Instantie: Commissie gelijke behandeling, 30 juli 1991

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster was werkzaam op een accountantskantoor en vergelijkt zich
met een mannelijke collega die een hoger salaris ontvangt. Arbeid van nagenoeg
gelijke waarde. Het ligt op de weg van de werknemer aan te tonen dat
medewerkers worden beloond op grondslag van gelijkwaardige maatstaven, zeker
wanneer sprake is van een ondoorzichtig beloningsstelsel. Werkgever slaagt er
niet in zijn beloningssysteem inzichtelijk te maken. De door de werkgever
aangevoerde oorzaken van het beloningsverschil acht de Commissie ten dele te
ondoorzichtig om in aanmerking te nemen en ten dele onvoldoende om het
beloningsverschil te rechtvaardigen. Strijd met de wet.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

Op 13 juli 1990 verzocht mevrouw … te Rotterdam (hierna: verzoekster)
de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid haar
oordeel uit te spreken over de vraag of … te Bleiswijk (hierna:
wederpartij) jegens haar onderscheid heeft gemaakt in strijd met de wetgeving
gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

Verzoekster was werkzaam bij de wederpartij. Zij is van mening dat zij
arbeid van gelijke danwel nagenoeg gelijke waarde heeft verricht als een
mannelijke collega, de heer Swaneveld (hierna: maatman) terwijl zij een lager
loon ontving. Verzoekster is van mening dat de wederpartij hiermee handelt in
strijd met de wetgeving gelijke behandeling.

2. DE LOOP VAN HET ONDERZOEK

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een
onderzoek ingesteld. Aanvankelijk had verzoekster de Commissie, in verband met
een bij de Kantonrechter aanhangig gemaakte procedure, gevraagd een
spoedprocedure toe te passen. Dit verzoek heeft zij later ingetrokken. De
procedure bij de Kantonrechter is opgeschort in verband met de onderhavige
procedure bij de Commissie.

2.2. Partijen hebben ieder tweemaal de gelegenheid gehad hun standpunten
toe te lichten.

De Commissie heeft een onderzoek ter plaatse ingesteld. Zij is hierbij
ondersteund door de Loontechnische Dienst (LTD) van het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid. In het kader van dit onderzoek zijn gesprekken
gevoerd met verzoekster, de wederpartij en de maatman. Van het onderzoek ter
plaatse is een rapport opgemaakt, gedateerd 19 april 1991.

2.3. De Commissie heeft partijen opgeroepen te verschijnen tijdens een
zitting op 5 juni 1991.

Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster

– mw (gemachtigde)

van de kant van de LTD

– dhr K. Groeneveld

van de kant van de Commissie

– mw mr E.F.A. van Buitenen (Kamervoorzitter)

– dhr ing. J. van Hemert (lid Kamer)

– mw drs J.A.M. Stolwijk (lid Kamer)

– mw drs C.M. Sjerps (secretaris).

2.4. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.3.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij is een accountantskantoor dat de administraties en
belastingaangiften van kleinere bedrijven, met name in de agrarische sector,
verzorgt. Toen het onderzoek van de Commissie aanving, had de wederpartij vijf
personeelsleden in dienst, vier assistent-accountants en een administratief
assistente. Tijdens het onderzoek is een zesde medewerker in dienst getreden
bij de wederpartij.

Verzoekster is op 1 februari 1979 bij de wederpartij in dienst getreden
als medewerkster op P.D.B.-niveau (Praktijkdiploma Boekhouden). Vanaf 1983 a
1984 tot aan haar ontslag per 1 juli 1990 heeft zij hetzelfde takenpakket
uitgevoerd. De wederpartij ziet verzoekster als haar derde assistent. Haar
salaris bedroeg bij indiensttreding ƒ 1.775,- bruto per maand, vanaf november
1988 ƒ 3.700,- bruto per maand. Na die tijd heeft verzoekster geen
salarisverhoging meer ontvangen.

Maatman is op 2 juni 1986 bij de wederpartij in dienst getreden als
assistent-accountant. Hij is de tweede assistent van de wederpartij. Zijn
salaris bedroeg eind 1987 ƒ 3.750,- bruto per maand. Op 1 juli 1990, de datum
waarop verzoekster ontslag nam, was dit gestegen tot ƒ 4.200,- bruto per
maand.

