Instantie
Scheidsgerecht voor het bankwezen
Samenvatting
Eiseres heeft haar werkgever verzocht haar voltijd dienstverband te
wijzigen in een deeltijddienstverband aansluitend aan haar bevallingsverlof.
Eiseres beroept zich op de bepaling over bevordering deeltijdarbeid uit de
CAO. De werkgever heeft dit verzoek, volgens het scheidsgerecht, onterecht
afgewezen.
Volledige tekst
I ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiseres heeft zich bij verzoekschrift dd. 7 juni 1991 van haar in de
aanhef genoemde gemachtigde tot het Scheidsgerecht gewend met het verzoek om
een uitspraak te doen omtrent de toepassing van de bepalingen van de c.a.o.
voor het Bankbedrijf, geldig van 1 april 1990 tot 1 april 1991, verder te
noemen de c.a.o., met name Deel 2, Hoofdstuk II, paragraaf 1, luidende
“Bevordering deeltijdarbeid”.
2. Verweerster heeft een memorie van antwoord ingezonden bij brief van
18 juli 1991.
3. De mondelinge behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 21
augustus 1991 te Bunnik, alwaar eiseres in persoon is verschenen, alsmede haar
gemachtigde … voornoemd. Namens verweerster verschenen ter zitting … en,
bij afwezigheid van …, advocaat en procureur, als gemachtigde van
verweerster.
II MOTIVERING VAN DE BESLISSING
1. Het geschil dat partijen verdeeld houdt en waarover zij een uitspraak
van het Scheidsgerecht verzoeken, betreft de vraag of verweerster in strijd
heeft gehandeld met het bepaalde in Deel 2 (Voorschriften bij deel 1),
Hoofdstuk II, paragraaf 1, luidende ‘Bevordering deeltijdarbeid’, van de
c.a.o. 1990/1991, door niet te voldoen aan het verzoek van eiseres om haar
volledig dienstverband na afloop van haar bevallingsverlof en het daaraan
aansluitend te genieten ouderschapsverlof te wijzigen in een
deeltijddienstverband. Namens eiseres wordt gevorderd, dat het Scheidsgerecht
uitspreekt dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de terzake geldende
bepalingen in de c.a.o. en verweerster veroordeelt tot wijziging van het
onderhavige volledige dienstverband in een deeltijddienstverband in haar eigen
of een andere naar objectieve maatstaven passende functie voor circa 20 uur
per week.
2. Alvorens over te kunnen gaan tot een inhoudelijke beoordeling van het
geschil, dient het Scheidsgerecht te beslissen of eiseres kan worden ontvangen
in haar beroep, aangezien op dit punt verweer is gevoerd.
Namens verweerster wordt gesteld, dat de in Deel 2 van de c.a.o.
opgenomen bepalingen, waaronder de door eiseres aan het oordeel van het
Scheidsgerecht onderworpen bepaling in Hoofdstuk II, paragraaf 1, anders dan
de in Deel 2 vermelde bepalingen niet rechtstreeks de arbeidsrelatie tussen
individuele werkgevers en werknemers regelen, doch voorschriften bevatten
welke ten hoogste door c.a.o.-partijen kunnen worden afgedwongen. In verband
hiermede zou eiseres geen beroep kunnen doen op eerder genoemde bepaling.
Het Scheidsgerecht verwerpt dit standpunt, aangezien artikel 16
paragraaf 3 van de c.a.o. expliciet bepaalt, dat de in Deel 1 vastgestelde
voorschriften deel uitmaken van de c.a.o. en het door verweerster aangevoerde
onderscheid in het karakter van de in Deel 1 en in Deel 2 opgenomen artikelen
geen steun vindt in enige bepaling van de c.a.o..
3. Namens verweerster wordt voorts gesteld, dat vorengenoemde bepaling
slechts procedureregels bevat en, zo het Scheidsgerecht zich hierover al zou
mogen uitspreken, mitsdien alleen beoordeeld kan worden of verweerster de
voorgeschreven procedures heeft gevolgd. Een nadere motivering voor dit
standpunt van de zijde van verweerster ontbreekt.
Het Scheidsgerecht is van oordeel, dat genoemde bepaling zich niet
beperkt tot procedureregels, maar aan de werkgever een bepaalde
inspanningsverplichting oplegt, zij het, dat de werkgever ten aanzien van het
al dan niet nakomen van deze verplichting op enkele belangrijke onderdelen een
discretionaire bevoegdheid wordt toegekend.
Het Scheidsgerecht dient zich in dezen dan ook te beperken tot een
marginale toetsing.
