Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Samenvatting
Het onderhavige arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden betreft een
beslissing in hoger beroep op een vordering tot betaling van een voorschot
wegens materiele en immateriele schadevergoeding. Als grondslag voor de
vordering wordt aanvaard onrechtmatighandelen van de arts jegens een
ex-patiente met wie hij seksuele contacten heeft gehad. Het gerechtshof
overweegt dat uit de aard van de relatie tussen een arts en een patient
voortvloeit dat indien er sprake is van seksuele contacten tussen hen, als
uitgangspunt gehanteerd moet worden, dat de arts misbruik maakt van zijn
positie en de patient de contacten onvrijwillig ondergaat behoudens
tegenbewijs. Het Gerechtshof wijst de vordering wegens materiele schade
terzake van psychotherapeutische hulp en advocaatskosten toe ƒ 10.000,=
en wegens immateriele schade tot eveneens ƒ 10.000,=
Volledige tekst
Het gerechtshof overweegt: De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep
luidt: te vernietigen het vonnis op 17.7.91 door de President van de
Rechtbank Assen tussen partijen gewezen en opnieuw rechtdoende bij vonnis
uitvoerbaar bij voorraad B te veroordelen aan A te betalen een bedrag van
ƒ 20.000,= als voorschot op de door A geleden en te lijden immateriele
schade of een bedrag dat naar Uw mening redelijk en billijk is en om B te
veroordelen aan A te betalen een bedrag van ƒ 10.246,75 als voorschot op
de door A geleden materiele schade of een bedrag dat Uw mening redelijke
en billijk is met veroordeling van B in de kosten van beide instanties.
De -daarvan afwijkende – conclusie van de memorie van grieven luidt: “te
vernietigen het vonnis d.d. 17.7.91 door de President van de Rechtbank te
Assen in kort geding uitgesproken tussen partijen en opnieuw rechtdoende
B alsnog te veroordelen om aan A te betalen een voorschot op de
immateriele schadevergoeding a ƒ 20.000,= althans een bedrag dat het Hof
redelijk en billijk voorkomt, alsmede een voorschot op de materiele schade
a ƒ 10.000, althans een bedrag dat het Hof redelijk en billijk voorkomt,
met veroordeling van B in de kosten van deze procedure.
Bij memorie van antwoord heeft B verweer gevoerd met als conclusie: “dat
het Gerechtshof zonodig onder verbetering of aanvulling van de gronden,
zal bevestigen het vonnis van de President van de Rechtbank te Assen d.d.
17 juli 1991 tussen partijen gewezen, met veroordeling van appellante in
de kosten van het hoger beroep.
Voorts heeft A een akte genomen met produkties.
De grieven A heeft de volgende grieven opgeworpen: Grief 1: Ten onrechte
overweegt de president dat als enig argument voor het aangespannen kort
geding zou overblijven het verwerken van door B aan A toegebracht leed.
Grief 2: Ten onrechte is de president van mening dat de verklaring van A
alleen staat tegenover die van B Grief 3: Ten onrechte overweegt de
president dat A die relatie ieder moment had kunnen verbreken. Grief 4.
Ten onrechte veroordeelt de president A in de proceskosten.
De beoordeling van de grieven. 1. De feiten Tegen de weergaven van de
vaststaande feiten in rechtoverweging 3 van het vonnis waarvan beroep, is
geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden
uitgegaan, met dien verstande dat in hoger beroep – voor zover van belang
– nog is komen vast te staan dat de Hoge Raad bij beschikking d.d. 13
december 1991 het beroep in cassatie van B tegen de beslissing van dit hof
d.d 26 maart 1991 heeft verworpen.
