Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
De VUT-CAO voor het levensmiddelenbedrijf bestaat sinds 1980. In
eerste instantie werden werknemers/sters die minder dan 32 uur per week
werkten uitgesloten van het recht op VUT. Sinds april 1990 is deze grens
bij wijze van tijdelijk experiment verlaagd tot 12 uur. Alle
werknemers/ster, ook de deeltijdwerk(st)ers, dragen bij aan de VUT-regeling
Beide urengrenzen zijn in het nadeel van vrouwen omdat met name vrouwen
in deeltijd werken en dus niet van deze VUT-regeling gebruik kunnen maken
Volgens de Commissie gelijke behandeling zijn beide urengrenzen dan ook
in strijd met de wetgeving gelijke behandeling van mannen en vrouwen (artikel
1637ij BW)
In het levensmiddelenbedrijf werken zo’n 100.000 personeelsleden.
Tweederde van hen is vrouw
Volledige tekst
1. Verzoek
1.1 Op 25 september 1989 verzocht de (…) te Den Haag (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de
arbeid haar oordeel uit te spreken over de vraag of de CAO voor het
levensmiddelenbedrijf inzake vervroegd uittreden in strijd is met de wetgeving
gelijke behandeling van mannen en vrouwen (Stb. 1989, 168) op het punt van de
drempel voor deeltijdwerkers. Slechts werknemers die 32 uur per week of
meer werken kunnen vervroegd uittreden
Bij brief van 29 maart 1990 heeft verzoekster de Commissie tevens
verzocht, haar oordeel uit te spreken over de drempel die per 1 april 1990 zou
gaan gelden, namelijk een drempel van 12 uur in plaats van 32 uur
1.2 Verzoekster heeft de Commissie gevraagd, zich over de toepassing van
de CAO op het onderhavige punt uit te spreken. Hoewel bij de totstandkoming
van een CAO zowel werkgevers als werknemers-organisaties betrokken zijn, heeft
het onderzoek van de Commissie zich in eerste instantie alleen gericht op de
verantwoordelijkheid van de werkgevers voor de eventuele strijdigheid van de
CAO met de van toepassing zijnde wetgeving. Artikel 1637ij Burgerlijk
Wetboek, waaraan de in het geding zijnde bepaling zal worden getoetst, richt
zich namelijk tot de werkgever. De Commissie heeft daarom als wederpartij
aangewezen (…) beroepsorganisatie voor levensmiddelen detaillisten te
Amsterdam en de (…), te Utrecht (hierna: wederpartijen)
2. Ontvankelijkheid van het verzoek
Verzoekster is een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, met
een doelstelling als bedoeld in artikel 14 lid 2e van de Wet gelijke
behandeling van mannen en vrouwen. Hiermee voldoet verzoekster aan de eisen
die de wet haar stelt voor het bij de Commissie kunnen instellen van een
groepsactie
3. De loop van het onderzoek
3.1 De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een
onderzoek ingesteld
Partijen hebben ieder tweemaal de gelegenheid gehad hun standpunten
schriftelijk toe te lichten en op elkaars standpunten te reageren
Vervolgens hebben de werknemerspartijen bij de CAO, te weten (…) op
verzoek van de Commissie hun visie op het verzoek naar voren gebracht
3.2 De Commissie heeft partijen vervolgens opgeroepen hun standpunten
nader toe te lichten tijdens een zitting op 12 september 1990
Bij deze zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoekster:
– mevrouw X.
– mevrouw Y.
van de kant van de wederpartijen:
– de heer A.
