Instantie: Commissie gelijke behandeling, 23 juni 1992

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster is herintreedster en is op 37-jarige leeftijd politicologie
gaan studeren. In het kader van haar studie, had verzoekster zich aangemeld
voor een talencursus in Indonesie. Haar aanmelding is afgewezen omdat
kandidaten niet ouder mogen zijn dan 35 jaar. Verzoekster is van mening dat er
sprake is van leeftijdsdiscriminatie die tevens een vorm van indirecte
discriminatie naar geslacht is. Dit omdat het leeftijdscriterium in zijn
effect met name vrouwen zou benadelen.

De beschikbare cijfers geven een indicatie dat vrouwen niet nadelig
getroffen worden door het leeftijdscriterium.

Derhalve rijst niet het vermoeden van indirect onderscheid naar
geslacht.

Volledige tekst

1.HET VERZOEK

1.1.Op 7 mei 1991 verzocht mevrouw te Amsterdam
(hierna: verzoekster) de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen
bij de arbeid haar oordeel uit te spreken over de vraag of
(hierna: het Bureau) te Leiden jegens haar in strijd handelt met de wetgeving
gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

1.2.Verzoekster heeft zich bij het Bureau aangemeld voor een talencursus
in Indonesie. Verzoekster is afgewezen omdat zij ouder dan 35 jaar is.
Verzoekster is van mening dat deze leeftijdsdiscriminatie een vorm van
indirect onderscheid naar geslacht is waarvoor geen objectieve rechtvaardiging
bestaat. Zij is daarom van mening dat het Bureau hiermee in strijd handelt met
de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB; Stb. 1989, 168).

2.DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1.De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en bij het
Bureau om een reactie gevraagd op hetgeen verzoekster aan de Commissie had
voorgelegd. Het Bureau heeft de Commissie meegedeeld dat de
verantwoordelijkheid voor het Programma Indonesische Studien (PRIS), waarvan
de betreffende cursus een onderdeel was, berust bij een stuurgroep waarvan de
leden zijn benoemd door de Minister van Onderwijs en Wetenschappen.

Nadat gebleken was dat de Minister de eind- verantwoordelijkheid heeft
voor het Programma Indonesische Studien, heeft de Commissie uiteindelijk de
Minister als wederpartij aangewezen.

Partijen hebben ieder de gelegenheid gehad om op elkaars standpunten te
reageren.

2.2.De Commissie heeft op grond van artikel 18 WGB nadere informatie
ingewonnen bij het Centraal Bureau voor de Statistiek.

2.3.De Commissie heeft partijen vervolgens opgeroepen om te verschijnen
op een zitting op 7 mei 1992.

Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster

-mw (verzoekster)

-mw (toehoorster)

van de kant van de wederpartij

-mw mr (beleidsmedewerker internationale betrekkingen)

-mw drs (studiecoordinator PRIS)

van de kant van de Commissie

-mw mr E.F.A. van Buitenen (Kamervoorzitter)

-mw mr C.E. van Vleuten (lid Kamer)

-mw drs J.A.M. Stolwijk (lid Kamer)

-mevrouw drs C.M. Sjerps (secretaris).

2.4.Het oordeel is vastgesteld door Kamer III. In deze Kamer hebben
zitting de leden als genoemd onder 2.3.

3.DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1.Verzoekster is op 37-jarige leeftijd gaan studeren. Zij was destijds
herintreedster. Thans is zij 42 jaar oud en in de doctoraalfase van haar
studie politicologie. Zij heeft zich gespecialiseerd in moderne Aziatische
geschiedenis. In het kader van haar studie volgt zij een talencursus
Indonesisch als bijvak aan de Universiteit van Leiden. Verzoekster heeft zich
in oktober 1990 bij het Bureau ingeschreven voor een talencursus van het
Programma Indonesische Studien in Indonesie. Deze cursus werd in 1991
gegeven.

Het PRIS is een bilateraal wetenschappelijk samenwerkingsprogramma
tussen Indonesie en Nederland op het gebied van de letteren en sociale
wetenschappen. Dit programma maakt deel uit van de overeenkomst inzake
culturele samenwerking tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek
Indonesie van 7 juli 1968 (het Cultureel Akkoord). Op grond van dit Cultureel
Akkoord is er een Nederlandse Commissie van advies voor de tenuitvoerlegging
van de culturele overeenkomst met Indonesie (ook wel genaamd de “Stuurgroep”)
ingesteld. De leden van deze Stuurgroep worden benoemd door de wederpartij,
terwijl de ministers van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking zich
in de Stuurgroep laten vertegenwoordigen. De Nederlandse en de Indonesische
Stuurgroep adviseren de betrokken ministers in ieders land. Als de ministers
het voorgesteld beleid overnemen, voeren de betrokken Stuurgroepen het
vastgestelde uniforme beleid uit. De wederpartij heeft de
eindverantwoordelijkheid aan de Nederlandse kant. Haar Indonesische collega
heeft de eindverantwoordelijkheid in Indonesie.

