Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Hulpverleningscentrum heeft personeelssamenstelling waarbij vrouwen over
het algemeen niet onevenredig vertegenwoordigd zijn. Cenrum heeft daarom geen
algemeen geformuleerd voorkeursbeleid voor vrouwen. In een bepaalde
managementfunctie zijn vrouwen sterk ondervertegenwoordigd. Bij vacature voor
zo’n functie werft centrum alleen onder vrouwen. In casu sprake van
voorkeursbehandeling met incidenteel karakter. Gelet op grote achterstand van
vrouwen in die functie is gekozen vorm van voorkeursbehandeling verenigbaar
met eisen die WGB daaraan stelt.
Geen strijd met de wet.
Volledige tekst
1. HET VERZOEK:
1. Op 2 april 1991 verzocht de ondernemingsraad van het (hierna:
verzoeker) de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de
arbeid met spoed haar oordeel uit te spreken over de vraag of het
te Amsterdam (hierna: wederpartij) onderscheid maakt naar geslacht bij de
werving en selectie van een sectorhoofd Drugsklinieken.
1.2. De wederpartij heeft bij de interne werving voor de vacante functie
van sectorhoofd alleen vrouwelijke kandidaten uitgenodigd te solliciteren in
verband met een ongelijke verdeling binnen leidinggevende functies. In de
uitspraken van de direktie en het overleg met verzoeker is steeds sprake
geweest van een voorkeursbehandeling van vrouwen bij gelijke geschiktheid.
Verzoeker vraagt zich af of toepassing van een sterke vorm van
voorkeursbehandeling al dan niet in strijd is met de wetgeving gelijke
behandeling.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een
spoedprocedure toegepast. Partijen zijn opgeroepen voor een zitting op 22
april 1991. Voorafgaand aan de zitting heeft de wederpartij op verzoek van de
Commissie schriftelijk haar standpunt uiteengezet.
De wederpartij heeft op verzoek van de Commissie toegezegd de procedure
ter vervulling van de onderhavige functie op te schorten totdat de Commissie
haar oordeel heeft gegeven.
2.2. Bij de zitting van 22 april waren aanwezig:
van de kant van verzoeker
– dhr (voorzitter OR)
– mw drs (ambtelijk secretaris OR)
– dhr (toehoorder)
van de kant van de wederpartij
– dhr dr (directeur)
van de kant van de Commissie
– mw mr C.H.S. Evenhuis (Kamervoorzitter)
– dhr mr A.W. Heringa (Kamerlid)
– mw mr A.C. Possel (Kamerlid)
– mw drs C.M. Sjerps (secretaris)
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. Hierin
hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.
2.4. Het dictum van het oordeel is op verzoek van partijen op 22 april
1991 mondeling uitgesproken.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
3.1. De wederpartij is een centrum voor de preventie en behandeling van
mensen met verslavingsproblemen.
Binnen de organisatie bestaat onder het personeel de volgende man/vrouw
verdeling:
– medewerkers 172 mannen
222 vrouwen
– afdelingshoofden 12 mannen
8 vrouwen
– sectorhoofden 5 mannen
1 vacature
– diensthoofden 3 mannen
2 vrouwen
– directie 1 man
De wederpartij heeft een ondernemingsraad en een emancipatiecommissie.
3.2. De ondernemingsraad heeft in 1989 in het bedrijf van de wederpartij
een enquete gehouden onder het personeel naar de wensen ten aanzien van een
positief aktieplan voor vrouwen. Op basis van de uitkomst van deze enquete
heeft de ondernemingsraad een rapport ‘Positieve Aktie Een Noodzaak’
opgesteld. De emancipatiecommissie heeft daarover een pre- advies opgesteld.
De ondernemingsraad wilde hiermee een aanzet geven tot een discussie met de
directie over positieve actie voor vrouwen teneinde te komen tot een beleid
terzake.
In juni 1990 heeft de ondernemingsraad in vervolg op de eerdere nota een
aantal concrete voorstellen gedaan aan de directie inzake positieve actie.
Onderdelen van dit voorstel zijn overgenomen door de directie bij brief van 17
juli 1990. Daarbij gaf de directie (onder andere) het volgende aan:
“Er wordt reeds gestreefd naar een evenwichtige man/vrouw verdeling van
managementfuncties. Het beleid is reeds dusdanig dat bij gelijkwaardige
kandidaten vrouwelijke sollicitanten voor een functie voorrang krijgen boven
mannelijke kandidaten.”
Deze uitspraak komt overeen met het voorstel van de ondernemingsraad,
die in zijn nota onder 2. ook spreekt over het geven van voorrang aan
vrouwelijke kandidaten bij gelijkwaardige capaciteiten.
