Instantie: Gerechtshof Arnhem, 14 april 1992

Instantie

Gerechtshof Arnhem

Samenvatting


Gedaagde heeft met eiseres, zijn toenmaals minderjarige dochter, gedurende
meer jaren meermalen vleselijke gemeenschap gehad. Dit gebeurde tot haar
zestiende jaar. Toegewezen: ƒ 25.000,=. In hoger beroep wordt dit verlaagd
naar ƒ 20.000,=. Gevorderd: niet bekend. Een inbreuk op lichamelijke
integriteit, zoals eiseres in casu heeft ondergaan, levert (direct) voor
betrokkene het ondervinden van smart en het derven van levensvreugde op.
Zulks geldt te meer nu vast staat dat eiseres zich heeft moeten voorzien
van ondersteuning door deskundigen, terwijl laastbedoelden
(maatschappelijk werker en zenuwarts) in een schriftelijke verklaring
hebben gesteld – zakelijk weergegeven- dat zulks geschiedde naar
aanleiding van het bovenbedoelde seksuele misbruik. De inbreuk op de
lichamelijke integriteit zoals eiseres in casu gedurende meer jaren op
jeugdige leeftijd heeft ondergaan, biedt gezien de ernst ervan, reeds in
beginsel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid grondslag tot
vaststelling van een immateriele schadevergoeding op een omvang zoals
gevorderd. Gedaagde voert aan dat hij, gezien de omvang van zijn inkomen,
slechts ƒ 50,= per maand zou kunnen betalen. Dit zou volgens hem betekenen
dat hij gedurende eenenveertig jaren belast wordt met maandelijkse
betalingen. De rechtbank: de wet bepaalt dat de schuldenaar met zijn
gehele vermogen en derhalve niet alleen met zijn inkomen, voor zijn
schulden instaat. Het gestelde omtrent het vermogen van beide partijen
biedt geen grondslag voor matiging. Gedaagde is strafrechtelijk
veroordeeld. In hoger beroep is hem door Hof Arnhem een hogere
vrijheidsstraf opgelegd dan in eerst aanleg was gebeurd. Gedaagde wordt
veroordeeld in de kosten van het geding. Hof Arnhem heeft het bedrag van
ƒ 25.000,= in hoger beroep verminderd tot een bedrag van ƒ 20.000,=. Dit
gelet op de klachten die eiseres ondervindt/ondervondenheeft, alsmede
gelet op de in soortgelijke zaken toegekende bedragen aan smartegeld. (Het
Hof verwijst daarbij naar het Smartegeldnummer van Verkeersrecht, 11e
druk, nrs 641 en 643).

Volledige tekst

Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst naar het door de rechbank te
Almelo op 22 mei 1991 tussen partijen gewezen vonnis. Dit vonnis is in
fotokopie aan dit arrest gehecht.

Het geding in hoger beroep Appellante -verder ook te noemen K- is bij
exploit van 25 juni 1991 in hoger beroep gekomen van voormeld vonnis, met
gelijktijdige dagvaarding van geintimeerde -verder ook te noemen K
..r- voor dit hof. Bij memorie van grieven zijn de hierna vermelde
grieven aangevoerd en toegelicht met conclusie dat het hof het vonnis
waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog de
vordering van K
..r zal afwijzen. Bij memorie van antwoord is verweer gevoerd en
geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep. Daarna
hebben partijen ter rolle van 4 februari 1992 de stukken aan het hof
overgelegd voor het wijzen van arrest.

De grieven K heeft de volgende grieven aangevoerd tegen het vonnis.

I. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat een onderzoek naar de
verdere gevolgen in casu overbodig is daar, kort weergegeven, voldoende
vaststaat dat K smart heeft ondervonden en levensvreugde heeft gederfd ten
gevolge van de, op zichzelf niet betwiste, handelingen als vorenaangeduid
(r.o. 5).

II. Ten onrechte overweegt de rechtbank in r.o. 5 voorts dat de inbreuk
op de lichamelijke integriteit van K
..r reeds op zichzelf oplevert het ondervinden van smart en het derven van
levensvreugde, hetgeen door de rechtbank wordt gekwalificeerd als feit van
algemene bekendheid.

III. Ten onrechte overweegt de rechtbank in r.o. 6 dat K de afwezigheid
van de verdere gevolgen uitsluitend stellenderwijs zou hebben opgeworpen.

IV. Ten onrechte overweegt de rechtbank in r.o. 8 dat, kort weergegeven,
de gevorderde immateriele schade tot een bedrag van ƒ 25.0000,= voor
toewijzing in aanmerking komt.

V. Ten onrechte overweegt de rechtbank dat een schadevergoeding ad ƒ
25.000,= als minimum is te beschouwen en dat een hoger bedrag tot de
mogelijkheden zal kunnen behoren indien uit een nader onderzoek zou
blijken dat er in casu sprake zou zijn (geweest) van verdere gevolgen.

