Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Verzoeker is een man en heeft naar aanleiding van een advertentie van
het arbeidsbureau gesolliciteerd naar een opleidingsplaats. In de
desbetreffende advertentie stond vermeld dat de opleidingsplaatsen voor
herintredende vrouwen bestemd zijn. De sollicitatie van verzoeker is afgewezen
omdat hij geen herintredende vrouw is. De wederpartij heeft naar voren
gebracht dat zij bij de toelating tot de bewuste opleiding een voorkeursbeleid
voor herintredende vrouwen voert om de achterstand op de arbeidsmarkt van deze
groep vrouwen weg te werken. Commissie is van oordeel dat het voorkeursbeleid
voldoet aan de voorwaarden die uit artikel 5 lid 1 WGB voortvloeien. De
wederpartij heeft op dit punt niet in strijd met de wet gehandeld. De
wederpartij had wel de reden van het voorkeursbeleid voor herintredende
vrouwen moeten vermelden in de desbetreffende advertentie, naar analogie van
artikel 3 lid 2 WGB. De advertentie is in strijd met de wet.
Volledige tekst
1. HET VERZOEK
1.1. Op 2 augustus 1991 verzocht de heer…(hierna: verzoeker) te
Rotterdam de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid
met spoed haar oordeel uit te spreken over de vraag of het Centraal Bureau
voor de Arbeidsvoorziening (hierna: de wederpartij) te Rijswijk jegens hem
onderscheid maakt op grond van geslacht in strijd met de Wet gelijke
behandeling van mannen en vrouwen (WGB, Stb. 1989, 168).
1.2. De wederpartij heeft een advertentie geplaatst in een regionale
krant waarin zij gegadigden oproept zich aan te melden voor een cursus
‘adviseur micro-computer’. Een van de toelatingseisen is dat men voldoet aan
de omschrijving van ‘herintredende vrouw’. Verzoeker wordt niet toegelaten tot
de opleiding omdat hij niet aan dit vereiste voldoet. Hij is van mening dat de
wederpartij hiermee onderscheid op grond van geslacht maakt in strijd met de
WGB.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een
spoedprocedure toegepast. Partijen zijn vervolgens opgeroepen voor een zitting
op 26 september 1991 om hun standpunten toe te lichten. De wederpartij heeft
op verzoek van de Commissie voorafgaand aan de zitting schriftelijk haar
standpunt kenbaar gemaakt met afschrift hiervan aan verzoeker.
Bij de zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoeker
– dhr
van de kant van de wederpartij
– mw mr (afdeling juridische aangelegenheden
CBA)
van de kant van de Commissie
– dhr prof. mr P.F. van der Heijden (Kamervoorzitter)
– mw prof. mr J.E. Goldschmidt (lid Kamer)
– mw drs A.J. Huber (lid Kamer)
– mw drs C.M. Sjerps (secretaris)
2.2. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder paragraaf 2.1.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. De wederpartij heeft op grond van artikel 3 van de
Arbeidsvoorzieningswet (Stb. 1990, 402) tot taak een doelmatige en
rechtvaardige aansluiting van vraag en aanbod van arbeidskrachten op de
arbeidsmarkt te bevorderen. Zij geeft speciale aandacht aan hen die een zwakke
positie op de arbeidsmarkt hebben. De wederpartij rekent hiertoe drie
doelgroepen, te weten jongeren, vrouwen en etnische minderheden. De
wederpartij heeft gegevens overgelegd over de mate van achterstand van deze
doelgroepen op de arbeidsmarkt (Ministerie van Sociale Zaken, Rapportage
arbeidsmarkt 1990).
Van de totale beroepsbevolking is bijna 10% niet werkzaam. Uit de hierna
volgende tabel is af te lezen dat de doelgroepen een hoger dan gemiddeld
werkloosheids- percentage kennen.
