Instantie: Commissie gelijke behandeling, 5 december 1991

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


De werkgever in kwestie verstrekt aan gehuwde werknemers een hogere
gratificatie-uitkering dan aan ongehuwde werknemers. Verzoeker stelt voorts
dat het verkopend personeel en caissieres alleen contracten van hooguit 30 uur
krijgen aangeboden. Verzoeker is van mening dat de werkgever op beide punten
indirect onderscheid naar geslacht maakt omdat er veel meer vrouwen dan mannen
ongehuwd zijn respectievelijk tot het verkopend personeel/cassieres behoren.
De Commissie is met betrekking tot het eerste punt van oordeel dat het
verschil in effect naar geslacht niet zodanig is, dat daaruit geconcludeerd
kan worden dat vrouwen in overwegende mate nadelig getroffen worden. Met
betrekking tot het tweede punt blijkt uit de beschikbare cijfers dat er ook
verkoopsters en caissieres zijn die voltijds werken. De oorzaak voor het feit
dat er meer vrouwen in deeltijd werken kan ook gelegen zijn in de vrije keuze
van de werkneemsters voor een deeltijdbaan. Geen strijd met de wet.

N.B. Verzoeker is belangenorganisatie.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 17 januari 1991 verzocht de … (hierna: verzoeker) te Woerden
de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid haar
oordeel uit te spreken over de vraag of… (hierna: de wederpartij) te Sneek
onderscheid maakt op grond van geslacht in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling van mannen en vrouwen.

1.2. De wederpartij keert vijfmaal per jaar gratificaties uit aan haar
werknemers. Gehuwde werknemers ontvangen een hogere gratificatie dan ongehuwde
werknemers. Voorts biedt de wederpartij het verkopend personeel en caissieres
slechts contracten aan met een maximum van 30 uren. Verzoeker is van mening
dat de wederpartij hiermee indirect onderscheid maakt op grond van geslacht in
strijd met de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB, Stb. 1989,
168), omdat daardoor vrouwen in overwegende mate nadelig getroffen worden.

2. DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET VERZOEK

2.1. Verzoeker is een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, met
een doelstelling zoals bedoeld in artikel 14 lid 2 onder e van de WGB. Hiermee
voldoet verzoeker aan de eisen die de Wet stelt voor het bij de Commissie
kunnen instellen van een groepsactie.

3. DE LOOP VAN HET ONDERZOEK

3.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een
onderzoek ingesteld. Partijen hebben ieder de gelegenheid gehad hun
standpunten schriftelijk nader toe te lichten.

3.2. Partijen zijn vervolgens uitgenodigd hun standpunten toe te lichten
tijdens een zitting van de Commissie op

23 oktober 1991. Zij hebben van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

Bij de beraadslagingen waren van de kant van de Commissie aanwezig:

– dhr prof. mr P.F. van der Heijden (Kamervoorzitter)

– mw drs A.J. Huber (lid Kamer)

– mw mr C.B. Mol-Bronkhorst (lid Kamer)

– mw drs C.M. Sjerps (secretaris).

3.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder paragraaf 3.2.

4. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

4.1. De wederpartij is een levensmiddelenbedrijf. Zij keert vijfmaal per
jaar een gratificatie uit aan haar werknemers. De gratificatie bedroeg in 1990
voor de gehuwde werknemers ƒ 80,- en voor de ongehuwde werknemers ƒ 55,- bij
een 40-urige werkweek. Deeltijdwerkers ontvangen een uitkering naar rato van
de omvang van hun dienstbetrekking. Deze gratificatieregeling is in de plaats
gekomen van het kortingbonnen-systeem dat de wederpartij vroeger hanteerde.
Werknemers kregen toen korting op de artikelen die ze bij de wederpartij
kochten.

De wederpartij biedt voorts de caissieres en het verkopend personeel
contracten aan van maximaal 30 uur. Het (assistent- )kaderpersoneel krijgt een
voltijds dienstverband aangeboden.

