Instantie
Commissie Gelijke Behandeling
Samenvatting
Een werkgever past in zijn bedrijf een CAO toe. In deze CAO is een
regeling opgenomen met betrekking tot de beloning van overwerkuren. Een
voltijdwerkende krijgt deze vergoeding of restitutie in vrije tijd. Een
deeltijdwerkende krijgt deze vergoeding of restitutie pas nadat 8 uur per dag
arbeid is verricht. Gelet op de man-vrouw verdeling onder voltijd- en
deeltijdwerkenden in het bedrijf levert dit een vorm van indirect onderscheid
op naar geslacht. Aangedragen objectieve rechtvaardigingsgrond faalt.
Volledige tekst
1. HET VERZOEK
1.1. Op 11 september 1990 verzocht de ondernemingsraad van (hierna:
verzoeker) te Roermond de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen
bij de arbeid haar oordeel uit te spreken over de vraag of
(hierna: de wederpartij) te Roermond indirect onderscheid maakt op grond van
geslacht in strijd met de wetgeving gelijke behandeling van mannen en
vrouwen.
1.2. De wederpartij past in haar bedrijf een CAO toe. In deze CAO is een
regeling opgenomen met betrekking tot de beloning van overwerkuren. In een van
de bepalingen wordt er onderscheid gemaakt tussen degenen die een dagtaak van
8 uur hebben en degenen die minder dan 8 uur op een dag werken. Verzoeker is
van mening dat de wederpartij hiermee indirect onderscheid naar geslacht maakt
in strijd met de wetgeving gelijke behandeling van mannen en vrouwen.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een
onderzoek ingesteld. Partijen hebben ieder tweemaal de gelegenheid gehad hun
standpunten weer te geven.
2.2. De Commissie heeft partijen vervolgens uitgenodigd hun standpunten
nader toe te lichten tijdens een zitting op 3 mei 1991. Partijen hebben geen
gebruik gemaakt van deze gelegenheid.
Bij de beraadslagingen waren aanwezig:
van de kant van de Commissie
dhr prof. mr P.F. van der Heijden (Kamervoorzitter)
mw prof. mr J.E. Goldschmidt (lid Kamer)
mw mr C.B. Mol-Bronkhorst (lid Kamer)
mw drs C.M. Sjerps (secretaris)
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder paragraaf 2.2.
3.DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
3.1. Feiten
3.1.1. De in het bedrijf van de wederpartij geldende CAO kent de
volgende -in het verband van de gestelde vragen relevante- bepalingen:
Artikel 17 (definities):
– Onder ‘overuren’ wordt verstaan: uren waarin wordt gewerkt buiten het
dienstrooster (lid 4);
– Onder dienstrooster wordt verstaan het schema waarin de voor de
werknemer geldende dagelijkse werktijd en de ADV-tijd zijn vastgelegd (lid
2a);
– Onder ‘dagelijkse werktijd’ wordt verstaan de tijd waarin de werknemer
volgens zijn dienstrooster arbeid verricht (lid 1).
Artikel 42 lid 2 (betaling van overuren):
De werkgever betaalt aan de werknemer een toeslag (of in sommige
gevallen restitutie in tijd) indien buiten het dienstrooster wordt gewerkt op
a. een dag die niet is een zaterdag, een zondag of een feestdag;
b. op een zaterdag die niet is een feestdag;
c. op een zondag die niet is een feestdag;
d. op een feestdag.
In artikel 42 lid 2 onder d is bepaald dat de vergoedingen genoemd onder
a en b voor de werknemer die geen volledige dagtaak heeft, pas geldt wanneer
hij op de dag waarop wordt overgewerkt, gedurende 8 uren werk heeft verricht.
Samengevat: onder de geldende CAO ontvangt een voltijdwerkende een
toeslag voor overuren of restitutie in vrije tijd.
Een deeltijdwerkende kan pas een toeslag voor overuren of restitutie in
vrije tijd krijgen bovenop het normale uurloon, wanneer hij/zij eerst
gedurende 8 uur per dag werk heeft verricht.
