Tevens is op 25 juni 1990 namens verzoekster aan
de directie verzocht het besluit te heroverwegen
Bij besluit van 10 augustus 1990 heeft verweerder bericht dat het
gerechtvaardigd is op grond van het dienstbelang het verzoek om
ouderschapsverlof niet toe te staan
Namens verzoekster is op 10 september 1990 ook tegen dit besluit beroep
ingesteld
Voorts is bij schrijven van 26 september 1990 (met bijlagen) verzocht om
een beslissing bij voorraad, inhoudende dat het besluit van verweerder wordt
geschorst met daarbij de mogelijkheid om ouderschapsverlof op te nemen
Verweerder heeft bij schrijven van 28 september 1990 een aantal op de
zaak betrekking hebbende stukken ingezonden
Het verzoek is op 2 oktober 1990 in raadkamer behandeld. Verzoekster
is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mevrouw Mr. D.A. Oomen van de
CFO te ‘s-Gravenhage als haar raadsvrouw
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door G.P. Janssen,
personeelsfunctionaris bij de Godshuizen, en door Mr. L.A.F. Smulders,
eveneens werkzaam bij de Godshuizen
2. Overwegingen
Verzoekster is sinds 5 januari 1990 aangesteld in dienst van de
Stichting Maatschappelijk Welzijn te ‘s-Hertogenbosch. Gelet op de nauwe
band tussen deze Stichting en de Stichting Godshuizen – zoals deze blijkt uit
de gedingstukken en uit het verhandelde in raadkamer – is de voorzitter
vooralsnog van oordeel dat de Stichting Maatschappelijk Welzijn, evenals de
Stichting Godshuizen, behoort tot de openbare dienst
Verzoekster is derhalve aan te merken als ambtenaar in de zin van de
Ambtenarenwet 1929; de door verzoekster aanhangig gemaakte beroepszaak in de
hoofdzaak valt binnen de rechtsmacht van het ambtenarengerecht te
‘s-Hertogenbosch
Gezien het vorenstaande is de voorzitter van het gerecht ingevolge het
bepaalde in artikel 102, eerste lid van de Ambtenarenwet 1929 bevoegd te
oordelen over het voorliggende verzoek om een voorziening bij voorraad
Ingevolge het bepaalde in voornoemd artikellid kan in alle gevallen,
waarin beroep op de rechter openstaat, doch waarin, ter voorkoming van nadeel,
voor de ambtenaar een onverwijlde voorziening wenselijk is, deze bij een met
redenen omkleed verzoekschrift aan de vooritter van het gerecht een beslissing
bij voorraad vragen
Vooralsnog is niet gebleken dat in het bodemgeschil geen beroep op de
rechter zou openstaan
In dat kader acht de voorzitter van belang dat sprake is van een
defintief jegens verzoekster genomen besluit, waartegen zij tijdig bij het
gerecht beroep heeft doen instellen
Verzoekster kan mitsdien in haar verzoek worden ontvangen
Vervolgens dient dan de vraag beantwoord te worden of in casu aanleiding
bestaat een voorziening als bedoeld in evengenoemd artikellid te treffen.
Onder nadeel in de zin van dit artikelonderdeel kan worden verstaan een
dreigend, onherstelbaar of onevenredig nadeel, dat voor de ambtenaar zal
ontstaan als gevolg van een besluit waartegen beroep openstaat en dat niet
meer ongedaan kan worden gemaakt indien dat besluit door het gerecht wordt
nietig verklaard
Het beroep in de hoofdzaak heeft betrekking op verweerders weigering
verzoekster ingaande 1 januari 1990 (dan wel ingaande een latere datum)
ouderschapsverlof te verlenen
De beoordeling van de vraag of verzoekster ten gevolge van deze
weigering een nadeel lijdt dat geacht moet worden onevenredig groot te zijn in
verhouding tot het door het besluit te dienen belang, hangt in casu in hoge
mate af van een voorlopig oordeel over het bodemgeschil
Dat betekent dat een voorlopig oordeel moet worden gegeven over de vraag
of de in het bestreden besluit vervatte weigering kan worden aangetast op een
van de gronden, genoemd in artikel 58 van de Ambtenarenwet 1929
Te dien aanzien overweegt de voorzitter het volgende
Het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 2 van de Regeling. Dit
artikel luidt als volgt:
“De belanghebbende die als ouder in familierechtelijk betrekking staat
tot een kind, onderscheidelijk de belanghebbende die blijkens verklaringen uit
het bevolkingsregister op hetzelfde adres woont als een kind en duurzaam de
verzorging en opvoeding van dat kind als eigen kind op zich heeft genomen,
heeft recht op ouderschapsverlof met gedeeltelijk behoud van de bezoldiging,
indien het belang van de dienst zich daartegen niet verzet. “
De Regeling is – zo heeft verweerder in raadkamer nogmaals uitdr
ukkelijk verklaard – gebaseerd op de modelverordening betreffende een
experimentele regeling over aanspraak op ouderschapsverlof van de Verenigde
Nederlandse Gemeenten (VNG); bij de totstandkoming van de Regeling is niet
beoogd op essentile punten van de VNG-regeling af te wijken
De VNG-regeling beoogt door het verlenen van een recht op
ouderschapsverlof gemeente-ambtenaren meer mogelijkheden te geven
ouderschapstaken te combineren met betaalde arbeid. Met betrekking tot het
begrip dienstbelang wordt in de toelichting bij de VNG-regeling het volgende