3.2. De wederpartij is niet gebonden aan een CAO. Wel zegt zij de CAO
voor het Bankbedrijf te hanteren als richtsnoer voor de individuele
arbeidsovereenkomsten die zij aangaat met haar medewerkers. De beloning wordt
onder meer bepaald door het niveau van de uitgeoefende functie. De wederpartij
maakt geen gebruik van een functiewaarderingssysteem om dit functieniveau vast
te stellen. Naast het niveau van de functie bepalen volgens de wederpartij de
volgende factoren de beloning van de medewerkers:

a. CAO voor het Bankbedrijf;

b. leeftijd;

c. opleiding;

d. ervaring;

e. dienstjaren;

f. functioneren;

g. onderhandelen bij indiensttreding.

De ontwikkeling in de bruto maandsalarissen van verzoekster en maatman
was in de periode 1987-1990 als volgt:

verzoekster maatman

1987 ƒ 3.300,- ƒ 3.750,-

1988 ƒ 3.500,- ƒ 3.850,-

per 1 november ƒ 3.700,-

1989 ƒ 3.700,- ƒ 4.075,-

1990 ƒ 3.700,- ƒ 4.200,-

Uit dit overzicht blijkt dat verzoekster en maatman in deze periode elk
een salarisverhoging van ongeveer 12% hebben gekregen.

3.3. Ten behoeve van het onderzoek van de Commissie zijn de functies van
verzoekster en maatman geinventariseerd en gewaardeerd door een medewerker van
de LTD. Als beoordelingstijdvak is gekozen voor de periode 2 juni 1986
(indiensttreding maatman) tot 1 juli 1990, de datum waarop verzoekster ontslag
heeft genomen. Aangezien in het bedrijf geen functiewaarderingssysteem is,
zijn de functies gewaardeerd aan de hand van een gangbaar
functiewaarderingssysteem. De functiebeschrijvingen zijn gebaseerd op
verklaringen van de wederpartij, verzoekster en maatman en op de door
verzoekster en maatman ingevulde functie-informatie-formulieren. De
functiebeschrijvingen zijn geaccordeerd door verzoekster en maatman. De
wederpartij heeft de functiebeschrijvingen niet geaccordeerd. Zij is van
mening dat de gegevens van de maatman ten onrechte zijn overgenomen in de
functiebeschrijving van verzoekster. Volgens de wederpartij zijn er meer
verschillen in werkzaamheden dan weergegeven in de functiebeschrijvingen. De
functie van maatman is volgens haar daarom ook van een hoger niveau dan die
van verzoekster. Dit hogere niveau zou worden veroorzaakt door het feit dat
maatman ook de administraties en jaarstukken verzorgt voor BV’s. Daarnaast zou
maatman leiding geven aan verzoekster, in die zin dat verzoekster zich voor
vragen tot hem wendde. Verzoekster heeft dit laatste ontkend. Maatman heeft in
zijn functie-informatie-formulier niet aangegeven dat hij leiding geeft aan
verzoekster.

Bij de waardering van de functies is uitgegaan van de door verzoekster
en maatman ondertekende functiebeschrijvingen. De waardering van de functies
heeft geleid tot een score van 126,5 punten voor de functie van verzoekster en
124,5 punten voor die van maatman. Dit verschil in punten is veroorzaakt door
de persoonlijke contacten met clienten, die in de functie van verzoekster wel
en in die van maatman niet voorkomen. Wat het punt kennis betreft, beschikt de
maatman vergeleken met verzoekster over de extra kennis die nodig is voor het
verzorgen van de administratie, jaarrapporten en aangiften
vennootschapsbelasting voor B.V.’s. Verzoekster compenseert dit echter met
extra kennis, benodigd voor het uitvoeren van haar taakonderdelen “middeling
van jaarresultaten” en “opteren voor Omzetbelasting”. De score van verzoekster
en maatman is op het onderdeel kennis dan ook even hoog.

In het gehanteerde functiewaarderingssysteem wordt veelal een
bandbreedte van 20 punten gehanteerd. Dit betekent dat een verschil van 20
punten wordt aangehouden tussen de opeenvolgende
functiegroepen/salarisschalen.

