Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Wellicht heeft door een gesprek met een functionaris van de wederpartij
bij verzoekster de indruk kunnen ontstaan dat zij is afgewezen op grond van
haar geslacht. Niet aannemelijk is geworden dat het geslacht van verzoekster
bij de selectie van kandidaten inderdaad ten nadele van haar een rol heeft
gespeeld. Verzoekster heeft geen andere feiten of omstandigheden aangedragen
die een vermoeden van onderscheid rechtvaardigen. Evenmin heeft de Commissie
zelf hiervoor aanknopingspunten gevonden. De Commissie wijst voorts op het
belang van inzichtelijke, controleerbare en systematische selectieprocedures,
waardoor onderscheid naar geslacht voorkomen kan worden. Wederpartij is te
haastig en onvoldoende zorgvuldig te werk gegaan in de selectieprocedure.
Volledige tekst
1. HET VERZOEK
1.1. Op 23 augustus 1990 verzocht mevrouw te Voorburg (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de
arbeid haar oordeel uit te spreken over de vraag of de (hierna: de
wederpartij) jegens haar onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht in
strijd met de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB, Stb. 1989,
168).
1.2. Verzoekster heeft bij de wederpartij gesolliciteerd naar de functie
van “beleidsmedewerker bureau coordinatie internationale betrekkingen”.
Verzoekster is uitgenodigd voor een gesprek en is vervolgens afgewezen voor de
desbetreffende functie. Een mannelijke kandidaat is benoemd. Verzoekster is
van mening dat de wederpartij hierbij in strijd heeft gehandeld met de
wetgeving gelijke behandeling van mannen en vrouwen.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een
onderzoek ingesteld. Partijen hebben ieder tweemaal de gelegenheid gehad hun
standpunten weer te geven.
2.2. De Commissie heeft partijen vervolgens opgeroepen hun standpunten
nader toe te lichten tijdens een zitting op 3 april 1991.
Bij deze zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoekster
– mevrouw drs (verzoekster)
– mevrouw (toehoorster)
van de kant van de wederpartij
– de heer drs (hoofd bureau coordinatie internationale betrekkingen)
– de heer ing. (plv. hoofd bureau coOrdina tie internationale
betrekkingen)
– de heer (hoofd afdeling personeel centrale diensten)
– de heer (toehoorder)
van de kant van de Commissie
– mevrouw mr C.H.S. Evenhuis (Kamervoorzitter)
– de heer mr A.W. Heringa (lid Kamer)
– mevrouw mr I.M.C.V.T. Kiebert (lid Kamer)
– de heer mr R.A.C.M. Langemeijer (lid Kamer)
– mevrouw mr A.C. Possel (lid Kamer)
– mevrouw drs C.M. Sjerps (secretaris).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie.
In deze Kamer hebben zitting de leden als genoemd in paragraaf 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. Op het bureau “coordinatie internationale betrekkingen” van de
wederpartij ontstond in juni 1990 een vacature voor de functie van
beleidsmedewerker. Ter vervulling van deze vacature heeft de wederpartij een
personeelsadvertentie geplaatst. In de personeelsadvertentie stond, voor zover
hier van belang, het volgende vermeld: “[…] wil een bijdrage leveren aan het
wegwerken van de achterstand op de arbeidsmarkt van vrouwen, leden van
etnische minderheden en gehandicapten. Zij worden met nadruk uitgenodigd te
solliciteren”.
Bij de centrale diensten van de wederpartij, waar het onderhavige bureau
onder valt, is ruim 30% van de functies door vrouwen bezet. In de functies tot
en met schaal 9 zijn vrouwen redelijk vertegenwoordigd. De wederpartij streeft
er naar binnen een tijdsbestek van 5 jaar 40% van alle functies door vrouwen
te laten bezetten. Om de instroom van vrouwen te bevorderen worden de volgende
maatregelen genomen:
– vrouwelijke sollicitanten worden, mits aan de gestelde functie-eisen
wordt voldaan, bij voorrang uitgenodigd voor een gesprek;
– bij gelijke geschiktheid wordt aan de vrouwelijke sollicitant de
voorkeur gegeven.