3.2.In het kader van het PRIS, werden in 1991 zomercursussen “Bahasa
Indonesia” in Indonesie georganiseerd, waarvoor verzoekster zich aangemeld
had. Het doel van deze cursussen, die ieder jaar gegeven worden, is om nog
onervaren toekomstige Indonesie-onderzoekers door middel van een talencursus
in een Indonesisch milieu in de gelegenheid te stellen zich vertrouwd te maken
met de Indonesische leefwereld en gewoonten.

Om voor deelname aan de cursus in 1991 in aanmerking te komen diende men
onder andere aan de volgende criteria te voldoen:

-studenten die Indonesisch als hoofdvak studeerden, moesten hun
derdejaars tentamen hebben afgerond;

-studenten die Indonesisch als bijvak studeerden moesten het vak
volledig hebben afgerond;

-studenten dienden tevens een studieplanning en wetenschappelijke
gerichtheid te hebben, zodat duidelijk was, dat in de toekomst het Indonesisch
voor wetenschappelijke en/of onderwijsdoeleinden zou worden gebruikt;

-als algemene regel gold verder dat de kandidaten niet ouder mochten
zijn dan 35 jaar.

De cursusgelden werden geheel en de reiskosten en bijkomende kosten
gedeeltelijk door het PRIS betaald.

3.3.Verzoeksters aanmelding voor de cursus is door het Bureau bij brief
van 27 november 1990 afgewezen. In de desbetreffende brief wordt deze
afwijzing als volgt gemotiveerd: “De regel is dat kandidaten niet ouder mogen
zijn dan 35 jaar. Om verscheidene redenen moet hier vanaf heden strikt de hand
aan worden gehouden.”

Verzoekster heeft hiertegen geprotesteerd en heeft aangevoerd dat zij op
wetenschappelijke criteria zoals kennis, kwaliteit en motivatie geselecteerd
wenste te worden. Zij bracht naar voren dat zij bezig was met het schrijven
van haar eindscriptie die handelt over Indonesie. In de nabije toekomst wil
zij onderzoek gaan doen in Indonesie om vervolgens te promoveren.

Verzoekster heeft verder tegenover het Bureau aangevoerd dat zij op
jongere leeftijd geen kans heeft gehad om te studeren, welke kans zij thans
voor zichzelf heeft gecreeerd.

Het Bureau heeft daarop aan verzoekster schriftelijk het volgende
meegedeeld: “[…] Deze grens is gesteld, mede op verzoek van de Indonesische
counterpart, omdat de betreffende talencursussen in de eerste plaats bedoeld
zijn om jonge toekomstige wetenschappers een extra mogelijkheid te geven zich
te bekwamen op het gebied van de Indonesische Studien. U heeft gelijk met te
stellen dat leeftijd niets zegt over motivatie etc. Echter, aan iedere
selectie i.h.b. als dit gepaard gaat met subsidie, zijn criteria verbonden.
Helaas moeten de criteria bij een groot aanbod zeer streng worden toegepast
[…]”.

Verzoekster heeft daarop het Bureau verzocht (bij brief van 21 januari
1991) om uitsluitend de inschrijving aan de Universiteit van Bandung te
regelen. Zij wilde dan zelf haar vervoer, visum, verblijf en overige zaken
regelen. Het Bureau heeft te kennen gegeven dat deze optie ook niet tot de
mogelijkheden behoort binnen de “Culturele Overeenkomst”.

Verzoekster wil zich ook dit jaar (in 1992) aanmelden voor een
cursusplaats in Indonesie.

3.4.De wederpartij kan niet meer achterhalen hoeveel mannen en vrouwen
zich aanvankelijk aangemeld hebben voor de cursus Indonesisch. Wel kon de
wederpartij gegevens over de geselecteerde kandidaten in de jaren 1989, 1990
en 1991 verschaffen. Deze gegevens zijn in onderstaande tabellen verwerkt.

1989 vrouwen mannen totaal

< 35 jaar 17 (89%) 6(100%) 23 > 35 jaar 2 (11%) 2

totaal 19 (100%) 6 (100%) 25

1990 vrouwen mannen totaal

< 35 jaar 21 (95%) 4 (80%) 25 > 35 jaar 1 (5%) 1 (20%) 2

totaal 22 (100%) 5 (100%) 27

1991 vrouwen mannen totaal

< 35 jaar 12 8 20 > 35 jaar

totaal 12 8 20

In 1991 zijn geen studenten geselecteerd die ouder dan 35 jaar waren.