3.4. Ten aanzien van de beloningsmaatstaven, genoemd onder 3.2., is
tijdens het onderzoek het volgende gebleken.

ad a CAO voor het Bankbedrijf

Zoals gezegd hanteert de wederpartij de CAO voor het Bankbedrijf als
richtsnoer. Medewerkers kunnen op grond van deze CAO volgens twee
salarissystemen worden beloond; het oude en het nieuwe salarissysteem.

Verzoekster werd beloond volgens het oude salarissysteem. Dit systeem
kent vijf salarisschalen, oplopend van I naar IV + 15%. Periodieke verhogingen
zijn gebaseerd op leeftijd. De functie van verzoekster hoort volgens de
wederpartij thuis in schaal III. Uitgaande van haar leeftijd stijgt haar
salaris uit boven deze schaal en ook boven de hoogste schaal, IV + 15%.

Maatman wordt beloond volgens het nieuwe salarissysteem. Dit systeem
kent 15 salarisgroepen, gebaseerd op de zwaarte van de functie (het aantal
Basyspunten). Periodieke verhogingen zijn hier gebaseerd op functiejaren. De
functie van maatman hoort volgens de wederpartij thuis in salarisschaal 7. Zij
gaat echter uit van een -fictieve- indeling in schaal 9. Ook de maatman
ontvangt een hoger salaris dan aangegeven in deze salarisschaal.

Behalve van de eerste assistent van de wederpartij, is ook de –
fictieve- inschaling van de andere medewerkers van de wederpartij bekend. Zij
zijn net als verzoekster ingedeeld volgens het oude salarissysteem. Bepalend
voor hun indeling in de salarisschaal is hun leeftijd. Ook de medewerkers die
na de maatman zijn aangenomen zijn op deze wijze ingedeeld.

ad b leeftijd

Zoals gezegd, speelt in het oude salarissysteem de leeftijd van een
medewerker een rol. De maatman (geboren februari 1955) is ongeveer
drieeneenhalf jaar ouder dan verzoekster (geboren juli 1958). In de
salarisschaal van verzoekster ligt het verschil in salaris bij een
leeftijdsverschil van drie jaar tussen ƒ 200,- en ƒ 300,-, bij een
leeftijdsverschil van vier jaar ligt dit tussen ƒ 300,- en ƒ 400,-. De
verschillen nemen af wanneer de te vergelijken personen ouder zijn (verschil
bij 30 en 33 jaar kleiner dan bij 23 en 26 jaar).

ad c opleiding

Uit het onderzoek is gebleken dat zowel verzoekster als maatman het
Praktijkdiploma Boekhouden bezaten toen zij bij de wederpartij in dienst
traden. Maatman heeft medio 1988, toen hij reeds werkzaam was bij de
wederpartij, het diploma M.B.A. (Moderne Bedrijfsadministratie) gehaald.
Daarna heeft hij een van de zeven deelcertificaten S.P.D. gehaald. Het
salarisverschil tussen verzoekster en maatman bedroeg begin 1988 ƒ 450,- in
het voordeel van maatman. Eind 1988, dus nadat maatman het M.B.A. diploma had
behaald, was dit teruggelopen tot ƒ 150,- per maand. Per 1 januari 1989 liep
het verschil weer op tot ƒ 375,-.

De opvolger van verzoekster was bij indiensttreding ook in het bezit van
het P.D.B. diploma.

ad d ervaring

Op het moment waarop verzoekster ontslag nam had zij zes a zeven jaar
ervaring in haar werk. Maatman is vanaf 1986 werkzaam bij de wederpartij. In
1990 was hij derhalve vier jaar werkzaam in zijn functie.

ad e dienstjaren

Verzoekster heeft bij de wederpartij tot medio 1990 ruim elf dienstjaren
opgebouwd, maatman vier.

ad f functioneren

In eerste instantie heeft de wederpartij aangegeven dat verzoekster een
prima kracht was (brief van 23 juni 1990, gericht aan het Bureau voor
Rechtshulp). Later gaf de wederpartij aan ontevreden te zijn geweest over het
functioneren van verzoekster. Ze zou boekingen foutief hebben uitgevoerd,
langzamer werken dan haar opvolger en moeite hebben gehad met de gesprekken
met de belastingdienst wanneer deze controles uitvoerde bij de wederpartij.
Over het functioneren van maatman is wederpartij zeer tevreden.

ad g onderhandelen

Wederpartij zegt met een nieuwe medewerker te onderhandelen over het
salaris. Zij doet in elk geval een salarisaanbod. Hoe de onderhandelingen zijn
verlopen bij de indiensttreding van maatman wist de wederpartij zich niet te
herinneren.

