Instantie: Hoge Raad der Nederlanden, 27 september 1991

Instantie

Hoge Raad der Nederlanden

Samenvatting


De vrouw heeft de Rechtbank verzocht de man te veroordelen tot
medewerking aan de echtscheiding naar Islamitisch (Marokkaans) recht. De
rechtbank heeft aan dit verzoek voldaan. De man is van dit vonnis in beroep
gegaan bij het Hof. Het Hof heeft het bestreden vonnis bekrachtigd en eiser
heeft tegen dit arrest cassatie ingesteld.

Eiser meent dat het Hof regels van Nederlandse internationaal
privaatrecht heeft geschonden door te oordelen dat het Nederlandse recht op de
vordering van de vrouw van toepassing is, terwijl volgens die regels het
Marokkaanse recht had moeten worden toegepast. Bovendien heeft het Hof het
Marokkaanse recht geschonden.

Het Hof is buiten de eis getreden door de man op te dragen de verstoting
uit te spreken.

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Volledige tekst

1. Het geding in feitelijke instanties

Verwwerster in cassatie – verder te noemen de vrouw – heeft bij exploot
van 4 februari 1988 eiser tot cassatie – verder te noemen de man – op verkorte
termijn gedagvaard voor de Rechtbank te Utrecht en gevorderd de man te
veroordelen tot het verlenen van medewerking aan het totstandbrengen van een
echtscheiding naar Islamitisch (Marokkaans) recht, (na wijziging van eis) op
het Marokkaans Consulaat, binnen twee maanden na het in deze te wijzen vonnis,
zulks op straffe van een dwangsom van ƒ 2.500,– voor iedere week, dat hij in
gebreke blijft aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen.

Nadat de man tegen de vordering verweer had gevoerd, heeft de rechtbank
bij vonnis van 19 oktober 1988 de man veroordeeld om al hetgeen wat in zijn
vermogen ligt te doen om op het Marokkaanse Consulaat te Amsterdam het naar
Marokkaanse maatstaven nog bestaande huwelijk van partijen te (doen) ontbinden
op verbeurte van een dwangsom van ƒ 2.500,– met een maximum van ƒ 200.000,–
voor iedere week, dat hij na de periode van twee maanden nadat dit vonnis
kracht van gewijsde zal hebben verkregen nalatig blijft aan het voorgaande
uitvoering te geven en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Tegen dit vonnis heeft de man hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof
te Amsterdam.

Bij arrest van 5 oktober 1989 heeft het Hof het bestreden vonnis waarvan
beroep bekrachtigd.

Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het Hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld.
De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De vrouw heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal Strikwerda strekt tot verwerping
van het beroep.

3. Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden.
Zulks behoeft, gezien art. 101a RO geen nadere motivering nu de klachten niet
nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of
de rechtsontwikkeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

compenseert de kosten van het geding in cassatie tussen partijen aldus
dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

Rechters

De Groot, als voorzitter, Haak en Boekman