Instantie: Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, 19 juni 1992

Instantie

Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing

Samenvatting


Het beklag betreft weigering bezoek zonder toezicht te ontvangen. Het
beroep is te laat ingesteld onder meer omdat klaagster de Nederlandse taal
niet beheerst. Het zou bovendien onjuist in strijd met het gelijkheidsbeginsel
zijn, om voor de toelating van de mannelijke bezoekers andere criteria te
laten gelden dan voor vrouwelijke bezoekers.

Klaagster wordt niet-ontvankelijk in haar verzoek verklaard.

Volledige tekst

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als
volgt:

1. Inhoud van het beklag en de beslissing van de alleensprekende
beklagrechter:

Het beklag betreft de weigering bezoek zonder toezicht te ontvangen.

De alleensprekende beklagrechter heeft klaagster in haar beklag
kennelijk niet-ontvankelijk verklaard op de gronden als in de aangehechte
beschikking weergegeven.

2. Standpunten van klaagster en de directeur:

In beroep is namens klaagster allereerst betoogd dat het beroep
weliswaar te laat is ingesteld, maar dat daarvoor goede redenen bestonden. In
dit verband werd ondermeer het feit genoemd dat klaagster de Nederlandse taal
niet beheerst.

Voorts werd aangevoerd dat klaagster ten onrechte het gewenste bezoek is
geweigerd. Haar is, voor zover zij weet, niet gevraagd naar de aard en de
duurzaamheid van de relatie met haar twee aspirant bezoekers. Op het
desbetreffende formulier hoefde slechts de naam van de bezoekers te worden
ingevuld. Het ging om de – klaagster nog onbekende – vrienden van twee
bezoeksters die zij via de dominee van de inrichting heeft leren kennen en die
haar sinds januari 1992 meerdere malen, met en zonder toezicht, hebben
bezocht. Betoogd werd dat het onjuist, immers in strijd met het
gelijkheidsbeginsel, zou zijn om voor de toelating van de mannelijke bezoekers
andere criteria te laten gelden dan voor vrouwelijke bezoekers.

De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de alleensprekende
beklagrechter. Voorts heeft hij erop gewezen dat klaagster nog binnen de
beroepstermijn met behulp van de tolkentelefoon heeft gesproken met haar
raadsvrouw en dat daarbij alle aspecten van deze zaak, dus ook de reeds
gegeven beschikking van de alleensprekende beklagrechter, hadden kunnen worden
besproken.

Wat betreft het gevraagde bezoek zonder toezicht wees de directeur erop
dat klaagster heeft geweten dat de beoogde bezoekers niet aan de voorwaarden
voldeden. De desbetreffende teamleider heeft, tezamen met een Spaanssprekend
teamlid, haar toegelicht dat het bezoek niet zou worden toegelaten omdat
klaagster hun namen niet kende en de heren nog nooit op het reguliere bezoek
waren geweest. Bij het vernemen van deze afwijzing heeft klaagster, aldus de
verklaring van de teamleider, op onbehoorlijke wijze gereageerd.

3. Beoordeling:

Nu klaagster, ook blijkens haar eigen verklaring, het beroep na het
verstrijken van de beroepstermijn heeft ingediend moet zij daarin, gelet op
het daarover bepaalde in de Beginselenwet gevangeniswezen, niet-ontvankelijk
worden verklaard.

Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat, nu blijkbaar niet voldaan kon
worden aan het duurzaamheidsvereiste van de relatie voor het bezoek zonder
toezicht, de directeur in redelijkheid dit bezoek heeft kunnen weigeren, zodat
tot ongegrondheid van het beklag geconcludeerd had moeten worden.

4. Beslissing:

De beroepscommissie verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar
beroep.

Rechters

Mr. J.J. van Oostveen, voorziter, mr. J.P. Balkema, dr. J.P.S. Fiselier,leden, mr. F.H.L. Cusell-te Gusselinklo, secretaris