De standpunten van partijen

3.5. Verzoekster is van mening dat zij dezelfde of nagenoeg dezelfde
werkzaamheden heeft verricht als de maatman. Toch ontving zij ƒ 450,- minder
salaris. Dit terwijl de maatman korter in dienst was dan zijzelf. Na november
1988 heeft zij, in tegenstelling tot maatman, geen salarisverhogingen
ontvangen. Verzoekster is van mening dat de wederpartij door op deze wijze te
handelen onderscheid heeft gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling.

Over de door de wederpartij gehanteerde beloningscriteria heeft
verzoekster ter zitting nog het volgende opgemerkt.

Het beloningssysteem blijft voor haar onduidelijk. De door de
wederpartij genoemde criteria kunnen het beloningsverschil niet verklaren. Dat
het criterium leeftijd geen rol heeft gespeeld, blijkt volgens verzoekster uit
het feit dat er geen verband bestaat tussen salarisverhogingen en
verjaardagen. Verder kan het criterium opleiding geen reden voor onderscheid
zijn, nu verzoekster en maatman bij indiensttreding hetzelfde diploma bezaten.
Ook het functioneren van verzoekster en maatman kan geen rol spelen, het
beloningsverschil bestond immers vanaf het moment waarop maatman in dienst
trad. Bovendien is er een brief van de wederpartij waarin deze aangeeft
tevreden te zijn over verzoekster.

Dat het salaris van de mannelijke opvolger van verzoekster lager is dan
dat van verzoekster, betekent volgens verzoekster niet dat de wederpartij geen
onderscheid maakt in strijd met de WGB. Temeer niet nu onbekend is welke
functie deze opvolger precies vervult.

3.6. De wederpartij stelt het volgende.

De maatman verricht hoger gekwalificeerd werk dan verzoekster aangezien
hij, anders dan verzoekster, ook de administraties en jaarstukken van B.V.’s
verzorgt. Daarnaast geeft maatman leiding aan verzoekster. De functie van
maatman zou in de CAO voor het Bankbedrijf in een hogere functiegroep worden
ingedeeld dan de functie van verzoekster.

Het salaris van verzoekster stijgt uit boven het maximumbedrag in de
salarisschaal welke de wederpartij als uitgangspunt heeft genomen. Verzoekster
heeft de laatste jaren geen salarisverhoging meer gehad. De reden hiervoor is
bij de salarisverhoging in 1988 (ƒ 200,-) aan verzoekster meegedeeld, te weten
de op dat moment al te hoge beloning.

3.7. Voorts stelt de wederpartij bij de beloning van verzoekster niet in
strijd te hebben gehandeld met de WGB. Zij betaalt verzoekster meer dan
sommige mannelijke medewerkers in een vergelijkbare functie elders verdienen.
Dat zij geen onderscheid maakt naar geslacht blijkt naar haar mening ook uit
de salariering van de (mannelijke) opvolger van verzoekster. Deze is in 1968
geboren, bezit het M.B.A.-diploma en doet zijn werk volgens de wederpartij
uitstekend. In verband met zijn leeftijd zal hij echter pas na verloop van
jaren het salaris van verzoekster kunnen bereiken. Zijn salaris bedraagt ƒ
2.250,- bruto per maand. Dat is ook minder dan de nieuwe medewerkster
verdient, die in een lagere salarisgroep is ingedeeld. Ook hier is de leeftijd
de reden voor het beloningsverschil, zij is immers ouder dan deze mannelijke
medewerker. Volgens de wederpartij voelt deze mannelijke medewerker zich niet
onderbetaald vergeleken met zijn vrouwelijke collega’s.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij in strijd met de wetgeving
gelijke behandeling onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht, nu
verzoekster lager werd beloond dan haar mannelijke collega.