– de heer B.
van de kant van de werknemerspartijen:
– de heer C.
van de kant van de Commissie:
– mevrouw drs. A.J. Huber (lid)
– mevrouw mr. I.M.C.V.T. Kiebert (plaatsvervangend voorzitter)
– de heer R.A.C.M. Langemeijer (lid)
– mevrouw drs. C.M. Sjerps (secretaris)
3.3 Na de zitting hebben de wederpartijen nadere gegevens overgelegd ter
onderbouwing van hun verklaringen ter zitting. Deze gegevens zijn ter
kennis gebracht van verzoekster
3.4 Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 3.2
4. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
4.1 De wederpartijen vertegenwoordigen de werkgevers in het midden- en
kleinbedrijf van een onderdeel van de detailhandel. Zo’n 100.000
personeelsleden, meest verkooppersoneel, vallen onder de in geding zijnde CAO
Een groot deel van dit personeel bestaat uit jonge hulpkrachten die
minder dan 12 uur per week werken (zie 4.5)
4.2 Vanaf 1980 bestaat in deze bedrijfstak een VUT-regeling. Deze
regeling wordt gefinancierd door een heffing op de loonsom waarvan een
gedeelte wordt doorberekend aan alle werknemers
De financiering geschiedt op basis van een rentedekkingstelsel
Ten tijde van het onderzoek bedroeg de premie per werknemer 0,6% van de
loonsom; 0,2% van de loonsom werd doorberekend aan de werknemer
4.3 De VUT-regeling is om twee redenen ingevoerd: verlichting voor
oudere werknemers en vergroting van de werkgelegenheid voor met name jongeren
in een tijd van grote werkloosheid (begin jaren tachtig)
4.4 Alle werknemers dragen (naar evenredigheid) bij aan het VUT-fonds
Niet alle werknemers zijn echter in de gelegenheid om van de regeling
gebruik te maken
Het reglement dat bij de VUT-CAO hoort stelt in 1989 als eis (artikel 4)
dat de werknemer op het tijdstip waarop de uitkering van kracht wordt
– 62 jaar of ouder moet zijn en
– gedurende de laatste tien jaren onafgebroken ten minste 32 uur per
week als werknemer werkzaam moet zijn geweest in het levensmiddelenbedrijf
Met ingang van 1 april 1990 is deze bepaling gewijzigd. De leeftijd
is verlaagd naar 61 of ouder. De urengrens is voor de periode van 1-4-90
tot en met 30-6-91 bij wijze van experiment verlaagd naar 12 uur of meer
4.5 Op verzoek van de Commissie hebben wederpartijen berekend, hoeveel
mannen respectievelijk vrouwen door deze urengrenzen werden uitgesloten van
het potentile recht op een VUT-uitkering
De wederpartijen bleken niet te beschikken over gegevens met betrekking
tot de door de werknemers gewerkte uren. Daarom is het verdiende loon
uitgangspunt geweest voor hun berekeningen van het effect van de urengrenzen
Voor 95% van de hulpkrachten geldt dat zij het minimumloon verdienen
Voor de personeelsleden die 12 uur of meer werken zijn de werkgevers ook
uitgegaan van de veronderstelling dat deze niet veel mr dan het minimumloon
verdienen
De volgende gegevens zijn overgelegd:
Het aantal werknemers dat op minder dan 12 uur per week werkzaam is,
(salarisklasse onder ƒ 7.600,–):
leeftijd mannen vrouwen totaal
16 – 20 18.359 27.296 45.655
21 – 25 9.615 14.095 23.710
26 – 30 734 1.554 2.288
31 – 35 207 846 1.053
36 – 40 125 653 778
41 – 45 84 657 741
46 – 50 76 394 470
51 – 55 57 286 343
56 – 60 60 145 205
61 11 16 27
62 7 12 19
63 7 11 18
64 6 12 18
++++++ ++++++ ++++++
29.348 45.977 75.325
Het aantal werknemers dat 12 uur of meer doch minder dan 32 uur per week
werkzaam is (salarisklasse ƒ 7.600,– tot ƒ 20.300,–):
leeftijd mannen vrouwen totaal
16 – 20 314 1.476 1.790
21 – 25 1.939 8.351 10.290
26 – 30 498 1.779 2.277
31 – 35 230 504 734
36 – 40 91 391 482
41 – 45 102 503 605
46 – 50 75 373 448
51 – 55 39 272 311
56 – 60 43 165 208
61 11 10 21
62 10 13 23
63 77 14
64 45 9
+++++ ++++++ ++++++
3.363 13.849 17.212
Het aantal werknemers dat op 32 uur of meer per week werkzaam is
(salarisklasse ƒ 20.300,– of meer):
leeftijd mannen vrouwen totaal
16 – 20 — — —
21 – 25 888 1.715 2.603
26 – 30 2.073 3.260 5.333
31 – 35 1.404 689 2.093
36 – 40 788 211 999
41 – 45 706 244 950
46 – 50 465 177 642
51 – 55 339 126 465
56 – 60 249 73 322
61 33 11 44
62 38 9 47
63 24 6 30
64 92 11
+++++ +++++ ++++++
7.016 6.523 13.539
Van de werknemers die bij die de VUT-regeling betrokken zijn, is niet
precies bekend hoeveel van hen aan de voorwaarden voor uitkering voldoen.