4.2. Het personeelsbestand van de wederpartij bestaat uit 207 vrouwen en
189 mannen. De wederpartij heeft gegevens overgelegd over de volgende
onderwerpen:

a. aantal gehuwde en ongehuwde werknemers, uitgesplitst naar geslacht;

b. de omvang van het dienstverband van alle werknemers, uitgesplitst
naar geslacht;

c. aantal vrouwen en mannen dat werkzaam is als verkopend
personeel/caissieres c.q. kaderpersoneel.

Ad a: aantal gehuwde en ongehuwde werknemers uitgesplitst naar
geslacht:

vrouwen mannen

gehuwd 63 30,4% 84 44,5%

ongehuwd 144 69,6% 105 55,5%

Totaal 207 100% 189 100%

Van de vrouwen is 30,4% gehuwd en van de mannen 44,5%. Van de vrouwen is
69,6% ongehuwd en van de mannen 55,5%.

Ad b: de omvang van het dienstverband per week, uitgesplitst naar
geslacht:

vrouwen mannen

> 30 uur 46 22,2% 177 93,7%

o 30 uur 161 77,8% 12 6,3%

Totaal 207 100% 189 100%

Van de vrouwen heeft 22,2% en van de mannen 93,7% een dienstverband van
meer dan 30 uur per week. Van de vrouwen heeft 77,8% en van de mannen 6,3% een
dienstverband van 30 uur of minder.

Ad c: verkopend personeel/caissiere c.q. kaderpersoneel uitgesplitst
naar geslacht:

vrouwen mannen

verkopend personeel/ 195 94,2% 85 45%

caissieres

(assistent-)kader 12 5,8% 68 36%

overig +++++++++ 36 19%

Totaal 207 100% 189 100%

De bedrijfsleiders behoren ook tot het kader. De assistent-
bedrijfsleiders, groentechefs en het kantoorpersoneel worden wel het
assistent-kader genoemd.

Van de vrouwen behoort 94,2% en van de mannen behoort 45% tot het
winkelpersoneel of de caissieres.

Van de vrouwen is 5,8% werkzaam in het (assistent-)kader en van de
mannen 36%.

4.3. Verzoeker stelt het volgende.

Hij is van mening dat de wederpartij op tweeerlei wijze indirect
onderscheid op grond van geslacht maakt in strijd met de WGB.

Ten eerste doet de wederpartij dat door aan gehuwde werknemers een
hogere gratificatie-uitkering te verstrekken dan aan ongehuwde werknemers. De
groep gehuwde werknemers bestaat namelijk in zeer overwegende mate uit mannen.
De vrouwelijke werknemers zijn in zeer overwegende mate ongehuwd.

In de tweede plaats maakt de wederpartij indirect onderscheid op grond
van geslacht in strijd met de WGB door aan het verkopend personeel en de
caissieres slechts een contract van maximaal 30 uren aan te bieden en aan het
kaderpersoneel een contract van 40 uren. Het verkopend personeel en de
caissieres zijn vrijwel uitsluitend vrouwen.

Volgens verzoeker bestaat bij de wederpartij het idee dat meisjes en
vrouwen toch maar kort in dienst blijven en niet voor hun levensonderhoud
afhankelijk zijn of blijven van een eigen inkomen. Tevens vraagt de
bedrijfsvoering om een flexibele inzet van het personeel en dat gaat nu
eenmaal gemakkelijker met deeltijdwerkers dan met voltijdwerkers. Toezeggingen
dat ook het verkopend personeel een volledige werkweek kan werken, worden in
de praktijk niet waargemaakt.

4.4. De wederpartij stelt het volgende.

De gratificatieregeling is gebaseerd op het vroeger gehanteerde
kortingbonnen-systeem. Dit systeem hield in dat werknemers korting kregen op
de boodschappen die zij bij de wederpartij haalden. Dit systeem wordt sinds
1981 niet meer gehanteerd. In die tijd haalden gehuwden meer boodschappen in
huis dan ongehuwden, die in de meeste gevallen thuis woonden. De gehuwden
kregen dus ook meer korting. Vandaar dat er een verschil in uitkering is voor
gehuwden en ongehuwden.