Het onderzoek van de Commissie strekt zich uit over de periode 2 juni
1986 tot 1 juli 1990. De beloning dient voor de periode tot 1 juli 1989 te
worden getoetst aan de Wet gelijk loon voor vrouwen en mannen (WGL, Stb. 1975,
129). Voor de periode vanaf 1 juli 1989 dient te worden getoetst aan artikel
1637ij Burgerlijk Wetboek (BW) en de Wet gelijke behandeling van mannen en
vrouwen (WGB, Stb. 1989, 168).

Artikel 2 WGL respectievelijk artikel 1637ij lid 1 BW en de artikelen 7
WGB en volgende bepalen dat een werkgever geen onderscheid mag maken tussen
mannen en vrouwen op het punt van de beloning wanneer zij arbeid van gelijke
of nagenoeg gelijke waarde verrichten. Van gelijke beloning is sprake indien
deze is berekend op grondslag van gelijkwaardige maatstaven.

Voor de bepaling van de waarde van de arbeid dient te worden uitgegaan
van een deugdelijk stelsel van functiewaardering. Daarbij wordt zoveel
mogelijk aangesloten bij het stelsel dat in de organisatie gebruikelijk is.

4.2. Allereerst gaat de Commissie in op de vraag of verzoekster en
maatman arbeid van gelijke danwel nagenoeg gelijke waarde verrichtten.

In dit verband merkt de Commissie eerst het volgende op. De wederpartij
heeft de functiebeschrijvingen niet geaccordeerd omdat er naar haar mening
meer verschillen tussen de functies van verzoekster en maatman bestaan dan
vermeld in deze beschrijvingen. Daartoe heeft de wederpartij in de loop van
het onderzoek twee inhoudelijke verschillen naar voren gebracht. In de eerste
plaats het feit dat de maatman ook werkzaamheden verricht voor B.V.’s en
verzoekster niet. En in de tweede plaats het feit dat de maatman leiding zou
geven aan verzoekster. Wat het eerste bezwaar betreft, merkt de Commissie op
dat dit functiebestanddeel is verwerkt in de functiebeschrijvingen en derhalve
ook is meegewogen bij het waarderen van de functies. Wat het leidinggeven
betreft, stelt de Commissie vast dat zowel maatman als verzoekster er geen
blijk van hebben gegeven dat dit deel uitmaakte van de functie van de
maatman.

Van andere inhoudelijke kanttekeningen van de wederpartij bij de
beschrijving van de inhoud van de functies is de Commissie niet gebleken.
Gelet op het voorgaande gaat zij uit van de functiebeschrijvingen zoals die nu
voorliggen.

In het functiewaarderingsonderzoek scoorde de functie van verzoekster
126,5 punten en die van maatman 124,5 punten. Gelet op dit zeer kleine
verschil, overigens in het voordeel van verzoekster, stelt de Commissie vast
dat verzoekster en maatman arbeid van nagenoeg gelijke waarde verrichtten.

4.3. De vraag die daarna aan de orde komt is of de wederpartij
verzoekster en maatman heeft beloond op grondslag van gelijkwaardige
maatstaven.

Zoals de Commissie reeds eerder heeft uitgesproken (Commissie gelijke
behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid, 10 april 1990, oordeelnummer
3085-90-12) vloeit uit het systeem van de WGB voort, dat het op de weg van de
werkgever ligt om aan te tonen dat medewerkers worden beloond op grondslag van
gelijkwaardige maatstaven. Dit geldt zeker voor die gevallen waarin, zoals het
Hof van Justitie van de EG uitsprak (Hof van Justitie Europese Gemeenschappen
Handels- og Kontorfunktionaerernes Forbund i Danmark/Danfoss, 17 oktober 1990,
zaak 109/88) een werkgever een stelsel van beloning toepast, dat wordt
gekenmerkt door een volstrekt gebrek aan doorzichtigheid. De werknemers in die
organisatie verkeren dan immers niet in een positie waarin zij zelf de oorzaak
van eventuele beloningsverschillen kunnen achterhalen.

In het onderhavige geval constateert de Commissie dat de wederpartij een
dergelijk ondoorzichtig beloningssysteem hanteert.