4. Het bovenoverwogene leidt ertoe, dat het Scheidsgerecht dient uit te
spreken of door verweerster voorzover redelijkerwijs van haar gevergd kan
worden, is voldaan aan de eisen, welke haar door het bepaalde in Deel 2,
Hoofdstuk II, paragraaf 1 van de c.a.o. worden opgelegd.
Vorengenoemde bepaling luidt als volgt:
Paragraaf 1 Bevordering deeltijdarbeid
In het kader van een voortzetting van de voor het eerst in 1983
getroffen maatregel tot bevordering van deeltijd zal de werkgever de werknemer
met een volledig dienstverband in de gelegenheid stellen gedurende de looptijd
van de CAO eenmaal voorkeur voor een kortere arbeidsduur kenbaar te maken.
De werkgever zal in dat geval een onderzoek instellen naar de
organisatorische mogelijkheden daarvoor. Indien blijkt dat zonder verstoring
van de normale bedrijfsactiviteiten en zonder onrendabele kostenverhoging deze
mogelijkheid bestaat – dit ter beoordeling van de werkgever – zal de werkgever
zijn medewerking geven aan omzetting van het dienstverband in een
deeltijddienstverband. Daarbij kan de deeltijdfractie tussen 50% en 90%
varieren. Het staat de werkgever vrij daarbij een aantal standaard percentages
te hanteren indien hij dat wenst.
5. Teneinde een oordeel te kunnen vellen over de vraag of de werkgever
heeft voldaan aan de door de c.a.o. aan hem opgelegde verplichting een
onderzoek in te stellen naar de organisatorische mogelijkheden voor het werken
in deeltijd, is het van belang vast te stellen hoe het geschil zich feitelijk
heeft ontwikkeld.
Uit de gedingstukken en het ter zitting verhandelde is ten deze komen
vast te staan:
– Eiseres is in dienst getreden per 18 mei 1981 en is thans werkzaam in
het kantoor .. als baliemedewerkster/plaatsvervangend kantoor-manager.
– Zij heeft bij brief d.d. 27 september 1990 aan het Kantoor te ..
verzocht haar voltijd dienstverband te wijzigen in een deeltijddienstverband,
aansluitend aan haar bevallingsverlof.
Dit verzoek is in een persoonlijk gesprek op 26 november 1990 door haar
directeur afgewezen, hetgeen op 28 november 1990 schriftelijk werd bevestigd
door het kantoor..
In deze bevestiging was geen motivering voor de afwijzing opgenomen.
– Bij brief van 11 december 1990 wendde de raadsman van eiseres zich tot
het Kantoor .. met een herhaald verzoek om een deeltijddienstverband, wijzend
op de ter zake geldende c.a.o.-bepalingen.
– Bij brief van 13 februari 1991 werden de argumenten voor de afwijzing
door verweerster ter kennis gebracht van eerder genoemde raadsman.
– Per 1 maart 1991 werd het kind van eiseres geboren en ving het
bevallingsverlof aan.
– Bij brief van 15 maart 1991 maakte de raadsman van eiseres opnieuw
bezwaar tegen de afwijzing en diende hij een verzoek tot ouderschapsverlof
voor eiseres in, dat de periode van begin juni tot 11 december 1991 zou
beslaan. De wettelijke regeling inzake ouderschapsverlof was op 1 januari 1991
in werking getreden.
– Bij brief van 26 maart 1991 volgde tenslotte opnieuw een afwijzing van
het verzoek inzake deeltijdarbeid en werd voor wat betreft het verzoek om
ouderschapsverlof verwezen naar de plaatselijk directeur in .. Dit laatste
verzoek is inmiddels ingewilligd en eiseres geniet thans ouderschapsverlof
voor 50% van haar normale arbeidstijd.
6. In de eerder vermelde brief van 13 februari 1991, ondertekend door de
heer … voornoemd, zijn namens verweerster aan de gemachtigde van eiseres de
navolgende argumenten meegedeeld om het verzoek van eiseres af te wijzen:
– De bezetting van de kantoren is uitgerust met een vast team
medewerkers die voor de klienten herkenbaar zijn. Door twee dagen per week
iemand anders in te zetten, wordt dit uitgangspunt geweld aangedaan.
– In de regio is geen behoefte aan drie mandagen per week om de
bezetting aan te vullen.
– Toestaan van het verzoek tot drie dagen per week werken, heeft tot
gevolg dat een nieuwe medewerker moet worden aangesteld. De MBO-kategorie
waaruit wij rekruteren laat zich niet voor twee dagen in de week aanstellen.