2. Ten aanzien van de eerste grief B heeft de stelling van A dat de
ex-echtgenote van B voor een bedrag van ongeveer 1 miljoen gulden beslag
heeft laten leggen onder B en dat de kans aanwezig is dat bij executie van
dat beslag of bij het meedelen van A in het beslag B geen verhaal meer zou
bieden, niet weersproken. Een in de onderhavige procedure te verschaffen
titel kan A enige zekerheid bieden dat haar door B geldsommen worden
verstrekt. Waar A heeft aangevoerd door het handelen van B in elk geval
kosten (tot een bedrag van ƒ 10.246,75) te hebben moeten maken, is er naar
het oordeel van het hof, naast het – in eerste aanleg vastgestelde en
onbestreden gebleven – belang van de verwerking van het door A ondervonden
leed, sprake van een financieel belang van A bij toekenning van haar
vordering B te veroordelen tot de betaling van een voorschot. Hieraan doet
niet af dat A ook in hoger beroep heeft verklaard niet in financiele
problemen te verkeren. Reeds op deze grond slaagt de grief De overige in
de toelichting op de grief door A gestelde punten, voor zover al
betrekking hebbend op het spoedeisend belang, kunnen daarom buiten
beschouwing blijven.
3. Ten aanzien van de tweede grief In zijn – in cassatie onaangetast
gebleven – beschikking d.d 26 maart 1991 heeft dit hof bewezen geacht dat
B met A (alsmede met andere vrouwelijke patienten) seksuele contacten heeft
gehad. Naar het oordeel van het hof kan daarvan ook in het kader van de
onderhavige procedure worden uitgegaan. De grief slaagt.
4. Ten aanzien van de derde grief Uit de aard van een relatie tussen een
medicus en een patient vloeit naar het oordeel van het hof voort, dat,
indien sprake is van seksuele contacten tussen die medicus en een patient
als uitganspunt gehanteerd dient te worden dat de medicus misbruik van
zijn positie maakt en dat de patient de seksuele contacten onvrijwillig
ondergaat. Aldus bestaat het vermoeden dat de seksuele contacten tussen B
en A plaatsvonden zonder instemming van A. Dit vermoeden wordt versterkt
door hetgeen A daaromtrent heeft gesteld (zoals de verklaring van de
klinisch psychologe en psycho-therapeute E, terwijl B onvoldoende
aangevoerd heeft om dit vermoeden te ontzenuwen. De grief slaagt.
5. De gegrondheid van de vordering 5.1. Het voorgaande brengt mee dat er
gesproken kan worden van onrechtmatig handelen van B en dat de vordering
van A in aanmerking genomen de wederzijdse belangen van partijen, bij wege
van ordemaatregel voor toewijzing vatbaar is, en wel voor zover valt aan
te nemen dat B te zijner tijd definitief zal worden veroordeeld tot
betaling van schadevergoeding tot een bedrag als gevorderd 5.2. A. heeft
voldoende aannemelijk gemaakt dat zij materiele schade
(psychotherapeutische hulp en advocaatkosten) tot tenminste een bedrag van
ƒ 10.000,= (zoals vermeld in de conclusie van de memorie van grieven heeft
gelden , zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen. 5.3. Voor
wat betreft de vordering tot betaling van een voorschot op de te vorderen
immateriele schade is het hof van oordeel dat toewijzing van een bedrag
van tenminste ƒ 10.000 in de te volgen bodemprocedure waarschijnlijk is.
De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen. Het meer of anders
gevorderde zal worden afgewezen. 5.4. Naar het oordeel van het hof is niet
gebleken dat het gevaar bestaat dat A zo haar vordering tot
schadevergoeding in de bodemprocedure zou worden afgewezen, niet tot
terugbetaling van het door B bij wege van voorschot te betalen bedrag in
staat zal zijn.
6. Ten aanzien van de vierde grief B dient als de (grotendeels) in het
ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding (zowel in eerste
aanleg als in hoger beroep) te worden veroordeeld. De grief slaagt.
7. De slotsom Met vernietiging van het vonnis, waarvan beroep zal het hof
als na te melden opnieuw rechtdoen.
De beslissing Het gerechtshof vernietigt het vonnis waarvan beroep;
opnieuw rechtdoende veroordeelt B binnen twee weken na betekening van dit
arrest tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan A te betalen als voorschot
op de door A geleden en te lijden immateriele schade een bedrag van ƒ
10.000,= (tienduizend gulden) en als voorschot op de door A geleden
materiele schade een bedrag van ƒ 10.000,= (tienduizend gulden) verklaart
dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders
gevorderde; veroordeelt B in de kosten van zowel het geding in eerste
aanleg als in hoger beroep.
Rechters
mrs. Vellinga, voorzitter, Steppel en Postma