Dit voorkeursbeleid is in een beleidsplan neergelegd.
De functie in kwestie valt in schaal 11. De personeelsbezetting van het
bureau was ten tijde van de vacature als volgt: er waren twee mannen werkzaam
met een functie in schaal 14 respectievelijk schaal 12. Daarnaast werkten er
twee vrouwen (schaal 5 en 6).
3.2. Verzoekster heeft naar aanleiding van de personeelsadvertentie
telefonisch contact opgenomen met het hoofd van het bureau. Deze heeft haar
geadviseerd te solliciteren, wat verzoekster ook gedaan heeft.
Op de advertentie hebben in totaal 215 sollicitanten (71 vrouwen en 144
mannen) gereageerd.
3.3. De selectiecommissie die de sollicitaties behandelde bestond uit
het hoofd van het bureau, het plaatsvervangend hoofd en het hoofd van de
afdeling personeel centrale diensten. De selectiecommissie hanteerde, kort
samengevat, de volgende selectie-criteria:
a. academische opleiding (economie of politicologie);
b. enige jaren ervaring in een beleidsondersteunende functie;
c. ervaring op het gebied van de internationale betrekkingen dan wel
minimaal aantoonbare affiniteit;
d. uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands en in de moderne talen;
e. zelfstandig en in teamverband kunnen werken;
f. initiatiefnemend kunnen werken;
g. bepaalde gespecificeerde persoonskenmerken.
De selectie-criteria a tot en met d stonden ook in de
personeelsadvertentie vermeld.
3.4. De selectiecommissie heeft acht kandidaten, waaronder verzoekster,
uitgenodigd voor een gesprek. Aan alle kandidaten is gezegd dat er mogelijk
een tweede gespreksronde gehouden zou worden op 18 en 19 juli 1990.
Verzoekster was de enige vrouwelijke kandidaat. Het gesprek met verzoekster
werd gehouden op 17 juli 1990.
Na ieder gesprek heeft de selectiecommissie nagegaan of en in welke mate
de bewuste kandidaat aan de gestelde criteria voldeed.
De selectiecommissie achtte drie van de acht kandidaten, waaronder
verzoekster, in principe geschikt voor de desbetreffende functie. De
selectiecommissie was echter unaniem van mening dat een van de drie kandidaten
(een man, verder genoemd ‘A’) met kop en schouders boven de twee andere
kandidaten uitstak. Deze kandidaat kwam met name beter naar voren omdat hij
een zelfverzekerder indruk maakte en voorts meer internationale ervaring had.
Op grond van dit kwalitatieve verschil is alleen kandidaat A voor een tweede
gesprek opgeroepen. Na dit tweede gesprek was de selectiecommissie bevestigd
in haar positieve indruk van kandidaat A en heeft hem benoemd in de functie.
3.5. Omdat verzoekster inmiddels niet van de wederpartij had vernomen of
zij tot een tweede gespreksronde werd toegelaten, heeft zij zelf op 19 juli
1990 telefonisch contact opgenomen met het plaatsvervangend hoofd.
Deze vertelde haar dat een andere kandidaat gekozen was hoewel zij een
uitstekende kandidaat was. Hij heeft verzoekster vervolgens uitgenodigd voor
een gesprek om haar afwijzing nader toe te lichten. Dit gesprek is op 25 juli
gevoerd.
In dat gesprek heeft het plaatsvervangend hoofd aan verzoekster
uitgelegd waarom aan kandidaat A de voorkeur is gegeven. Zij hebben voorts nog
gesproken over de betekenis van het voorkeursbeleid van de wederpartij.
