Instantie: Rechtbank Den Haag, 20 november 1991

Instantie

Rechtbank Den Haag

Samenvatting


Eiseres geeft reeel inhoud aan het gezinsleven met de kinderen van haar
partner, zij vervult de rol van co- ouder.

De wens om bij haar kinderen te blijven valt onder het recht op gezinsleven,
art. 8 EVRM.

Het herzieningsverzoek van eiseres om een vergunning tot verblijf te
verkrijgen heeft daarom een redelijke kans van slagen. Eiseres mag de
beslissing op haar verzoek in Nederland afwachten.

Volledige tekst

PROCESGANG:

Eiseres heeft gedaagde doen dagvaarden in kort geding.

Eiseres heeft geconcludeerd van eis.

Haar vordering strekt ertoe gedaagde te verbieden eiseres uit Nederland te
(doen) verwijderen, zolang niet is beslist op het door haar ingediende
herzieningsverzoek tegen de afwijzing van de aanvraag om vergunnig tot
verblijf.

Gedaagde heeft de vordering bestreden en geconcludeerd tot weigering van de
gevraagde voorziening.

Partijen hebben hun standpunten over en weer toegelicht, waarna de zaak is
aangehouden teneinde eiseres in staat te stellen bescheiden in het geding te
brengen.

Nadat deze bescheiden zijn overgelegd heeft gedaagde vonnis verzocht.

MOTIVERING:

1. Vaststaande feiten:

1.1. Eiseres, geboren op 22 juni 1957, bezit de nationaliteit van de
Verenigde Staten van Noord-Amerika.

1.2. Op 18 januari 1990 heeft zij verzocht om verlening van een vergunning
tot verblijf met als doel het verrichten van arbeid als zelfstandige.

Bij beschikking van 5 augustus 1991 volgde een afwijzing.

Aan het hiertegen ingediende herzieningsverzoek is schorsende werking
onthouden.

Eiseres dient er derhalve rekening mee te houden binnenkort uit Nederland te
worden verwijderd.

1.3. Eiseres onderhoudt een relatie met de Nederlandse mevrouw M. Zij wonen
-te zamen met de kinderen van laatstgenoemde- in gezinsverband bijeen.

Een der kinderen, V. geboren 27 mei 1978, lijdt aan aplastische anemie,
tengevolge waarvan zij een langdurige ziekenhuisopname en medische
behandeling zal moeten ondergaan.

2. Standpunt eiseres:

2.1. Eiseres heeft aan de vordering in dit geding ten grondslag gelegd, dat
zij hier te lande in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor het
verrichten van arbeid als zelfstandige.

Weliswaar zijn de inkomsten uit de onderneming die zij samen met haar partner
drijft nog niet zodanig dat daaruit een voldoende inkomen kan worden genoten,
doch het opstarten van dit bedrijf behoeft nog enige tijd. Dit klemt te meer
nu eiseres zich in de ondernemerswereld als vrouw extra dient in te spannen
om een plek te verwerven.

2.2. Uitzetting is bovendien in strijd met het recht op het in artikel 8 EVRM
vastgelegde recht op eerbiediging van haar gezinsleven en dan met name ook
ten aanzien van het minderjarige kind V., die vooral de komende tijd wegens
het ondergaan van een langdurige medische behandeling alle steun nodig heeft
van de (co-)ouders.

3. Standpunt gedaagde:

Gedaagde heeft terzake gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd als
bovenvermeld.

4. Beoordeling van het geschil:

4.1. In dit geding gaat het om de vraag of de Staatssecretaris van Justitie
in redelijkheid schorsende werking aan het door eiseres ingediende
herzieningsverzoek heeft kunnen onthouden.

Ter beantwoording van die vraag dient beoordeeld te worden of dit
herzieningsverzoek een redelijke kans van slagen heeft, in welk verband meer
in het bijzonder dient te worden onderzocht of eiseres de beslissing in
herziening hier te lande mag afwachten.

4.2. Los van het antwoord op de vraag of eiseres in aanmerking komt voor een
vergunning tot verblijf voor het verrichten van arbeid als zelfstandige, dan
wel door het verblijf bij Nederlandse partner, dient in het onderhavige geval
met name ook beoordeeld te worden of er sprake is van zodanige klemmende
redenen van humanitaire aard dat eiseres om die reden verblijf hier te lande
moet worden toegestaan.