Met betrekking tot hetgeen verzoeker gesteld heeft omtrent het aanbieden
van contracten brengt de wederpartij het volgende naar voren.

Zij stelt zich op het standpunt dat het in verband met de grote
werkloosheid in Friesland en derhalve het grote arbeidsaanbod, beter is om 4
mensen voor 30 uur dan 3 mensen voor 40 uur aan te nemen. Dit wordt ook
openlijk met de sollicitanten besproken. Mocht het zo zijn dat door de
toenemende drukte er meer personeel ingezet moet worden, dan krijgen de mensen
met een 30-urige werkweek de mogelijkheid om meer uren te werken, ook tijdens
ziekte van andere personeelsleden.

Verder wijst de wederpartij erop dat er ook mannen zijn die 30 uur per
week werken. Daarnaast zijn er ook vrouwelijke werknemers die eerst een
30-urige werkweek hadden en later 40 uur per week zijn gaan werken. Bovendien
zijn er werkneemsters die 40 uur per week werkten, maar op eigen verzoek
minder zijn gaan werken in verband met persoonlijke omstandigheden. Het zijn
met name gehuwde vrouwen of vrouwen die gaan trouwen die vaak op eigen verzoek
20 of 30 uur per week willen werken.

5. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

5.1. In geding is de vraag of de wederpartij indirect onderscheid op
grond van geslacht maakt in strijd met artikel 1637ij lid 1 Burgerlijk Wetboek
(BW).

A. in de arbeidsvoorwaarden door aan gehuwde werknemers een hogere
gratificatie-uitkering te verstrekken dan aan ongehuwde werknemers en

B. bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst door aan het verkopend
personeel en de caissieres een contract van 30 uur en aan het kaderpersoneel
een contract van 40 uur aan te bieden.

5.2. In artikel 1637ij lid 1 BW is bepaald dat de werkgever geen
onderscheid mag maken tussen mannen en vrouwen in de arbeidsvoorwaarden en bij
het aangaan van de arbeidsovereenkomst.

Het vijfde lid van 1637ij BW geeft aan wat in dit verband onder indirect
onderscheid wordt verstaan: onderscheid op grond van andere hoedanigheden dan
het geslacht, bijvoorbeeld echtelijke staat of gezinsomstandigheden, dat
onderscheid op grond van geslacht tot gevolg heeft, tenzij dit onderscheid
objectief gerechtvaardigd is.

Indirect onderscheid ontstaat wanneer het nadelig effect van een
regeling in overwegende mate personen van een geslacht treft, terwijl daarvoor
geen of onvoldoende objectieve rechtvaardigingsgronden aanwezig zijn.

5.3. De Commissie overweegt omtrent de in geding zijnde vragen als
volgt.

Met betrekking tot vraag A:

Allereerst merkt de Commissie hier op dat in het eerste lid van artikel
1637ij BW niet bepaald is, dat een werkgever geen onderscheid mag maken tussen
gehuwden en ongehuwden in de arbeidsvoorwaarden, terwijl dit verbod naar
echtelijke staat wel genoemd wordt in het zevende lid van artikel 1637ij BW
bij het aangaan en beeindigen van de arbeidsovereenkomst.

Hier is dus alleen aan de orde de vraag of de werkgever mogelijk
indirect onderscheid naar geslacht maakt door het hanteren van de criteria
gehuwd/ongehuwd. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moet eerst onderzocht
worden of in overwegende mate personen van een bepaald geslacht nadelig
getroffen worden.

Uit de overgelegde gegevens blijkt dat van de bij de wederpartij
werkzame vrouwen 69,6% ongehuwd is en van de mannen 55,5% ongehuwd is. De
Commissie heeft al eerder (commissie gelijke behandeling van mannen en
vrouwen bij de arbeid, oordeelnummer 1-90-10, d.d. 5 maart 1990) opgemerkt dat
zij meer gewicht gehecht aan de relatieve dan de absolute cijfers. Relatief
meer vrouwen dan mannen ontvangen derhalve een lagere gratificatie-uitkering.
De Commissie is echter van oordeel dat het verschil in effect naar geslacht
niet zodanig is, dat daaruit geconcludeerd kan worden dat vrouwen in
overwegende mate nadelig getroffen worden.