Partijen verschillen van mening over de vraag wat het plaatsvervangend
hoofd in genoemd gesprek verder nog gezegd heeft. Volgens verzoekster heeft
het plaatsvervangend hoofd haar meegedeeld dat het hoofd van het bureau geen
vrouwelijke beleidsmedewerkers zou willen benoemen. In het verleden waren
namelijk bij de voorganger van het huidige bureau problemen ontstaan tussen de
mannelijke en de vrouwelijke beleidsmedewerkers.
Het plaatsvervangend hoofd heeft tijdens de zitting van de Commissie
ontkend dat hij iets dergelijks gezegd heeft.
Hij zou wel gezegd kunnen hebben dat het feit dat de wederpartij een
voorkeursbeleid voert niet betekent dat zij daardoor gedwongen was een vrouw
aan te nemen.
3.6. Verzoekster heeft op 27 juli 1990 een schriftelijke afwijzing
gekregen. In de brief staat vermeld dat de combinatie van ervaring en
belangstelling van een andere kandidaat nauwkeuriger aansluit aan de voor de
functie gestelde eisen.
De standpunten van partijen
3.7. Verzoekster is van mening dat de wederpartij op tweeerlei wijze in
strijd met de wetgeving gelijke behandeling van mannen en vrouwen heeft
gehandeld.
Ten eerste stelt zij dat zij geen gelijke kans heeft gehad om haar
geschiktheid voor de functie aan te tonen nu de wederpartij alleen met
kandidaat A een tweede gesprek heeft gevoerd. Verzoekster meent dat de
wederpartij haar op grond van het voorkeursbeleid voor een tweede gesprek had
moeten uitnodigen. De wederpartij heeft daarom in strijd met haar eigen
voorkeursbeleid gehandeld.
Ten tweede stelt verzoekster, zoals reeds eerder vermeld, dat zij is
afgewezen omdat het hoofd van het bureau geen vrouwelijke beleidsmedewerker
de aannemen.
Ter ondersteuning van haar eerste stelling voert verzoekster het
volgende aan. Kandidaat A is geschikter geacht op grond van zijn
internationale ervaring en op grond van persoonskenmerken. De wederpartij
heeft met haar echter niet over het aspect ‘internationale ervaring’
gesproken.
Voorts is verzoekster van mening dat moeilijk te beoordelen is of er
sprake is van gelijke geschiktheid op het punt van de persoonskenmerken omdat
die niet objectief te meten zijn.
3.8. De wederpartij stelt dat de selectiecommissie het voorkeursbeleid
voor vrouwen wilde toepassen bij gelijke geschiktheid van kandidaten.
Verzoekster heeft naar de mening van de wederpartij alle gelegenheid gehad om
zich te presenteren. Zij betwist het standpunt van verzoekster dat met haar
niet gesproken is over haar internationale ervaring. Zij herinnert zich nog
dat verzoekster verteld heeft dat zij voor haar werk bij de Nederlandse
Vrouwenraad in New York is geweest.
De wederpartij is op grond van bovenstaande van mening dat zij op geen
enkele wijze jegens verzoekster in strijd met de Wet gelijke behandeling van
mannen en vrouwen heeft gehandeld.
4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster
onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt in strijd met de WGB door haar
niet te benoemen in de functie van beleidsmedewerkster.
4.2. Artikel 1a en artikel 3 WGB verbieden het bevoegd gezag onderscheid
te maken tussen mannen en vrouwen bij de behandeling bij de vervulling van een
openstaande betrekking en bij de aanstelling.
Van het verbod in artikel 3 lid 1 mag worden afgeweken indien de wet
onderscheid toestaat. Ingeval er sprake is van een openlijke aanbieding van
een betrekking moet de wettelijke uitzonderingsgrond uitdrukkelijk vermeld
worden (artikel 3 lid 2). Een van de wettelijke uitzonderingen op het verbod
is dat onder bepaalde voorwaarden een voorkeursbeleid voor vrouwen gevoerd mag
worden (artikel 5 lid 1).
