Instantie
President Rechtbank Haarlem
Samenvatting
Eiseres is op 9-jarige leeftijd gedurende enige tijd seksueel misbruikt
door de vriend van haar moeder, gedaagde. Gedaagde is daarvoor
strafrechtelijk veroordeeld. Eiseres vordert een voorschot van ƒ 6500,=
op de door haar geleden immateriele schade. Gedaagde bestrijdt dat eiseres
gezien het tijdsverloop sedert de gebeurtenissen spoedeisend belang heeft.
De President stelt dat spoedeisendheid niet wordt afgemeten aan
tijdsverloop. Het spoedeisend belang is gelegen in het schadebeperkend
effect dat een snelle reactie in de vorm van een door de rechter bevolen
betaling van een voorschot heeft.
Volledige tekst
1. Verloop van de procedure
1.1. Ter terechtzitting van 8 januari 1992 heeft eiseres, bij conclusie
van eis overeenkomstig de dagvaarding gesteld en gevorderd gedaagde bij
vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
tot betaling aan eiseres van een voorschot op de door eiseres geleden
immateriele schade ad ƒ 6.500,=, met verhoging van dit bedrag met de
wettelijke rente vanaf 6 oktober 1991 tot de dag van algehele voldoening;
een en ander met veroordeling van gedaagde in de kosten van dit geding.
1.2. Na toelichting op de vordering door de advocaat van eiseres, verweer
van de zijde van gedaagde en verder debat in tweede termijn en nadat
gedaagde in de gelegenheid is gesteld om schriftelijk te reageren op een
aantal door hem in een laat stadium ontvangen produkties van eiseres,
hebben partijen onder overlegging van de stukken vonnis gevraagd. De
uitspraak daarvan is bepaald op heden.
2. Het geschil van partijen
2.1 De vaststaande feiten In dit geding kan van het volgende worden
uitgegaan:
a. In 1977 is gedaagde gaan samenwonen met de moeder van eiseres.
b. Omstreeks 1977/78 heeft gedaagde eiseres (toenmaals negen jaar oud)
gedurende enige tijd seksueel misbruikt.
c. Op 8 oktober 1984 hebben eiseres en haar moeder van dit misbruik
aangifte gedaan bij de politie te Zaanstad.
d. Gedaagde heeft een deel van de aanklachten bekend en is bij vonnis van
14 juni 1985 door de meervoudige strafkamer van deze rechtbank veroordeeld
tot drie maanden voorwaardelijke gevangenisstraf.
e. Na de aangifte is eiseres in therapie gegaan bij het Riagg te Zaanstad.
Sedert 11 februari 1991 is zij in dagtherapeutische behandeling (drie
dagen per week) in het Dercksen-centrum te Amsterdam.
f. Op 3 oktober 1991 heeft de raadsvrouwe van eiseres zich schriftelijk
gewend tot gedaagde en hem gesommeerd een bedrag van ƒ 101.000,= aan
schadevergoeding aan eiseres te voldoen. Genoemd bedrag is als volgt
gespecificeerd: ƒ 65.000,= aan begrote immateriele schade en ƒ 36.000,=
aan begrote materiele schade. Op genoemde sommatie heeft gedaagde niet
gereageerd.
2.2. De grondslag van de vordering
Eiseres stelt, zakelijk weergegeven, dat zij tussen haar negende en
twaalfde levensjaar door gedaagde, toentertijd de vriend van haar moeder,
seksueel is misbruikt in die zin dat zij, telkens als haar moeder uit
werken was, door gedaagde werd gedwongen hem af te trekken. Ook dwong
gedaagde haar tot fellatio en vingerde hij haar. Gedaagde heeft eiseres
eveneens gedwongen tot het in porno-boekjes bekijken van seks-houdingen
bij volwassenen.
Eiseres stelt voorts dat zij als gevolg van het gebeurde een ernstig
psychisch trauma heeft opgelopen, dat zij voor de verwerking hiervan sinds
1984 wordt behandeld en verwacht, na beeindiging in februari 1992 van de
thans plaatsvindende therapeutische dagbehandeling in het Dercksencentrum
te Amsterdam, voor de verdere verwerking nog zeker minstens anderhalf jaar
ambulante psycho-therapie nodig te hebben.
Eiseres legt aan haar vordering ten grondslag dat zij een spoedeisend
belang heeft bij een door gedaagde te betalen voorschot op de immateriele
schade die zij tengevolge van zijn onrechtmatig handelen jegens haar
lijdt, ter verwerking van haar trauma en ter beperking van grotere
toekomstige schade. Zij zal het voorschot benutten voor het ondernemen van
sociale activiteiten, waardoor de verwerking van dat trauma zal worden
vermakkelijkt.