Ook indien naar de absolute cijfers gekeken wordt, blijkt niet dat in
overwegende mate vrouwen nadelig getroffen worden. De groep ongehuwden bestaat
immers uit 144 vrouwen (=57,8%) en uit 105 mannen (=42,2%).

Op grond van deze gegevens kan derhalve geen vermoeden van indirect
onderscheid naar geslacht rijzen.

Met betrekking tot vraag B:

De stelling van verzoeker is dat het verkopend personeel en caissieres
alleen contracten van 30 uur krijgen aangeboden en dat deze groep werknemers
in overwegende mate uit vrouwen bestaat. De wederpartij heeft niet betwist dat
zij het verkopend personeel/caissieres een 30-urig contract aanbiedt, maar
daaraan wel het volgende toegevoegd:

– veel vrouwen werken op eigen verzoek in deeltijd;

– er zijn bovendien ook vrouwen die aanvankelijk 30 uren werkten en
vervolgens de mogelijkheid kregen 40 uren te werken;

– er zijn ook mannen die in deeltijd werken.

Uit de gegevens blijkt het volgende. 94,2% van de vrouwen en 45% van de
mannen behoort tot het verkopend personeel/de caissieres. Voor zover verzoeker
stelt dat deze groep werknemers in overwegende mate uit vrouwen bestaat,
bevestigen de cijfers dit. Uitgaande van de stelling van verzoeker dat aan
deze werknemers alleen contracten van 30 uur worden aangeboden, moeten de
genoemde percentages corresponderen met de percentages vrouwen en mannen die
30 uur of minder per week werken. Dit is niet het geval. Immers 94,2% van de
vrouwen behoort tot het verkopend personeel/caissieres, maar slechts 77,8% van
de vrouwen heeft een baan van 30 uur of minder (verschil is 16,4%). Van de
mannen behoort 45% tot het verkopend personeel, terwijl uiteindelijk slechts
6,3% ervan een werkweek van minder dan 30 uur heeft (verschil is 38,7%).

Welke betekenis moet nu aan deze cijfers gehecht worden? Uit deze
gegevens kan in ieder geval afgeleid worden dat vrouwen die werkzaam zijn als
verkoopster/caissiere kennelijk wel de mogelijkheid hebben om -evenals de
mannen- in afwijking van het aanbod een contract te vragen van meer dan 30
uur. Weliswaar blijft er dan nog een significant verschil bestaan tussen het
aantal vrouwen en het aantal mannen dat in deeltijd werkt, maar dit verschil
kan ook zijn oorzaak vinden in de vrije keuze van de werkneemsters voor een
deeltijdbaan. Een feit van algemene bekendheid is immers dat meer vrouwen dan
mannen in deeltijd (willen) werken in verband met de verzorging van kinderen.
Het gegeven dat een werkgever deeltijdcontracten aanbiedt aan het (vrouwelijk)
personeel, hoeft dan ook niet per definitie in het nadeel van vrouwen te
werken. Het kan integendeel, gelet op de maatschappelijke werkelijkheid, zelfs
overeenkomen met hun wensen.

De Commissie kan derhalve wegens het ontbreken van nadere gegevens op
grond van bovenstaande overwegingen niet concluderen dat vrouwen in
overwegende mate nadelig getroffen worden.

6. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat niet is komen vast te
staan dat …indirect onderscheid op grond van geslacht maakt door

aan gehuwde werknemers een hogere gratificatie-uitkering te verstrekken
dan aan ongehuwde werknemers

aan het verkopend personeel/caissieres conracten van 30 uur aan te
bieden en aan het kaderpersoneel contracten van 40 uur.

Rechters

prof. mr P.F. van der Heijden, kamervoorzitter; drs. Sjerps, secretaris… te Woerden; wederpartij … te Sneek