4.3. Verzoekster baseert zich bij haar stelling dat zij op grond van
haar geslacht is afgewezen op de mededelingen die het plaatsvervangend hoofd
hieromtrent in het toelichtend gesprek op 25 juli 1990 heeft gedaan. Het
plaatsvervangend hoofd heeft een dergelijke mededeling ter zitting echter
ontkend.
De Commissie overweegt hieromtrent het volgende.
Zij sluit niet uit dat bij verzoekster door het toelichtend gesprek de
indruk heeft kunnen ontstaan dat zij vanwege haar geslacht is afgewezen. Niet
aannemelijk is geworden dat het geslacht van verzoekster bij de selectie van
kandidaten inderdaad ten nadele van haar een rol heeft gespeeld.
Verzoekster heeft geen andere feiten of omstandigheden aangedragen die
een vermoeden van onderscheid rechtvaardigen. Evenmin heeft de Commissie zelf
hiervoor aanknopingspunten gevonden.
De Commissie is dan ook niet tot de overtuiging gekomen dat de
wederpartij verzoekster vanwege haar geslacht heeft afgewezen.
4.4. De Commissie heeft reeds eerder uitgesproken dat artikel 3 lid 2 zo
moet worden verstaan dat (de vorm van) voorkeursbehandeling die zal worden
toegepast in de advertentie moet worden vermeld.
In het onderhavige geval heeft de wederpartij in de advertentietekst
slechts aangegeven dat vrouwen uitdrukkelijk worden uitgenodigd te
solliciteren, terwijl de wederpartij in de selectie-criteria had opgenomen dat
vrouwen bij gelijke geschiktheid de voorkeur zouden krijgen. De wederpartij is
echter niet toegekomen aan een daadwerkelijke toepassing van dit
selectiecriterium, zodat niet geconcludeerd kan worden tot strijd met de Wet.
4.5. De Commissie wil overigens het volgende opmerken.
De wederpartij had de uitdrukkelijke bedoeling om, indien sprake zou
zijn van gelijke geschiktheid van een mannelijke en vrouwelijke kandidaat, de
voorkeur te geven aan de vrouw.
Een dergelijke vorm van voorkeursbehandeling brengt mee dat de
selectiecommissie zorgvuldig na moet gaan of er van gelijke dan wel ongelijke
geschiktheid sprake is.
De wederpartij heeft een aantal criteria genoemd, waaronder
internationale ervaring en bepaalde persoonskenmerken, waaraan zij de
geschiktheid van de kandidaten heeft getoetst.
Verzoekster betwist dat in het sollicitatiegesprek het onderwerp
“internationale ervaring” aan bod is gekomen.
Gelet op de tegenstrijdige verklaringen van partijen hierover, heeft de
Commissie niet kunnen vaststellen of de geschiktheid van verzoekster op dit
punt inderdaad voldoende is getoetst.
Voorts heeft verzoekster gesteld dat de geschiktheid van een kandidaat
op grond van persoonskenmerken niet objectief te meten is. De Commissie merkt
hierover op dat niet te voorkomen is dat subjectieve elementen een rol spelen
bij de beoordeling van kandidaten. Daarom is het van belang dat
selectieprocedures inzichtelijk, controleerbaar en systematisch worden
uitgevoerd, om te voorkomen dat, ongewild en onbewust, onderscheid naar
geslacht wordt gemaakt.
Concluderend kan de Commissie zich niet aan de indruk onttrekken dat de
wederpartij in de onderhavige selectieprocedure te haastig en onvoldoende
zorgvuldig te werk is gegaan. Zij heeft in dit geval echter niet kunnen
vaststellen dat de wederpartij bij een zorgvuldiger selectie tot een andere
beslissing zou zijn gekomen.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de jegens mevrouw
te Voorburg geen onderscheid naar geslacht heeft gemaakt bij de vervulling van
de openstaande betrekking en de aanstelling.
Rechters
mr C.H.S. Evenhuis, Kamervoorzitter; drs C.M. Sjerps, secretaris