4.3. Eiseres heeft in dat verband voldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake
is van gezinsleven in de zin van art. 8 EVRM met haar Nederlandse partner,
mevrouw M. en met de minderjarige kinderen van laatstgenoemde.

Niet is gebleken dat het gezinsleven eerst in Nederland is gecreeerd met het
enkele doel eiseres een verblijfstitel hier te verschaffen. Eiseres heeft
immers onvoldoende weersproken gesteld dat de relatie voor haar komst naar
Nederland is aangegaan de partners slechts om andere reden niet al in de
Verenigde Staten feitelijk konden samenwonen.

Gedaagde heeft in dit verband nog wel aangevoerd dat de relatie hem eerst
sinds kort bekend is, doch dat doet aan het bestaan daarvan niet af en kan
voor de beoordeling van de zaak in ieder geval geen rol spelen.

4.4. In beginsel valt de wens van een ouder om bij zijn/haar kinderen te
verblijven onder het in art. 8 EVRM vastgelegde recht op eerbiediging van het
gezinsleven. Een beroep hierop dient beoordeeld te worden met inachtneming
van alle omstandigheden en naar de feitelijke situatie van het geval.

Eiseres heeft voldoende aannemelijk kunnen maken dat zij reeel inhoud geeft
aan het gezinsleven met de kinderen van haar partner en op deze wijze de rol
van co-ouder vervult, alsmede dat het gezinsleven ook door de kinderen wordt
gewenst.

Vast staat dar een van de kinderen, V., lijdt aan een ernstige ziekte en dat
zij een langdurige ziekenhuisopname en medische behandeling tegemoet gaat.

Naar mijn voorlopig oordeel mag van ouders verwacht worden – en kunnen zij
er ook aanspraak op maken dat hen wordt toegestaan – dat zij hun kind
gedurende zo een lange, zware en onzekere periode door hun beider steun
begeleiden en alle mogelijke bijstand verlenen, zodat het kind de
behandeling, waarvan de afloop in dit geval nog onzeker is, zo goed mogelijk
zal kunnen doorstaan.

De mening van de behandelend artsen van het Academisch Ziekenhuis te
Groningen als neergelegd in het overgelegde schrijven van 1 november 1991 en
erop neerkomt dat zij het van essentieel belang achten dat eiseres het
komende jaar in het gezin door haar aanwezigheid en in haar funktie van
tweede moeder voor V. haar onmisbare steun kan blijven verlenen, wordt door
mij dan ook ten volle gedeeld.

4.5. Op grond van het voorgaande ben ik dan ook van oordeel dat het belang
van eiseres om hier te lande te verblijven dient te prevaleren boven dat van
gedaagde bij strikte handhaving van het voorgestane restrictieve
toelatingsbeleid.

Hetgeen partijen overigens naar voren hebben gebracht kan dan ook buiten
beschouwing blijven.

4.6. Dit betekent dat ik er voorshands vanuit ga dat het herzieningsverzoek
van eiseres redelijke kans van slagen heeft. Dit houdt tevens in dat sprake
is van onrechtmatig handelen van de zijde van gedaagde, door geen schorsende
werking te verlenen voor wat betreft het vertrek van eiseres uit Nederland.

De gevraagde voorziening zal derhalve worden toegewezen.

4.7. Gedaagde dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten
te worden veroordeeld.

BESLISSING:

Gedaagde wordt veroordeeld zich te onthouden van elke maatregel tot
verwijdering of uitzetting buiten het grondgebied van Nederland van eiseres,
c.q. van voorbereidingen tot zodanige maatregelen, zulks zolang op het door
eiseres ingediende herzieningsverzoek nog niet zal zijn beslist.

Tot zover is dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Gedaagde wordt veroordeeld in de kosten van dit geding. Deze kosten worden,
voor zo ver tot op heden aan de zijde van eiseres gevallen, in totaal begroot
op ƒ 1.404,81 (waarin begrepen ƒ 1.100,- voor procureurssalaris). Daarvan
moet aan eiseres worden voldaan ƒ 62,50 wegens eigen bijdrage vastrecht,
terwijl het restant ad ƒ 1.342,31 op de voet van het bepaalde in artikel 57b
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet worden voldaan aan de griffier
van deze rechtbank.

Deze zaak is gegarandeerd door de Stichting Rechtenvrouw.

Rechters

Mr. Fliek