3.1.2. In het bedrijf van de wederpartij werkten in oktober 1990, 90
mannen en 60 vrouwen. Van de 60 vrouwen werken er volgens de wederpartij 6
(volgens verzoeker 7) in deeltijd. De mannen werken allen voltijds.
Van de 6 vrouwen die in deeltijd werken, werken er
– 2 gedurende 4 uur per dag
– 1 gedurende 5 uur per dag
– 1 gedurende 5 1/4 uur per dag
– 1 gedurende 6 uur per dag
– 1 gedurende 6 1/2 uur per dag.
Het totale aantal overuren dat in de periode vanaf januari 1990 tot en
met oktober 1990 is gemaakt, bedraagt 2.839. Van dit aantal overuren zijn er
2.562 door voltijdwerkers en 277 door deeltijdwerkers verricht.
Dit betekent dat over deze periode gemiddeld per voltijdwerkende 17
overwerkuren en per deeltijdwerkende 46 overwerkuren zijn verricht.
3.2. Standpunten van partijen
3.2.1. Verzoeker is van mening dat deeltijdwerkers benadeeld worden door
de bepaling van artikel 42 lid 2 van de CAO. Aangezien alle deeltijdwerkers
van het vrouwelijk geslacht zijn, leidt toepassing van de bewuste bepaling tot
indirect onderscheid op grond van geslacht.
Dit is volgens verzoeker in strijd met de wetgeving gelijke behandeling
van mannen en vrouwen.
Verzoeker brengt voorts naar voren dat van de deeltijdwerkers wordt
verwacht dat zij invallen bij ziekte, verlof, vakantie of speciale projecten
die meer werk vragen. Verzoeker stelt dat invallen een extra belasting vormt
voor deeltijdwerkers, aangezien zij zorgtaken, studie of andere werkzaamheden
hebben. Verzoeker is van mening dat deze extra belasting eveneens beloond
dient te worden met de overwerk-compensatie die voltijdwerkers ontvangen.
3.2.2. De wederpartij voert als rechtvaardigingsgrond voor het gemaakte
onderscheid aan dat overuren per definitie uren zijn buiten algemeen
geaccepteerde en geldende werktijden. Zij verwijst op dit punt naar de
bepalingen over arbeids- en rusttijden in de Arbeidswet. Voorts vraagt de
wederpartij zich af of het definieren van overuren binnen het 8-uren criterium
niet tot discriminatie van voltijdwerkers leidt en derhalve mannelijke
werknemers mogelijk gediscrimineerd zouden worden indien het 8-uren criterium
verlaten wordt.
4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. De vraag is of de wederpartij indirect onderscheid maakt naar
geslacht in strijd met artikel 1637ij Burgerlijk Wetboek (BW) door artikel 42
lid 2 onder d van de CAO toe te passen.
Artikel 1637ij BW verbiedt de werkgever om onderscheid te maken naar
geslacht bij de arbeidsvoorwaarden. Dit verbod geldt zowel voor direct als
voor indirect onderscheid. Onder indirect onderscheid wordt verstaan
onderscheid op grond van andere hoedanigheden dan het geslacht, dat
onderscheid op grond van geslacht tot gevolg heeft, tenzij dit onderscheid
objectief gerechtvaardigd is (artikel 1637ij lid 7 BW).
4.2. Om de bovenstaande vraag te kunnen beantwoorden, moet eerst
vastgesteld worden of het bepaalde in artikel 42 lid 2 onder d van de CAO in
overwegende mate personen van een bepaald geslacht treft en derhalve
onderscheid op grond van geslacht tot gevolg heeft. Uit de definitie van
overuren blijkt dat hieronder verstaan wordt uren waarin wordt gewerkt buiten
het dienstrooster. Bepalend is derhalve de overschrijding van de individuele
werktijd. De toeslag op de overuren wordt in de gevallen van a en b van
artikel 42 lid 2 eerst vergoed wanneer op de dag waarop wordt overgewerkt,
reeds gedurende 8 uren werk is verricht. Hierdoor worden deeltijdwerkers
benadeeld die minder dan 8 uren werk op een dag verrichten.