Tabel 1
Werkzame en niet-werkzame beroepsbevolking naar etniciteit en geslacht
1989
mannen vrouwen totaal
% % %
Autochtoon
werkzaam 93 88 91
niet-werkzaam 7 12 9
Totaal 100 100 100
Allochtoon
werkzaam 62 65 63
niet-werkzaam 38 35 37
Totaal 100 100 100
Jongeren
werkzaam 88 85 87
niet-werkzaam 12 15 13
Totaal 100 100 100
Het totale aantal niet-werkzame personen is 680.000. Hiervan behoren
575.000 personen tot een van de doelgroepen, waaronder 345.000 vrouwen (Zie
pagina 84 van het rapport genoemd onder noot 1).
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de langdurige werkloosheid
naar leeftijd en geslacht. Van de langdurig werklozen (langer dan 1 jaar) is
34 procent vrouw en 17 procent jonger dan 25 jaar.
Tabel 2
Niet-werkzame beroepsbevolking, geregistreerde werklozen en
geregistreerde langdurig werklozen naar geslacht en leeftijd, 1989
mannen vrouwen totaal
x 1000 personen
jonger dan 25 90 105 195
geregistreerd werkloos 50 55 105
waarvan > 1 jaar 20 20 40
25 en ouder 245 240 485
geregistreerd werkloos 190 95 285
waarvan > 1 jaar 125 55 180
3.2. De wederpartij heeft haar doelgroepenbeleid neergelegd in het
Landelijk Meerjarenbeleidskader 1991-1995 en het Regionaal Beleidsplan
Rijnmond 1991.
Zij streeft er in zijn algemeenheid naar het aantal bemiddelingen van
(onder andere) vrouwen naar reguliere arbeidsplaatsen zodanig te vergroten dat
dit evenredig wordt aan hun aandeel in het totaal van de bij de arbeidsbureaus
ingeschreven werkloze werkzoekenden. Ook voor de scholingsactiviteiten streeft
de wederpartij ernaar dat de doelgroepen naar evenredigheid aan scholing
kunnen deelnemen. Bovendien wordt getracht om meer vrouwen in traditionele
“mannenberoepen” te plaatsen (zie pagina 20 van het Regionale Beleidsplan).
De wederpartij stelt zich verder ten doel de herintreding van vrouwen in
het arbeidsproces te bevorderen.
De combinatie van werk en kinderverzorging, het ontbreken van recente
werkervaring, en het hebben van weinig of een verouderde opleiding blijken
belemmerende factoren te zijn voor het herintreden van vrouwen (zie pagina 85
van het rapport, genoemd onder noot 1).
Gelet op de specifieke positie van herintredende vrouwen, die veelal te
maken heeft met de zorg voor kinderen, hanteert de wederpartij voor deze
categorie een andere regeling dan voor de overige werklozen. Normaliter moet
iemand die werkloos is ingeschreven staan bij het arbeidsbureau, wil deze in
aanmerking komen voor verschillende voorzieningen zoals (extra) scholing. Veel
vrouwen staan, vanwege de zorg voor kinderen, niet ingeschreven bij het
arbeidsbureau. Desondanks komen de betreffende vrouwen ook voor toepassing van
de mogelijke voorzieningen in aanmerking wanneer zij kunnen aantonen dat zij
langer dan de voorgeschreven duur zonder onderbreking werkzoekende zijn
geweest en in voldoende mate hebben getracht arbeid te verkrijgen.
3.3. Het Centrum Vakopleiding voor administratieve beroepen in de regio
Zuid-Holland-zuid heeft in opdracht van het arbeidsbureau te Rotterdam een
cursus ‘adviseur micro- computer’ georganiseerd op MBO-niveau. De opleiding
was bedoeld als scholingsproject voor herintredende vrouwen.
De cursisten leren om te gaan met hardware en software. De opleiding
schoolt de cursisten tot het beroep van assistent, begeleider en gebruiker van
diverse micro-computersystemen. Doel van de opleiding is het verkrijgen van
een baan in de automatisering.
De wederpartij heeft ook gegevens overgelegd over de mate van
achterstand van vrouwen in het informatica-onderwijs en in
informatica-functies.
In opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn
hiernaar twee onderzoeken verricht (Vrouwen in de informatica, november 1990.
Onderzoek verricht door De Jong & Van Doorne-Huiskes, bureau voor organisatie-
research en positieve actie. De positie van meisjes en jonge vrouwen in het
informatica-onderwijs, februari 1991. Onderzoek verricht door het Centrum
Algemene Vorming, Faculteit der Natuurkunde en Sterrenkunde, Vrije
Universiteit in Amsterdam.)
Uit het eerste onderzoek is gebleken dat het aandeel van vrouwen dat een
informatica-opleiding volgt (op HBO- en WO- niveau) 10% is van het totaal
aantal studenten. Het aandeel van vrouwen in informatica-functies bij
verschillende bedrijven varieert tussen 4% en 19%. Onder informatica- functies
wordt in dit onderzoek verstaan de functie van bijvoorbeeld
informatie-analist, of programmeur, maar ook die van klantbegeleider of
adviseur pc-gebruik.
Uit het tweede onderzoek is gebleken dat het percentage meisjes in
informatica-opleidingen in het reguliere onderwijs in het MBO gemiddeld 12%
is.
3.4. Het Centrum Vakopleiding heeft in samenwerking met het
arbeidsbureau eind mei 1991 een advertentie geplaatst waarin zij gegadigden
oproept zich voor de cursus aan te melden. Bovenaan de advertentie staat het
volgende vermeld: “omscholingsprogramma op het gebied van de informatica voor
herintredende vrouwen”. In de advertentie worden de volgende toelatingseisen
gesteld:
– ingeschreven staan of worden bij het arbeidsbureau;
– leeftijd tussen de 25 en 45 jaar;
– minimaal 20 uur per week beschikbaar zijn voor het volgen van de
cursus en 10-15 uur voor huiswerk;
– voldoen aan de omschrijving herintredende vrouw;
– maken van een toelatingstest;
– bereid zijn de stage van 10 weken fulltime te vervullen;
– vooropleiding: MAVO/HAVO/MBO.
3.5. Verzoeker, die tot geen van de doelgroepen van de wederpartij
behoort, heeft zich op 25 mei 1991 aangemeld voor de cursus. Het arbeidsbureau
heeft hem zowel telefonisch als schriftelijk meegedeeld dat hij niet in
aanmerking komt voor deelname aan de desbetreffende opleiding omdat deze
bestemd is voor herintredende vrouwen. Het arbeidsbureau heeft aangegeven wat
het onder ‘herintredende vrouwen’ verstaat, namelijk: vrouwen die langer dan
een jaar uit het arbeidsproces zijn in verband met zorgplicht.
Verzoeker heeft tegen deze afwijzende beslissing geprotesteerd, maar is
niet toegelaten tot de opleiding.
De cursus is op 2 september 1991 gestart.
De standpunten van partijen
3.6. Verzoeker stelt het volgende. De wederpartij hanteert in feite drie
toelatingsvoorwaarden, te weten:
– vrouwelijk geslacht;
– langer dan een jaar werkloos;
– en de reden voor de werkloosheid: zorgplicht.
Verzoeker stelt dat hij niet toegelaten is tot de opleiding omdat hij
een man is. Of hij voldoet aan de omschrijving ‘herintredend’ is derhalve niet
eens onderzocht. Hij acht zichzelf wel herintredend. Bovendien heeft de
wederpartij in de advertentie niet aangegeven waarom de cursus alleen voor
herintredende vrouwen is bedoeld.
Hij is op grond van bovenstaande van mening dat de wederpartij jegens
hem onderscheid op grond van geslacht maakt in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling van mannen en vrouwen.
Verzoeker stelt voorts dat de achterstand van vrouwen in de
informatica-branche niet ter zake doet. Zijns inziens behoort de functie in
kwestie namelijk niet tot het rijtje informatica-functies dat in het
desbetreffende rapport genoemd wordt. De opleiding is volgens hem
vergelijkbaar met functies, waarbij het de taak van de functionaris is om een
bepaald artikel te verkopen of te demonstreren.