In het algemeen wordt uitgegaan van een uittredingsgraad van 70 80%
Het vervangingspercentage is niet bekend, omdat niet concreet onderzocht
is in hoeveel gevallen uitgetreden werknemers vervangen zijn
Vanaf de start van de VUT-regeling was het aantal uittreders als volgt:
1980 13 1985 40
1981 9 1986 25
1982 27 1987 21
1983 32 1988 13
1984 26 1989 29
Alle uittreders waren 32 uur of meer per week werkzaam
4.6 Op basis van deze gegevens heeft de Commissie het effect van de in
de VUT-regeling opgenomen drempels voor mannen respectievelijk vrouwen nader
berekend
Het aantal VUT-gerechtigden naar geslacht en uren onderverdeeld:
Personen in de leeftijd van 62 t/m 64 jaar:
Mannen 112 59%
Vrouwen 77 41%
— —
Totaal 189 100%
VUT-gerechtigden (werkweek van 32 uur of meer) in de leeftijd van 62 t/m
64 jaar:
Mannen 71 81%
Vrouwen 17 19%
— —
Totaal 88 100%
Personen in de leeftijd van 61 t/m 64 jaar:
Mannen 167 59%
Vrouwen 114 41%
— —
Totaal 281 100%
VUT-gerechtigden (werkweek van 12 uur of meer) in de leeftijd van 61 t/m
64 jaar:
Mannen 136 68
Vrouwen 63 32
— —
Totaal 199 100%
4.7 Hieruit blijkt dat volgens de tot 1 april 1990 geldende regeling
mannen oververtegenwoordigd waren in het aantal VUT-gerechtigden (81% versus
aandeel in de 62 t/m 64 jarigen ad 59%) en vrouwen ondervertegenwoordigd (19%
versus aandeel in de 62 t/m 64 jarige mannen in VUT-gerechtigd, versus 22% van
de vrouwen uit die leeftijdsgroep)
In de vanaf 1 april 1990 geldende regeling zijn mannen eveneens
oververtegenwoordigd in het aantal VUT-gerechtigden (68% versus aandeel in de
61 t/m 64 jarigen ad 59%) en vrouwen ondervertegenwoordigd (32% versus aandeel
in de 61 t/m 64 jarigen ad 41%)
Anders geformuleerd: 81% van de 61 t/m 64 jarige mannen is
VUT-gerechtigd versus 55% van de vrouwen uit die leeftijdsgroep
Ook in de leeftijdsgroep vanaf 51 jaar (10 jaar voor het recht op VUT
eventueel gelden gemaakt kan worden) bestaat een duidelijke
oververtegenwoordiging van mannen onder degenen die aan de 32 uren-
respectievelijk 12 urengrens kunnen voldoen:
Personen in de leeftijd van 51 t/m 60 jaar:
Mannen 787 42%
Vrouwen 1067 58%
—- —
Totaal 1854 100%
Personen in de leeftijd van 51 t/m 60 jaar met een werkweek van 32 uur
of meer:
Mannen 588 75%
Vrouwen 199 25%
— —
Totaal 787 100%
Personen in de leeftijd van 51 t/m 60 jaar met een werkweek van 12 uur
of minder
Mannen 670 51%
Vrouwen 636 49%
—- —
Totaal 1300 100%
4.8 Enkele gevolgtrekkingen uit het overgelegde materiaal:
a – zowel de 32-urengrens als de 12 urengrens hebben tot gevolg dat
vrouwen ten opzichte van mannen in overwegende mate worden uitgesloten van het
recht op een VUT-uitkering;
b – het aantal mensen dat gebruik maakt van de VUT-regeling is zeer
gering. Uit het jaarverslag van de stichting die de VUT-regeling beheert en
uitvoert blijkt dat het totale aantal lopende uitkeringen per 31 december 1989
52 bedroeg
Dat in het algemeen weinig mensen van de VUT-regeling gebruik maken
heeft volgens informatie van de wederpartijen de volgende oorzaken:
– er werken vooral jonge mensen in de bedrijfstak
– de 10-jareneis in combinatie met de urengrens zorgt ervoor dat weinig
mensen in aanmerking komen voor een VUT-uitkering
Dit laatste verklaart het relatief geringe aantal mensen dat met VUT