opgemerkt:
“Het principe van het dienstbelang laat onverlet het feit dat het
ouderschapsverlof een individueel recht betekent voor de ambtenaar. Met
dienstbelang wordt hier bedoeld dat tussen het bevoegd gezag en de medewerker
nadere afspraken kunnen worden gemaakt over het tijdstip waarop het
ouderschapsverlof wordt opgenomen en over de invulling daarvan. Het is
duidelijk dat het hier om uitzonderingssituaties gaat. “
Gelet op dit oogmerk van de VNG-regeling is de voorzitter voora
lsnog van oordeel dat ook met de onderhavige Regeling bedoeld is een recht op
ouderschapsverlof voor de ambtenaar te creren, waarbij slechts aan het
verlenen van het verlof beperkingen kunnen worden gesteld in de enge zin als
in de hiervoor aangehaalde toelichting omschreven
Voor deze uitleg van de Regeling vindt de voorzitter niet alleen steun
in de VNG-regeling, maar ook in de ter zake geldende regeling voor
rijksambtenaren (artikel 33g van het Algemeen Rijksambtenaren Reglement
(ARAR)) en in het Wetsvoorstel ouderschapsverlof (tweede Kamer vergaderjaar
1987-1988, 20528, nummer 2), dat reeds door de Tweede Kamer der Staten
Generaal is aangenomen
Een en ander betekent in casu dat een algehele weigering van
ouderschapsverlof aan verzoekster niet in overeenstemming is met de Regeling
De voorzitter heeft voorts nog nagegaan of verweerder het verlof
tijdelijk mocht weigeren op de grond dat verlening daarvan in (het eerste
halfjaar van) 1990 niet met het dienstbelang is te verenigen dan wel dat de
feitelijke invulling ervan niet met het dienstrooster is te verenigen
Verweerder heeft in dat verband aangevoerd dat vervanging van
verzoekster op kwalitatief verantwoorde wijze niet mogelijk is gelet op de
formatie van de afdeling chirurgie en gelet op de situatie op de arbeidsmarkt
voor verpleegkundig personeel van begin 1990
Naar dezerzijds voorlopig oordeel heeft verweerder door slechts te
kijken naar de formatie van de afdeling chirurgie zonder in zijn beoordeling
tevens andere afdelingen te betrekken onvoldoende invulling gegeven aan het
zoeken naar vervangingsmogelijkheden. Voor dit oordeel is te meer reden nu
in raadkamer door verzoekster onweersproken is gesteld dat op een andere
afdeling 4 medewerkers tegelijk met ouderschapsverlof zijn. Gevolg van deze
beperkte beoordeling van vervangsmogelijkheden is dat categorien van
medewerkers die op bepaalde, druk bezette, afdelingen werkzaam zijn nimmer
voor ouderschapsverlof in aanmerking kunnen komen
Daarbij komt dat op de afdeling chirurgie geen sprake is van bijzondere
omstandigheden in de zin van ziekte van medewerkers of onderbezetting
Bovendien gaat het in casu slechts om vervanging gedurende 7 nachten per
4 weken, waarbij verzoekster heeft aangegeven ook in te kunnen stemmen met een
verdeling van haar verlof in 1 keer 3 en 1 keer 4 nachten in plaats van 7
nachten aaneengesloten
Onder deze omstandigheden kan niet worden volgehouden dat het
dienstbelang zich verzet tegen het verlenen van ouderschapsverlof aan
verzoekster voor 15 3/4 uur per week gedurende 6 maanden
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat er in casu voldoende reden
is om aan te nemen dat het bestreden besluit in de hoofdzaak zal worden nietig
verklaard op grond van het bepaalde in artikel 58, eerste lid, aanhef en onder
a en d van de Ambtenarenwet 1929
Tenslotte dient dan te worden bezien of verzoekster door het laten
voortbestaan van deze weigering gedurende de tijd dat nog niet in de hoofdzaak
is beslist onevenredig of onherstelbaar nadeel lijdt in verhouding tot
verweerders belang bij handhaving van het besluit
Het nadeel van verzoekster is gelegen in het feit dat zij de eerste
levensfase van haar kind (gedeeltelijk) niet van nabij kan meemaken. Voorts
bestaat er onzekerheid omtrent de vraag of de Regeling na 31 december 1990 zal
blijven bestaan en zo ja, in welke vorm dat zal zijn
Het belang van verweerder bestaat er in dat er op korte termijn alsnog
vervanging voor verzoekster gedurende 7 nachten per 4 weken geregeld dient te
worden. Bij de behandeling in raadkamer heeft verweerder in dit verband
opgemerkt daarvoor ongeveer 1 maand nodig te hebben
Gelet hierop is de voorzitter van oordeel dat het nadeel van verzoekster
in verhouding tot het door het besluit te dienen belang onevenredig groot moet
worden geacht. Rekening houdend met de tijd die verweerder denkt nodig te
hebben voor het regelen van vervanging bestaan dan ook termen voor het treffen
van na te melden voorziening bij voorraad
3. Beslissing
De voorzitter van het ambtenarengerecht te ‘s-Hertogenbosch
Recht doende wijst het verzoek om een beslissing bij voorraad toe;
schorst het bestreden besluit met ingang van 1 november 1990;
bepaalt dat per die datum verlof wordt verleend voor 15 3/4 uur per week
onder nader te maken afspraken ten aanzien van de feitelijke invulling
Rechters
Mr. J.S. van der Kolk, voorzitter, mw. mr. I.M.J. Hilhorst, griffier