3.7. De wederpartij stelt het volgende.
In artikel 4 lid 2 WGB is bepaald dat de natuurlijke persoon of de
rechtspersoon die een beroepsopleiding in stand houdt geen onderscheid mag
maken tussen mannen en vrouwen bij de toelating tot die opleiding. In artikel
5 lid 1 WGB staat echter vermeld dat van dit verbod mag worden afgeweken,
indien het gemaakte onderscheid beoogt vrouwen in een bevoorrechte positie te
plaatsen teneinde feitelijke ongelijkheden op te heffen.
Uit de in 3.2. genoemde onderzoeken is gebleken dat er in de
informatica-branche sprake is van een sterke ondervertegenwoordiging van
vrouwen. Zij betwist overigens dat de functie van micro-computer adviseur niet
tot deze branche behoort. Uit de omschrijving van de cursus-onderdelen blijkt
duidelijk dat dit wel het geval is.
Gelet op de taakstelling van de wederpartij en de hiervoor genoemde
achterstand van vrouwen in de informatica-branche, is de wederpartij van
mening dat zij in casu een geoorloofd onderscheid maakt tussen mannen en
vrouwen in de zin van artikel 5 lid 1 WGB.
De wederpartij brengt verder naar voren dat het arbeidsbureau te
Rotterdam eveneens een aantal projecten op het gebied van de informatica
verzorgt dat ook voor mannen toegankelijk is. Verzoeker heeft echter
vooralsnog geen contact opgenomen met het arbeidsbureau om te bekijken of hij
wellicht aan een ander project kan deelnemen.
Tenslotte wijst de wederpartij op een uitspraak van de Commissie gelijke
behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid (de voorganger van de huidige
Commissie) van 29 juni 1989. De wederpartij is van mening dat deze uitspraak
betrekking heeft op een vergelijkbare zaak.
4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij onderscheid op grond van
geslacht maakt jegens verzoeker in strijd met de WGB door
– hem niet toe te laten tot de bewuste opleiding
– in de advertentie niet de reden voor de voorkeursbehandeling van
herintredende vrouwen te vermelden.
4.2. Voor de beantwoording van de eerste vraag is het volgende van
belang.
Artikel 4 lid 2 WGB schrijft voor dat de natuurlijke persoon of
rechtspersoon, die een beroepsopleiding, voortgezette opleiding of cursus voor
bijscholing of omscholing onder welke benaming dan ook in stand houdt, bij de
toelating tot de opleiding geen onderscheid mag maken tussen mannen en
vrouwen.
In artikel 5 lid 1 WGB is bepaald dat van dit verbod mag worden
afgeweken, indien het gemaakte onderscheid beoogt vrouwen in een bevoorrechte
positie te plaatsen teneinde feitelijke ongelijkheden op te heffen.
De wederpartij doet een beroep op de hierboven genoemde wettelijk
toegelaten uitzondering op het verbod om onderscheid naar geslacht te maken.
Zij stelt dat alleen herintredende vrouwen tot de bewuste cursus worden
toegelaten om hun achterstand op de arbeidsmarktpositie in het algemeen en op
informaticagebied in het bijzonder weg te werken.
Binnen de groep vrouwen hebben namelijk vooral herintredende vrouwen een
zwakke arbeidspositie, vanwege het ontbreken van recente werkervaring en
(recente) opleiding.
De Commissie overweegt hieromtrent als volgt. Allereerst heeft verzoeker
gesteld dat de achterstand van vrouwen in de informatica-branche niet ter zake
doet, aangezien de functie waartoe de cursus in kwestie opleidt, niet tot dat
gebied behoort. De wederpartij heeft deze stelling van verzoeker betwist.
De Commissie is van oordeel dat de functie van adviseur micro- computer
als informatica-functie bestempeld kan worden. Uit het onderzoek naar het
aandeel van vrouwen in informatica- functies, blijkt immers dat ook functies
waarbij gebruikers geadviseerd of begeleid worden, tot het informaticagebied
gerekend worden. Ook uit de omschrijving van de cursusonderdelen, blijkt dat
de cursisten kennis moeten opdoen op het desbetreffende gebied.