gaat. Volgens informatie van de wederpartij is in het Nederlandse
bedrijfsleven een uittredingspercentage van 70% 80% normaal. Dit
percentage wordt in de onderhavige bedrijfstak bij lange na niet gehaald
4.9 Verzoekster is van mening dat zowel de 32-urengrens als de
12-urengrens indirect onderscheid naar geslacht oplevert. Het zijn in
overwegende mate vrouwen, die veel vaker dan mannen in deeltijd werken, die
door deze grenzen worden uitgesloten van het recht op VUT-uitkering.
Hiervoor zou geen objectieve rechtvaardiging bestaan
4.10 De wederpartijen achten de urengrenzen niet onevenredig nadelig
voor vrouwen. Zij hebben allereerst als rechtvaardiging voor de maatregel
aangedragen de oorspronkelijke redenen voor het instellen van de regeling
Deze waren:
– het ontzien van oudere werknemers. Op dit punt hebben de
wederpartijen ter zitting verklaart dat dit natuurlijk voor deeltijdwerkers
net z zou moeten gelden als voor voltijdwerkers;
– het scheppen van werkgelegenheid voor met name jongere mensen. Op
dit punt hebben wederpartijen ter zitting verwoord dat het vervroegd uittreden
van deeltijders k werkgelegenheid oplevert, terwijl door de geringe omvang van
het aantal werknemers dat gebruik maakt van de regeling, het
werkgelegenheidsargument in feite een theoretisch argument is
Uit verklaringen van de wederpartijen en de vakbonden is gebleken dat de
oorsprong van de gestelde uren-eisen in feite nogal onduidelijk is. De 32-
en 12-urengrenzen worden al langer gehanteerd bij arbeidsvoorwaardenregelingen
in deze sector. Hierbij is aangesloten om de kosten van de VUT-regeling
enigszins te beperken
Wat exact de financile gevolgen zouden zijn van het laten vervallen van
de urengrens is niet bekend. Wl is een schatting gemaakt van het effect van
het verlagen van de urengrens van 32 uur naar 12 uur
Dit zou een premieverhoging van 0,6 naar 0,9% van de loonsom met zich
meebrengen. Tijdens het nu lopende experiment is deze verhoging nog niet
doorgevoerd. De extra kosten worden vooralsnog gefinancieerd uit de
reserves van het fonds
Deze reserves zijn, blijkens het jaarverslag 1989 van het fonds,
aanzienlijk, namelijk bijna 12 miljoen gulden. De premieopbrengst in 1989
was 5,2 miljoen, terwijl de uitkeringslasten over dat jaar 3,8 miljoen
bedroegen
Over 1989 had het fonds een totaal positief saldo van 2,3 miljoen
5. De overwegingen van de commissie
5.1 In geding is de vraag, of de VUT-regeling op het punt van de
urengrenzen in strijd is met de wetgeving gelijke behandeling
Artikel 1637ij BW verbiedt de werkgever om onderscheid te maken naar
geslacht bij de arbeidsvoorwaarden. Dit verbod geldt zowel voor direct als
voor indirect onderscheid
Indirect onderscheid ontstaat wanneer het nadelig effect van een
regeling in overwegende mate personen van een geslacht treft, terwijl daarvoor
voor degene die het onderscheid teweegbrengt geen voldoende objectieve
rechtvaardiging wordt aangedragen
5.2 In de voorliggende regeling is het effect van de toelatingseisen tot
de VUT-regeling naar geslacht niet exact vast te stellen
Slechts weinig mensen blijken gebruik te (kunnen) maken van de
VUT-regeling. De wederpartijen wijten dit met name aan de combinatie van de
10-jareneis en de urengrenzen
Hoe het effect van de 10-jareneis precies is, is niet bekend.