Aanstellen van een MBO-er voor 100% betekent een onverantwoorde
kostenverhoging.
Het Scheidsgerecht stelt vast dat de hier genoemde redenen zeer algemeen
zijn en niet toegespitst op de individuele situatie van eiseres.
De gemachtigde van eiseres heeft daaraan in zijn brief aan verweerster
van 15 maart 1991 de veronderstelling verbonden dat geen echt onderzoek heeft
plaatsgevonden naar mogelijkheden om aan het verzoek van eiseres te voldoen.
Verweerster heeft dit laatste in het verweerschrift bestreden en betoogd dat
wel degelijk een onderzoek heeft plaatsgevonden, hetgeen ook zou verklaren de
relatief lange tijd die verstreken is tussen de brief van eiseres van 27
september 1990 en het antwoord namens verweerster van 28 november 1990. Dit
onderzoek zou zich niet slechts hebben uitgestrekt tot het Kantoor .., maar
meer in algemene zin hebben plaatsgevonden.
Ter zitting van het Scheidsgerecht heeft de heer .. evenwel expliciet
uitgesproken, dat geen onderzoek had plaatsgevonden bij alle lokale kantoren,
aangezien hij er op basis van zijn kennis an de totale personeelsorganisatie
zeker van was dat er geen reele mogelijkheden aanwezig waren. De heer .. heeft
daaraan toegevoegd dat het zowel organisatorisch, als wat het kostenaspect
betreft, thans en in de toekomst, dus zeker ook in december 1991, onmogelijk
is om enig verzoek van eiseres inzake deeltijdarbeid van ca. 50% in
goedgunstige overweging te nemen.
Het Scheidsgerecht heeft voorts geconstateerd dat de ter zitting
aanwezige directeur van de kantoren .., de directeur van eiseres, de heer ..
zich ter zake van het onderhavige verzoek van eiseres destijds terughoudend en
formeel heeft opgesteld en diezelfde houding aannam toen eiseres ter zitting
opnieuw een voorstel voor een praktische oplossing deed.
Bij het vormen van zijn oordeel wenst het Scheidsgerecht ingevolge het
weergegeven artikel van de c.a.o. aan de beoordeling van verweerster is
overgelaten of het aangaan van een deeltijddienstverband zonder verstoring van
de normale bedrijfsactiviteiten en zonder onrendabele kostenverhoging kan
plaatsvinden.
Het Scheidsgerecht is evenwel met name op grond van het hiervoor
overwogene tot het oordeel gekomen dat verweerster zich in haar reactie op het
verzoek van eiseres – die zich van haar kant heeft beijverd om zelf
oplossingen aan te dragen – te zeer heeft gebaseerd op algemene
beleidsuitgangspunten en daarmede onvoldoende invulling heeft gegeven aan
letter en geest van Deel 2, Hoofdstuk II, paragraaf 1 van de c.a.o. Het
Scheidsgerecht zal het beroep mitsdien gegrond verklaren voorzover het betreft
de toepassing door verweerster van eerder genoemde bepaling maar is, met
verweerster, van oordeel dat artikel 16 paragraaf 2 lid 1 van de c.a.o. niet
toestaat eiseres voor het overige te ontvangen in haar beroep.
7. Het Scheidsgerecht ziet geen aanleiding partijen de kosten van het
Scheidsgerecht in rekening te brengen en acht het billijk, dat de door elk der
partijen in het geschil gemaakte proceskosten door haarzelf worden gedragen.
III BESLISSING
Het Scheidsgerecht ex artikel 16 van de c.a.o. voor het Bankbedrijf,
uitspraak doende als goede mannen naar billijkheid:
1. Verklaart het beroep gegrond, voorzover het betreft het verzoek uit
te spreken, dat verweerster heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in Deel
2, Hoofdstuk II, paragraaf 1 van de c.a.o. voor het Bankbedrijf voor de
periode 1 april 1990 tot 1 april 1991;
2. Verklaart eiseres voor het overige niet ontvankelijk in haar beroep;
3. Brengt aan partijen in het geschil de kosten van het Scheidsgerecht
niet in rekening;
4. Bepaalt, dat de door elk der partijen in het geschil gemaakte
proceskosten door haarzelf worden gedragen.
Rechters
Mr A.G. van Galen, voorzitter en Mr F.A.R. van Dijk, Mr J.H.Elderenbosch, Mr Lukowski en Mr R. Verburg als leden. Mr H. Hooiweg,secretaris