VI. Ten onrechte heeft rechtbank K in de kosten veroordeeld.

D vaststaande feiten De grieven zijn niet gericht tegen de door de
rechtbank in rechtsoverwegingen 2 als vaststaand aangenomen feiten, zodat
ook het hof daarvan uitgaan.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep 1. De eerste drie grieven
lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij komen ertegen op dat de
rechtbank zonder meer aanneemt dat K
..r smart heeft ondervonden en levensvreugde heeft gederfd ten gevolge van
de door K gepleegde incest, zonder dat de rechtbank een ander onderzoek
naar de door K
..r gestelde verdere gevolgen (zoals nachtmerries, slaapwandelen,
depressieve buien, onzindelijkheid tot het 17e levensjaar en ontbreken van
lustgevoelens bij seksueel verkeer) alsmede naar het causale verband
daaromtrent nodig acht.

2. Wat hiervan ook zij, het hof is van oordeel dat K
..r door de door haar overgelgede stukken in voldoende mate heeft
aangetoond dat ten gevolge van de door K gepleegde incest: – haar ernstige
psychisch leed is aangedaan (zie het arrest van dit hof van 19 oktober
1989 waarbij K in hoger beroep tot een langere vrijheidstraf is
veroordeeld dan in eerste aanleg aan hem opgelegd); – zij ernstig
psychische schade heeft gelden en levensvreugde heeft gederfd (zie brief
zenuwarts P.L. Los, d.d. 13 oktober 1990) – zij psychosomatische klachten
heeft (zie brief maatschappelijk werker W. Hessel, d.d. 31 oktober 1990
en brief gynaecoloog F.J. Brummelhuis, d.d. 31 oktober 1990); – zij
aversie/apathie heeft ten opzichte van seksueel contact waardoor zij
huwelijksproblemen heeft gekregen (zie brief maatschappelijk werker G.
v.d. Vegte, d.d. 4 november 1991)

3. Hetgeen K hiertegen heeft ingebracht, is op geen enkele wijze
onderbouwd. De eerste drie grieven worden derhalve verworpen.

4. De vierde en vijfde grief hebben betrekking op de hoogte van het
toegewezen smartegeld van ƒ 25.000,=. K betwist dat dit bedrag een reele
vergoeding is voor de gestelde immateriele schade. Voorts voert hij aan
dat zijn vermogen geen ruimte biedt voor betaling van dit bedrag.

5. Gelet op de in rechtsoverweging 2 vermelde gevolgen alsmede gelet op
de in soortgelijke zaken toegekende bedragen aan smartegeld (zie het
Smartegeldnummer van Verkeersrecht, 11e druk, 1991, nrs. 641 en 643) acht
het hof de door de rechtbank toegekende vergoeding aan de hoge kant. Het
hof zal -ex aequo et bono – een bedrag van ƒ 20.000,= toekennen dat,
rekening houdend met de financiele positie van K, op de hierna te bepalen
wijze in termijnen kan worden voldaan. Het hof verwerpt het verweer van
K dat zijn vermogen betaling van dit bedrag niet zou toelaten. Uit de door
hem verstrekte gegevens blijkt dat hij in elk geval voldoende overwaarde
heeft in zijn huis. Ten aanzien van de door K gestelde schuld aan de
belastingdienst en een vroegere werkneemster, welke schulden hij niet in
eerste aanleg had genoemd, is het hof van oordeel dat hij onvoldoende
concrete gegevens heeft verstrekt om daarmee rekening te houden.

6. De grieven 4 en 5 zijn, nu het hof het smartegeld vaststelt op een
lager bedrag dan de rechtbank had gedaan en het hof bovendien de
gelegenheid biedt om in termijnen te betalen. Derhalve gedeeltelijk
gegrond.

7. Dit is evenwel voor het hof geen aanleiding om de beslissing van de
rechtbank dat K de kosten van de procedure moet dragen, te vernietigen.
Het hof beschouwt K als de in het ongelijk gestelde partij, omdat zijn
verweer – betwisting van de aard van de gevolgen van de incest, ontbreken
van causaal verband, geen reden voor smartegeld – is verworpen. De zesde
grief faalt derhalve.

Slotsom Uit het voorgaande volgt dat het vonnis waarvan beroep moet worden
vernietigd voor wat betreft de hoogte van het toegekende bedrag en dat het
voor het overige moet worden bekrachtigd. K zal als de grotendeels in het
ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding
in hoger beroep.

Beslissing Het hof rechtdoende in kort geding: vernietigd het vonnis
waarvan beroep uitsluitend voor wat betreft de veroordeling tot betaling
van het bedrag van ƒ 25.000,= plus rente en in zoverre opnieuw
rechtdoende: veroordeelt K om aan K
..r te betalen op 1 mei 1992 een bedrag ƒ 5.000,= (zegge vijfduizend
gulden) en vervolgens op de eerste dag van elke volgende maand een bedrag
van ƒ 250,= (zegge tweehonderdvijftig gulden) totdat in totaal een bedrag
van ƒ 20.000,= is voldaan, met dien verstande dat bij te late betaling van
enige termijn het alsdan nog openstaande bedrag in zijn geheel opeisbaar
wordt te verhogen met de wettelijke rente vanaf het moment van te late
betaling; bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt K in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan deze
uitspraak aan de zijde van K
..r begroot op ƒ 1800,= ; betaling dient te geschieden aan de griffier van
dit hof; wijst het meer of anders gevorderde af.

Rechters

mrs. Knijp, Drewes