Hierover bestaan geen gegevens. Deze grens was overigens geen onderwerp van
het verzoek
Van de urengrenzen is bij benadering wl te constateren hoe deze
uitwerken: hierdoor worden vrouwen in overwegende mate getroffen. Dit roept
een vermoeden op van indirect onderscheid naar geslacht. In zo’n geval is
het aan de wederpartijen om aan te tonen dat het onderscheid wordt gemaakt om
een objectief gerechtvaardigd doel te dienen en dat daartoe middelen zijn
gekozen die geschikt en noodzakelijk zijn om dit doel te bereiken, terwijl dit
doel niet is te bereiken op andere wijze waarbij geen onderscheid naar
geslacht wordt gemaakt
Volgens de wederparijen ligt de objectieve rechtvaardigingsgrond met
name in het beperken van de financile lasten voor de bedrijfstak. Door het
instellen van de urengrenzen (in combinatie met de 10-jaarseis) wordt de kring
van potentile VUT-gerechtigden beperkt
De Commissie merkt hierbij op, dat het financile argument op zich nooit
voldoende is om als zelfstandige en objectieve rechtvaardigingsgrond te
fungeren voor het maken van onderscheid als bedoeld in de wet
Op geen enkel moment is nagegaanb, welke financile gevolgen het laten
vervallen vann de urengrens zou hebben. Evenmin is gebleken dat er op enig
moment serieus is nagegaan, welke andere mogelijkheden er zouden zijn om,
indien dat nodig zou zijn, op een geslachtsneutrale wijze de kring van
potentile VUT-gerechtigden te beperkten
Uit de financile verslaglegging van het fonds over het jaar 1989 valt
niet op te maken dat een (iets) grotere omvang van de kring van
VUT-gerechtigden tot onoverkomelijke nadelige financile gevolgen zou leiden
dan wel tot een onvermijdbare premieverhoging van 50% zou moeten leiden
Evenmin voldoen de andere tijdens het onderzoek naar voren gebrachte
argumenten, te weten het argument van het ontzien van oudere werknemers en het
werkgelegenheidsargumnet. Van beide argumenten is door de wederpartijen ter
zitting de onhoudbaarheid aangegeven
6. Het oordeel van de Commissie
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat het (…) respectievelijk
de (…), als vertegenwoordigers van de werkgevers in het
levensmiddelenbedrijf, indirect onderscheid hebben gemaakt naar geslacht in
strijd met artikel 1637ij lid 1 BW door toepassing van de 32-urengrens zoals
deze gold in de VUT-CAO tot 1-4-90
Tevens spreekt de Commissie als haar oordeel uit dat deze partijen
indirect onderscheid maken naar geslacht, in strijd met artikel 1637ij lid 1
BW door toepassing van de 12-urengrens zoals deze geldt in de VUT-CAO vanaf
1-4-90
Rechters
Mr. I.M.C.V.T. Kiebert, plaatsvervangend voorzitter; drs C.M. Sjerps,secretaris