Instantie
College van Beroep Universiteit voor bedrijfskunde Nijenrode
Samenvatting
Student E., beklaagde, gaat in beroep tegen de uitspraak van de
President, waarin E. van Nijenrode wordt verwijderd wegens het tegen
haar wil geslachtsgemeenschap hebben met klaagster L., medestudent.
Het College van Beroep overweegt dat art. 2 van het Algemeen Reglement
onverlet laat de algemeen geldende normen van intermenselijk verkeer.
Tot deze normen behoort het respecteren van de privacy van
medestudenten. Vast staat dat beklaagde met klaagster
geslachtsgemeenschap heeft gehad, waarvan niet bewezen is dat deze tegen
haar wil heeft plaatsgevonden, maar waarvan wel mag worden aangenomen
dat het in samenhang met de ongevraagde binnenkomst van beklaagde heeft
geleid tot psychische problemen bij klaagster. Het College van Beroep
acht dit ongevraagd binnenkomen een grove schending van de privacy en
verklaart het beroep ongegrond. Zie ook de uitspraak van de President
Universiteit voor bedrijfskunde Nijenrode, 11 februari 1991.
Volledige tekst
Het College van Beroep heeft kennis genomen van:
1. Het beroepschrift met bijlagen van beklaagde van 12 maart 1991,
ingediend door zijn gemachtigde mr. H. Kampe, advocaat;
2. de pleitnota inzake het beroep van E. van 7 maart 1991, opgesteld
door de gemachtigde van klaagster Mr. A. van Bon-Moors, advocate;
3. de volledige uitspraak van de President van 7 maart 1991;
4. de openbare verkorte uitspraak van de President van 7 maart 1991;
5. de brieven van N., P. en W., waarbij deze hun eerder afgelegde
verklaringen intrekken;
6. een enquete met bijbehorende enquete-uitslagen;
7. drie open brieven inzake de onderhavige kwestie van J., F. en V.;
8. twee stukken van de campusraad met betrekking tot eerdere zaken.
Het College van Beroep heeft op 2 april 1991 klaagster bijgestaan door
haar raadsvrouwe en beklaagde bijgestaan door diens raadsman de
mogelijkheid gegeven hun standpunten nader toe te lichten.
Overwegende:
1. Uit het Reglement voor Studenten blijkt hoe de procedure voor
President en College van Beroep plaatsvindt, terwijl ook blijkens de
gedingstukken beklaagde de mogelijkheid heeft gekregen kennis te nemen
van de stukken en zijn verweer in te dienen.
2. Het ingestelde beroep heeft uiteraard slechts betrekking op de
uitspraak van de President van 7 maart 1991 en niet op de openbare
verkorte uitspraak.
3. De President heeft blijkens zijn uitspraak van 11 februari 1991
conform de hem daartoe gegeven bevoegdheid in artikel 40 van het
Reglement voor Studenten en gelet op de ernst van de klacht zelf de
behandeling van de zaak ter hand genomen.
4. Het College van Beroep heeft tot taak te beoordelen of de President
in de gegeven omstandigheden in redelijkheid had kunnen komen tot de
gegeven uitspraak.
Het College van Beroep is van mening dat artikel 2 van het Reglement
voor Studenten onverlet laat de algemeen geldende normen van
intermenselijk verkeer. Tot deze normen behoort het respecteren van de
privacy van medestudenten. Deze verantwoordelijkheid geldt eens te meer
gezien de “open deur policy” op Nijenrode. Bij de introductie wordt
iedere student op deze verantwoordelijkheid gewezen.
6. Het staat vast dat beklaagde op 16 december 1990 om plusminus drie
uur ‘s-nachts ongevraagd de op dat moment donkere kamer van klaagster,
die hij slechts oppervlakking kende, is binnengetreden. Gezien deze
feiten diende beklaagde er van uit te gaan dat klaagster sliep.
Klaagster verklaarde ook zelf dat zij lag te slapen.
7. Voorts staat vast dat, na hetgeen onder 6 is genoemd, beklaagde met
klaagster geslachtsgemeenschap heeft gehad, waarvan niet bewezen is, dat
deze tegen haar wil heeft plaatsgevonden, maar waarvan wel mag worden
aangenomen dat het in samenhang met de binnenkomst van beklaagde als
onder 6 bedoeld, heeft geleid tot psychische problemen bij klaagster,
zoals ondermeer blijkt uit het feit dat zij zich korte tijd later
overstuur tot haar vriendin heeft gewend en zich sedertdien onder
behandeling heeft gesteld van het Riagg.
8 Het College van Beroep acht hetgeen onder 6 bewezen is verklaard een
grove schending van de privacy van klaagster. Beklaagde heeft de
verantwoordelijkheid te nemen voor de in overweging 7 genoemde gevolgen
van zijn gedrag. Deze gevolgen dienen te worden betrokken bij het
bepalen van de strafmaat inzake de schending van de privacy.
9. Zelfs wanneer door beklaagde zou zijn aangetoond dat hetgeen hem ten
laste is gelegd gebruikelijk is op Nijenrode, vormt zulks naar het
oordeel van het College van Beroep geen rechtvaardiging voor de bewezen
verklaarde schending van de privacy, getoetst aan de onder 5 genoemde
norm. Derhalve doen enquete en afgelegde of ingetrokken verklaringen
niet af aan het oordeel van het College van Beroep.
10. Het College van Beroep is daarom van oordeel dat de President in
redelijkheid tot de uitspraak waartegen beroep is ingesteld heeft kunnen
komen, daarbij mede overwegende dat het bezwaarlijk voor klaagster moet
worden geacht indien zij tijdens haar verblijf op Nijenrode regelmatig
met beklaagde wordt geconfronteerd en dat beklaagde er geen blijk van
heeft gegeven zich te realiseren wat hij klaagster alsmede de
studentengemeenschap op Nijenrode heeft aangedaan, laat staan zulks te
betreuren.
Het College van Beroep verklaart het tegen de uitspraak van de President
ingestelde beroep ongegrond.
Rechters
Mr. S.M. van Steenbergen, voorzitter; drs. S.E.M. Everwijn en T.Hermsen, leden