Voor de Commissie is niet inzichtelijk geworden, waardoor het
beloningsverschil tussen verzoekster en de maatman wordt veroorzaakt en met
name niet welke criteria voor welk (deel van het) beloningsverschil
verantwoordelijk zijn.

Weliswaar heeft de wederpartij een aantal oorzaken naar voren gebracht,
maar de Commissie acht deze ten dele te ondoorzichtig om in aanmerking te
nemen en ten dele onvoldoende om de beloningsverschillen te rechtvaardigen.

Achtereenvolgens merkt de Commissie daarover het volgende op.

De wederpartij past weliswaar geen CAO toe, maar beroept zich er op de
CAO voor het Bankwezen als richtsnoer te hanteren voor de individuele
arbeidsovereenkomsten met haar medewerkers. Weliswaar kende deze CAO -op dat
moment- bij wijze van overgangsregeling twee verschillende salarissystemen,
maar niet is gebleken dat het indelen van verzoekster in het oude
salarissysteem en de maatman in het nieuwe systeem berust op die CAO. Immers
ook voor medewerkers, die na de maatman in dienst zijn getreden, stelt de
wederpartij aansluiting te hebben gezocht bij het oude salarissysteem. Het
hanteren van deze verschillende salarissystemen binnen een -kleine-
organisatie op een wijze als in het onderhavige geval is gebeurd, bemoeilijkt
naar het oordeel van de Commissie de vergelijking van de beloningen van de
medewerkers aanzienlijk.

Ook overigens meent de Commissie, dat de wederpartij zich ten onrechte
op inschaling van de functies conform bedoelde CAO heeft beroepen.

Immers de indeling van de functies van verzoekster en maatman in
verschillende salarisschalen is volgens de wederpartij gebeurd, omdat zij de
functie van de maatman zwaarder acht dan de functie van verzoekster. Uit de
resultaten van het functiewaarderingsonderzoek blijkt echter, dat het functies
van (nagenoeg) gelijke waarde betreft. De Commissie is dan ook van oordeel,
dat

-voorzover al toepassing is gegeven aan de CAO voor het Bankwezen- de
functies van verzoekster en de maatman in dezelfde schaal hadden behoren te
worden ingedeeld.

Met betrekking tot het criterium leeftijd, dat door de wederpartij als
oorzaak van het beloningsverschil is benadrukt, stelt de Commissie vast dat
het leeftijdsverschil tussen verzoekster en de maatman van ruim drie jaar
mogelijk wel een deel van het beloningsverschil zou kunnen verklaren, maar
zonder meer niet het gehele verschil.

Daartegenover staat bovendien dat de eveneens door de wederpartij
gehanteerde beloningscriteria ervaring en dienstjaren in het voordeel van
verzoekster werken, waardoor in elk geval een deel van het beloningsverschil
wegvalt.

De criteria opleiding en functioneren kunnen ook het verschil in
beloning niet verklaren. Het criterium opleiding niet omdat het
opleidingsniveau van maatman en verzoekster bij hun indiensttreding gelijk
was, terwijl er toen wel meteen al een beloningsverschil bestond. Om dezelfde
reden kan het criterium functioneren evenmin het beloningsverschil verklaren:
immers de wederpartij kon bij indiensttreding nog geen vergelijking trekken
tussen het functioneren van verzoekster en maatman. Van een effect van het
laatste door de wederpartij aangevoerde criterium, het onderhandelen, is de
Commissie tenslotte niet gebleken.

De Commissie constateert op grond van bovenstaande overwegingen dat de
wederpartij niet heeft kunnen aantonen dat zij bij de beloning van verzoekster
en maatman gelijkwaardige maatstaven heeft toegepast. Zij is er niet in
geslaagd haar beloningssysteem inzichtelijk te maken.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat … te Bleiswijk in de
periode 2 juni 1986 tot 1 juli 1990 onderscheid heeft gemaakt naar geslacht
jegens mevrouw … , en daarmee heeft gehandeld in strijd met artikel 2 Wet
gelijk loon voor vrouwen en mannen respectievelijk artikel 1637ij lid 1
Burgerlijk Wetboek en de artikelen 7 en volgende Wet gelijke behandeling van
mannen en vrouwen.

Rechters

mr. E.F.A. van Buitenen, kamervoorzitter; drs. Sjerps, secretaris