Instantie: Gerechtshof ‘s-Gravenhage, 27 februari 1992

Instantie

Gerechtshof ‘s-Gravenhage

Samenvatting


Omschrijving zaak: In deze procedure wordt art. 2 van het
Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen aangevochten. Hierin wordt bepaald
dat de ontslagbescherming van het BBA niet van toepassing is op het ontslag
van vrouwelijke huishoudelijke hulpen. Dit houdt mede in dat de
dienstbestrekking met een vrouwelijke alphahelpster kan worden beeindigd
zonder ontslagvergunning van de directeur van het arbeidsbureau.
Stand van zaken: de Stichting Landelijke Ombudsvrouw heeft de rechtbank
gevraagd te verklaren dat het genoemde artikel in strijd is met het
discriminatieverbod, zoals vastgelegd in internationale verdragen en daarom
niet meer toegepast mag worden.

De rechter meende dat een uitspraak niet op zijn plaats is, nu de regering
een wetsvoorstel heeft ingediend om art. 2 BBA te wijzigen: de Ombudsvrouw
werd niet-ontvankelijk verklaard.

Het argument dat dit wetsvoorstel indirect zou discrimineren, werd
gepasseerd, aangezien dit voorstel op dat moment nog geen wet was, zodat de
eventuele onrechtmatigheid ervan niet kan worden aangevochten. In 1989 heeft
de wetswijziging plaatsgevonden. In hoger beroep is de St. Landelijke
Ombudsvrouw opnieuw niet-ontvankelijk verklaard.

Het hof heeft de St. Landelijke Ombudsvrouw niet-ontvankelijk verklaard om
namens alphahulpen op te treden: “de aard van de vorderingen en de
uiteenlopende belangen verzetten zich tegen bundeling in groepsbelang”.
Volgens advocate en cassatie-adviseur is dit een constatering van feitelijke
aard en niet cassabel.

Volledige tekst

HET GEDING

1. Tot 1 december 1988 luidde artikel 2 lid 1 aanhef en onder d van het
Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 als volgt:

“1. Dit besluit is niet van toepasing op de arbeidsverhouding van:

d. vrouwelijke werknemers die uitsluitend of in hoofdzaak huishoudelijke of
persoonlijke diensten in de huishouding van private personen verrichten.”

2. De ombudsvrouw heeft in eerste aanleg (conclusie van eis dd 18 maart 1986)
gevorderd -zakelijk weergegeven- :

a. een verklaring voor recht dat ten aanzien van werkneemsters in de
gezinszorg (de zgn. alpha-hulpen) artikel 2 lid 1 sub d BBA in strijd is met
een aantal internationale nondiscriminatie bepalingen en buiten toepassing
gelaten dient te worden;

b. een verklaring voor recht dat een wijziging van artikel 2 lid 1 aanhef en
onder d BBA in die zin dat die werneemsters uitgezonderd zullen blijven van
de werkingssfeer van het BBA evenzeer in strijd is met bedoele
non-discriminatie bepalingen;

c. een bevel aan de Staat om aan alle Gewestelijke Arbeidsbureaux van
Nederland en aan alle instellingen voor de gezondheidszorg in Nederland -in
hun hoedanigheid van zowel werkgeefster als van bemiddelingsinstantie voor
Alphahulp- een circulaire te sturen waarin vermeld wordt dat artikel 2 lid 1
sub d BBA in strijd is met
bedoelde nondiscriminatie bepalingen en derhalve buiten toepassing gelaten
dient te worden.

3. Bij vonnis van 2 september 1987 heeft de rechtbank te ‘s-Gravenhage de
Ombudsvrouw in haar vorderingen niet-ontvankelijk verklaard.

4. Bij memorie voert de Ombudsvrouw vier grieven aan tegen het vonnis waarvan
zij vernietiging verlangt met alsnog toewijzing van haar vorderingen.

De Staat heeft bij memorie van antwoord verweer gevoerd met conclusie tot
(voor zover van belang) bevestiging van het vonnis; hierna heeft de Staat nog
een akte genomen.

Vervolgens -en wel per 1 december 1988- is voormelde wetbepaling gewijzigd
zoals hieronder weergegeven. Partijen hebben nadien hun standpunten doen
bepleiten, de Ombudsvrouw door mr. W.G.M.F. van Essen-de Witte, advocaat te
Gouda, en de Staat door mr. A.A. van Rossum, advocaat alhier. Bij die
gelegenheid heeft de Ombudsvrouw betoogd dat haar vorderingen zoals deze in
1986 zijn geformuleerd, niet meer toegewezen kunnen worden.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

5. Met ingang van 1-12-1988 luidt artikel 2 lid 1 aanhef en onder d BBA:

“1. Dit besluit is niet van toepassing op de arbeidsverhouding van:

d. werknemers die doorgaans op minder dan drie dagen per week uitsluitend of
hoofdzakelijk huishoudelijke of persoonlijke diensten in de huishouding van
een natuurlijk persoon verrichten”.

6. Uit het hierboven onder 4 weergegeven standpunt van de Ombudsvrouw
aangaande de niet-toewijsbaarheid van de vorderingen na de wetswijziging,
volgt dat zij thans geen belang meer heeft bij de in 1986 geformuleerde
vorderingen. Zij dient daarin thans niet-ontvankelijk te worden verklaard.

7. De ombudsvrouw stelt dat dit evenwel anders lag voor de wetswijziging van
1 december 1988. Het hof begrijpt hieruit dat het belang bij dit hoger beroep
thans alleen nog is gelegen in de proceskostenveroordeling in eerste aanleg.

8. Het hof heeft ambtshalve te onderzoeken of aan de Ombudvrouw de
bevoegdheid toekomt om in rechte op te komen voor belangen als die welke zij
met de onderhavige vorderingen nastreefde.

9. Die vorderingen strekten er in wezen toe te bewerken dat op de individuele
contractuele arbeidsverhouding tussen de alpha-hulp (werknemer) en de
hulpontvanger (werkgever) het BBA van toepassing werd.

Naar het hof uit de stukken heeft begrepen, zijn alpha-hulpen hulpverleners
die in de gezinsverzorging werkzaam zijn, in dienst van de hulpontvanger,
gedurende minder dan drie dagen per week en maximaal gedurende twaalf uren
per week, van wie het dienstverband tot stand komt door bemiddeling van een
gesubsidieerde instelling voor gezinsverzorging.

10. De aard van de vorderingen en van de daarbij betrokken belangen van niet
alleen de individuele werknemers -van wie de belangen onderling niet gebleken
zijn gelijkgericht te liggen-, maar ook van de individuele werkgevers verzet
zich ertegen om aan te nemen dat de belangen van de alpha-hulpen zouden
kunnen worden gebundeld en als een collectief- of groepsbelang aan de rechter
zouden kunnen worden voorgelegd. Mitsdien komt aan de Ombudsvrouw geen eigen
recht toe om
zich door middel van vorderingen als de onderhavige op te werpen als
behartigster van de belangen van de alpha-hulpen.

11. Nu het dictum van het bestreden vonnis juist is, kan dit vonnis worden
bekrachtigd, met veroordeling van de Ombudsvrouw in de proceskosten van het
hoger beroep.

BESLISSING

Het Gerechtshof:

-bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

-veroordeelt de Ombudsvrouw in de proceskosten van het hoger beroep, tot
dusver aan de zijde van de Staat begroot op ƒ 3.900.

Rechters

mrs. Van Nieuwkuyk, Ritter en Van den Brink