De directie heeft zelf geen beleid inzake positieve actie voor vrouwen
op schrift gesteld en uitgewerkt. Ter zitting heeft de directeur verklaard
geen behoefte te hebben aan zo’n beleid gelet op de vrij evenwichtige
man/vrouw verdeling onder het personeel. De directeur ziet alleen een probleem
voor de functie sectorhoofd. Bij de sectorhoofden is sprake van een grote
onevenwichtigheid. Deze onevenwichtigheid is voor de directeur
aanleiding om ten aanzien van deze specifieke functie incidenteel, apart
actie te ondernemen.
3.3. In 1989 waren er 5 mannelijke sectorhoofden en 1 vacature. Na
overleg met de ondernemingsraad heeft de directie daarop voor deze vacature
alleen onder vrouwen geworven en een vrouw aangesteld. Deze vrouw is onlangs
vertrokken waardoor dezelfde situatie als in 1989 ontstond. De directie heeft
daarop besloten weer alleen onder vrouwen te werven.
3.4. In de advertentie voor de betreffende vacature die intern is
verschenen staat onder meer het volgende.
“T.a.v. bovenstaande vacature worden i.v.m. ongelijke verdeling binnen
leidinggevende functies alleen vrouwelijke kandidaten met belangstelling voor
deze functie verzocht te solliciteren.”
3.5. Verzoeker vraagt zich af of deze procedure al dan niet in strijd is
met de wetgeving gelijke behandeling. Hij verwijst hierbij naar een klacht die
een aantal afdelingshoofden van de wederpartij bij verzoeker hebben ingediend.
Deze hoofden stellen dat het beleid er op is gericht om bij gelijke
geschiktheid voorkeur te geven aan vrouwen. Het uitsluitend werven onder
vrouwen zou een -ongeoorloofde- stap verder zijn.
3.6. De wederpartij is van mening conform de wetgeving gelijke
behandeling te hebben gehandeld. Zij beroept zich op artikel 5 lid 1 Wet
gelijke behandeling.
Als globale richtlijn houdt de wederpartij het volgende aan: zo lang het
aantal vrouwen in deze managementlaag kleiner dan 20% was, uitsluitend vrouwen
werven; tussen de 20 en 40%, bij gebleken geschiktheid, voorkeur voor vrouwen;
en boven de 40% via gewone procedure streven naar gemiddeld 50% vrouwen en 50%
mannen.
Bij de invulling van de functie sectorhoofd bestaat op dit moment een
aanzienlijke achterstand met betrekking tot de man/vrouw verhouding, namelijk
5 mannen en
1 vacature.
4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij handelt in strijd met de
wetgeving gelijke behandeling door voor de vervulling van de vacante functie
van sectorhoofd alleen vrouwelijke kandidaten uit te nodigen om te
solliciteren.
4.2. Artikel 3 lid 1 WGB verbiedt het maken van onderscheid tussen
mannen en vrouwen bij de aanbieding van een betrekking en bij de selectie van
kandidaten. Afwijking van dit verbod is op grond van artikel 3 lid 2 juncto
artikel 5 lid 1 toegestaan indien beoogd wordt vrouwen in een bevoorrechte
positie te plaatsen teneinde feitelijke ongelijkheden op te heffen.
4.3. In de eerste plaats moet worden vastgesteld of toepassing van de
onderhavige voorkeursbehandeling gebaseerd is op een voorkeursbeleid of op een
incidenteel besluit. Van een voorkeursbeleid is sprake indien gedurende een
periode een vorm van voorkeursbehandeling wordt toegepast zonder dat daartoe
in elk concreet geval een apart besluit wordt genomen.
De Commissie stelt vast dat de bestreden voorkeursbehandeling een
incidenteel karakter draagt. De wederpartij achtte het immers niet opportuun
een algemeen voorkeursbeleid op te stellen, naast en anders dan in het
incidentele geval van een grote achterstand, zoals ten aanzien van de
onderhavige functie van sectorhoofd.
4.4. Vervolgens moet worden nagegaan of toepassing van de betreffende
vorm van voorkeursbehandeling, namelijk het in eerste aanleg alleen oproepen
van vrouwelijke kandidaten, voldoet aan artikel 5 lid 1 WGB.
In de betreffende functiegroep van sectorhoofd zijn op dit moment 5
mannen werkzaam en bestaat 1 vacature. Daarmee is een zodanig grote
achterstand aangetoond dat de onderhavige vorm van voorkeursbehandeling in
redelijkheid binnen de voorwaarden valt die uit artikel 5 lid 1 WGB
voortvloeien.
4.5. Daarmee staat vast dat de wederpartij in de onderhavige situatie
niet in strijd handelt met de wetgeving gelijke behandeling.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat het te Amsterdam geen
onderscheid heeft gemaakt naar geslacht in strijd met artikel 3 lid 2
juncto artikel 5 lid 1 Wet gelijke behandeling bij de werving en
selectie van een sectorhoofd Drugsklineken.
Rechters
mr. C.H.S. Evenhuis, kamervoorzitter; drs. C.M. Sjerps, secretaris