De Commissie zal nu de vraag beantwoorden of het beroep van de
wederpartij op artikel 5 lid 1 WGB kan slagen.
De Commissie stelt vast dat de wederpartij de toelating tot een
opleiding niet altijd beperkt tot vrouwen. Of een voorkeursbehandeling aan
(herintredende) vrouwen gegeven wordt, hangt af van de arbeidsmarktpositie van
vrouwen in een bepaald beroep en in een bepaalde regio. Wel is het een
algemeen streven van de wederpartij om de instroom van vrouwen naar de
arbeidsmarkt zoveel mogelijk te bevorderen.
De wederpartij heeft met de cijfers, weergegeven in paragraaf 3.2. en
3.3., afdoende aangetoond dat er sprake is van een achterstand van
(herintredende) vrouwen zowel in het informatica-onderwijs, als in
informatica-functies en bovendien op de arbeidsmarkt in het algemeen.
De Commissie is daarom van oordeel dat de voorkeursbehandeling die de
wederpartij aan herintredende vrouwen geeft bij de toelating tot de opleiding
een geschikt middel is voor het beoogde doel en daarmee valt binnen de
voorwaarden die uit artikel 5 lid 1 WGB voortvloeien. Hiermee staat vast dat
de wederpartij in de onderhavige situatie geen onderscheid op grond van
geslacht in strijd met artikel 4 lid 2 WGB heeft gemaakt.
4.3. Met betrekking tot de tweede vraag overweegt de Commissie als
volgt.
Artikel 3 lid 1 WGB schrijft voor dat het niet is toegelaten bij de
aanbieding van een betrekking onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen.
In lid 2 is bepaald dat hiervan mag worden afgeweken in die gevallen waarin
onderscheid naar geslacht op grond van de Wet is toegestaan. Voor zover het
betreft een openlijke aanbieding van een betrekking, moet bovendien de grond
voor dat onderscheid daarbij uitdrukkelijk worden vermeld.
De Commissie heeft reeds eerder (Commissie gelijke behandeling van
mannen en vrouwen bij de arbeid, 15 oktober 1990, oordeelnumer 321-90-128)
uitgesproken dat de eisen die de Wet stelt bij de aanbieding van een
betrekking, evenzeer gelden bij de aanbieding van een opleiding. Derhalve is
hetgeen in artikel 3 lid 2 WGB is bepaald ook op de onderhavige casus van
toepassing. Aangezien de wederpartij in de advertentie vermeld had dat alleen
herintredende vrouwen toegelaten zouden worden, had zij daarin ook de grond
voor dit gemaakte onderscheid naar geslacht moeten vermelden. Het vermelden
van de zinsnede: “omscholingsprogramma op het gebied van de informatica voor
herintredende vrouwen” voldoet niet aan dit vereiste. Hieruit blijkt immers
niet dat herintredende vrouwen een voorkeursbehandeling krijgen om feitelijke
ongelijkheden op te heffen.
Hiermee staat vast dat de wederpartij in strijd met artikel 3 lid 2 WGB
gehandeld heeft.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat het Centraal Bureau voor
de Arbeidsvoorziening te Rijswijk jegens de heer… te Rotterdam geen
onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt in strijd met artikel 4 lid 2
jo artikel 5 lid 1 WGB door hem niet toe te laten tot de opleiding.
De Commissie spreekt voorts als haar oordeel uit dat het Centraal Bureau
voor de Arbeidsvoorziening in strijd met artikel 3 lid 2 WGB heeft gehandeld
door in de bewuste advertentie niet de grond voor het gemaakte onderscheid
naar geslacht te vermelden.
Rechters
prof.mr. P.F. van der Heijden, kamervoorzitter; drs. C.M. Sjerps,secretaris namens deze, mr. M.J.M.G. van Dorsten, plaatsvervangend secretaris