Bij de wederpartij werken geen mannelijke deeltijdwerkers. Van het
aantal vrouwen werken er 6 (volgens verzoeker 7) in deeltijd. Anders
uitgedrukt werkt van de vrouwen 10% in deeltijd en van de mannen 0%.
De deeltijdwerkers werken allen minder dan 8 uren per dag. Ingeval zij
overuren maken is artikel 42 lid 2 onder d van de CAO dan ook op hen van
toepassing.
Op grond van deze gegevens kan worden geconcludeerd dat door de
betreffende overwerktoeslagregeling alleen vrouwen worden getroffen.
Tenslotte blijkt uit de door de wederpartij verstrekte gegevens dat
feitelijk door deeltijdwerkers een aanzienlijk aantal overuren wordt
verricht.
Op grond van het bovenstaande komt de Commissie tot het oordeel dat de
overwerktoeslagregeling van de bij de wederpartij toegepaste CAO, nadelige
gevolgen heeft voor in overwegende mate personen van een bepaald geslacht, te
weten vrouwen.
4.3. Ingeval voor dit onderscheid een objectieve rechtvaardiging
bestaat, is het geen indirect onderscheid naar geslacht zoals verboden door
artikel 1637ij BW. Onder een objectieve rechtvaardiging wordt verstaan dat het
onderscheid wordt gemaakt om een objectief gerechtvaardigd doel te dienen en
dat daartoe middelen zijn gekozen die geschikt en noodzakelijk zijn om dit
doel te bereiken, terwijl dit doel niet is te bereiken op een andere wijze
waarbij geen indirect onderscheid naar geslacht wordt gemaakt.(Hof van
Justitie van de Europese Gemeenschappen d.d. 13-05-1986 in de zaak 170/84,
Bilka-Weber/Kaufhaus, en in de zaak 171/88, Rinner- Kuhn/Spezial
gebandereinigung GmbH % Co d.d. 13-07-1989).
Volgens de wederpartij is een rechtvaardigingsgrond voor het gemaakte
onderscheid dat overuren per definitie uren zijn buiten algemeen geaccepteerde
en geldende werktijden. Voorts vraagt de wederpartij zich af of mannelijke
werknemers mogelijk gediscrimineerd zouden worden indien het 8-uren criterium
verlaten wordt.
Kennelijk is het uitgangspunt van de wederpartij dat overuren een
grotere belasting betekenen voor voltijdwerkers dan voor deeltijdwerkers. De
Commissie heeft al eerder beslist dat dit uitgangspunt niet juist is.(
Commissie Gelijke Behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid, d.d. 5
maart 1990, oordeelnummer 1-90-10). Die extra belasting is in zijn
algemeenheid niet vast te stellen, nu een en ander afhankelijk is van gestel,
persoonlijkheid en persoonlijke omstandigheden van degene die het overwerk
verricht. Deeltijdwerkers die bij de wederpartij werken kunnen daarnaast nog
een andere baan hebben, hun werk met een studie combineren, vrijwilligerswerk
verrichten, of zorgtaken hebben te verrichten. In dergelijke gevallen zal het
verrichten van overwerk eveneens een extra belasting met zich meebrengen,
waarvoor compensatie evenzeer gerechtvaardigd is. De door de wederpartij
aangevoerde definitie van overuren is dan ook onvoldoende om als objectieve
rechtvaardiging voor de van kracht zijnde overwerktoeslagregeling te kunnen
dienen.
De stelling van de wederpartij dat mannelijke werknemers worden
benadeeld als het 8-uren criterium verlaten wordt, is niet nader uitgewerkt
door de wederpartij, zodat de Commissie daaraan voorbijgaat.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat door toepassing van
artikel 42 lid 2 onder d van de geldende CAO indirect onderscheid maakt jegens
vrouwelijke werknemers in haar bedrijf en daarmee in strijd handelt met
artikel 1637ij Burgerlijk Wetboek.
Rechters
prof. mr. P.F. van der Heijden, Kamervoorzitter; drs. C.M. Sjerps,secretaris