2.3. Het verweer
Gedaagde voert de volgende verweren:
a. Gedaagde betwist een deel van de in de inleidende dagvaarding genoemde
feiten en de gestelde duur van de periode waarin de gebeurtenissen zouden
hebben plaatsgevonden. Hij erkent slechts gedurende een periode van 4 a
6 maanden in 1978 eiseres gedwongen te hebben hem af te trekken en naast
hem te liggen.
b. Gedaagde betwist het spoedeisend belang van de zaak nu de feiten
dateren uit 1978.
c. Gedaagde betwist de door eiseres gestelde schade en wijst er op dat
bij hem in elk inzicht in de onderbouwing van de in de brief van eisereses
raadsvrouwe van 3 oktober 1991 genoemde bedragen ontbreekt.
d. Aangezien de omvang van de gepleegde strafbare feiten aanmerkelijk
minder is dan door eiseres thans is gesteld betwist gedaagde de
causaliteit tussen de gestelde schade en deze feiten. Bovendien worden
naar de mening van gedaagde de thans geopenbaarde problemen bij eiseres
niet -althans niet uitsluitend- veroorzaakt door de door hem begane
strafbare feiten, aangezien eiseres ook voordien, ten tijde van de
echtscheiding van haar ouders, psychische problemen heeft ondervonden
waarvoor zij destijds door het M.O.B. is behandeld.
3. Beoordeling van het geschil.
3.1. Zelfs indien zou moeten worden uitgegaan van de omvang en de duur van
het door eiseres in haar jeugd ondergane seksueel misbruik als door
gedaagde is erkend en waarvoor hij in 1985 is veroordeeld, is in dit
geding voldoende aannemelijk geworden dat eiseres als gevolg daarvan
ernstige materiele en immateriele schade heeft geleden en ook thans nog
lijdt. Dat eiseres -zoals gedaagde uitvoerig betoogt bij een in het geding
gebracht geschrift- in haar vroege jeugd ook psychische problemen zou
hebben ondervonden tengevolge van de verwerking van haar ouders, waardoor
haar huidige problemen niet uitsluitend aan de gewraakte gedragingen van
gedaagde te wijten zouden zijn, doet daaraan niet af. Immers: uit het door
eiseres overgelegde rapport van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige
L. de Laet, verbonden aan het Riagg te Zaandam, d.d. 19 november 1991 en
uit de verklaring d.d. 15 oktober 1991 van A.M.C. Voogt, psycholoog en
psychotherapeut, verbonden aan het Dercksencentrum te Amsterdam, komt
eiseres naar voren als een psychisch slachtoffer van seksueel misbruik in
haar jeugd en het is, gelet op de in deze rapportages beschreven klachten,
aannemelijk dat haar huidige problemen daarop zijn terug te voeren.
3.2. Gelet op de ernst van het jegens eiseres gepleegde seksuele misbruik
door gedaagde, het feit dat eiseres tot op heden nog steeds intensieve
behandeling ter verwerking hiervan behoeft, is aannemelijk dat eiseres
tengevolge van dat misbruik nog steeds lijdt onder de aantasting van haar
zelfrespect door de ingrijpende krenking van haar lichamelijke
integriteit. Een snelle reactie in de vorm van een door een rechter
bevolen betaling van een voorschot op het uiteindelijke terzake aan
schadevergoeding toe te wijzen bedrag is een geschikt middel om de schade
voor eiseres voor de toekomst te beperken. In dit schade beperkend effect
is dan ook reeds het spoedeisend belang van eiseres gelegen.
3.3. De bestrijding door gedaagde van het spoedeisend belang van eiseres
met een verwijzing naar het tijdsverloop sedert de gebeurtenissen wordt
gepasseerd nu de spoedeisendheid niet hieraan moet worden afgemeten. Het
moet als thans van algemene bekendheid worden verondersteld, hetgeen ter
zitting met betrekking tot de situatie van eiseres is bevestigd door de
aldaar aanwezige behandelende therapeuten L. Bijl en J. van Rijn van het
Dercksencentrum te Amsterdam, dat slachtoffers van seksueel misbruik zeer
lange tijd nodig hebben om zover te komen dat zij iets voor zichzelf in
de vorm als in casu door eiseres gekozen willen en kunnen doen.
3.4. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat het door eiseres
gevorderde bedrag van ƒ 6.500,= als voorschot op door haar geleden
immateriele schade kan worden toegewezen, daar dit bedrag alleszins
redelijk voorkomt en verwacht mag worden dat de bodemrechter tenminste dit
bedrag aan immateriele schadevergoeding zal toewijzen.
3.5. Als de in het ongelijk gestelde partij zal gedaagde in de kosten van
dit geding worden verwezen. Daar eiseres met een toevoeging procedeert is
artikel 57b Rv van toepassing.
4. Beslissingen
De fungerend-president, rechtdoende in kort geding:
4.1. Veroordeelt gedaagde aan eiseres te betalen een voorschot op de door
eiseres geleden immateriele schade ad. ƒ 6.500,= (zegge zesduizend
vijfhonderd gulden), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 3 oktober
1991 tot de dag van algehele voldoening.
4.2. Veroordeelt gedaagde in de kosten van deze procedure, aan de zijde
van eiseres tot aan deze uitspraak begroot op ƒ 301,60 aan verschotten op
ƒ 800,= aan salaris begroot op ƒ 301,60 aan verschotten en op ƒ 800,= aan
salaris van de procureur, op de voet van artikel 57b Rv rechtstreeks te
voldoen aan de griffier van deze rechtbank.
4.3. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Rechters
Mr De Groot