De wederpartij beschikt niet over cijfers waaruit blijkt hoeveel mannen
en hoeveel vrouwen van 35 jaar of jonger respectievelijk ouder dan 35 jaar
Indonesisch als hoofdvak studeren.

De wederpartij kon wel aangeven hoeveel mannen en vrouwen, uitgesplitst
naar de leeftijdscategorieen < 30 jaar en > 30 jaar, Indonesisch als hoofdvak
studeren (zie de tabel hieronder). Van de bijvakstudenten echter, wordt de
leeftijd niet geregistreerd. Wel bestaat, volgens de wederpartij, de indruk
bij de betreffende afdeling van de universiteit dat de leeftijd van de
bijvakstudenten over het algemeen onder de 35 jaar is.

hoofdvakstudenten

1989 vrouwen mannen totaal

< 30 jaar 36 (75%) 20 (69%) 56 > 30 jaar 12 (25%) 9 (31%) 21

totaal 48 (100%) 29 (100%) 77

1990 vrouwen mannen totaal

< 30 jaar 30 (56%) 28 (70%) 58 > 30 jaar 24 (44%) 12 (30%) 36

totaal 54 (100%) 40 (100%) 94

1991 vrouwen mannen totaal

< 30 jaar 43 (69%) 24 (69%) 67 > 30 jaar 19 (31%) 11 (31%) 30

totaal 62 (100%) 35 (100%) 97

Er zijn geen gegevens bekend over het aantal mannelijke en vrouwelijke
studenten, uitgesplitst naar leeftijdscategorie, dat studeert aan een van de
universiteiten van Nederland.

3.5.Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft cijfers
overgelegd over het aantal studenten in Nederland, uitgesplitst naar geslacht
en leeftijd. De uitsplitsing naar leeftijd komt niet geheel overeen met de
uitsplitsing naar leeftijd in de voorliggende kwestie.

Het CBS heeft namelijk cijfers overgelegd betreffende studenten tot 35
jaar en betreffende studenten van 35 jaar en ouder, terwijl tot de bewuste
cursus alleen studenten worden toegelaten die een leeftijd hebben tot en met
35 jaar.

Uit de cijfers blijkt het volgende:

Er zijn 104.824 mannelijke studenten. Daarvan zijn er 5.299 ouder dan
wel gelijk aan 35 jaar (= + 5,05%).

Er zijn 81.632 vrouwelijke studenten. Daarvan zijn er 5.176 ouder dan
wel gelijk aan 35 jaar (= + 6,77%).

De standpunten van partijen

3.6.Verzoekster is van mening dat er sprake is van
leeftijdsdiscriminatie die tevens een vorm van indirecte discriminatie naar
geslacht is. Weliswaar wordt zowel voor mannen als voor vrouwen eenzelfde
leeftijdscriterium gehanteerd, doch in zijn effect benadeelt dit criterium met
name vrouwen. Vrouwen zijn immers, gezien de huidige situatie op de
arbeidsmarkt over het algemeen veel vaker herintreedster en beginnen veelal op
veel latere leeftijd dan mannen aan een studie.

Uit de door de wederpartij overgelegde cijfers blijkt haars inziens dat
er veel meer vrouwen aan het programma meedoen dan mannen.

Naar het oordeel van verzoekster is de leeftijdsgrens geenszins een
objectief criterium. Het is niet vrij van discriminatoire tendenzen en
derhalve niet geschikt om discriminatie van herintredende vrouwen te
rechtvaardigen. Een criterium is volgens verzoekster objectief te
rechtvaardigen wanneer het functioneel is binnen de context van het handelen
en in verhouding staat tot het doel waarvoor het is gecreeerd, terwijl tevens
dat doel vanuit het gelijke behandelingsbeginsel aanvaardbaar dient te zijn.

Verzoekster is op grond van bovenstaande van mening dat zij tot de
opleiding toegelaten moest worden, aangezien zij wel aan de wetenschappelijke
criteria voor toelating voldeed. Zij wijst er bovendien op dat in de procedure
tot toelating voor de cursus vermeld stond dat als algemene regel gold dat de
kandidaten niet ouder mogen zijn dan 35 jaar. Van een algemene regel kan
altijd afgeweken worden, zeker als het om herintredende vrouwen gaat.

Verzoekster merkt voorts nog het volgende op. In 1989 zijn er 25
studenten geselecteerd, in 1990 waren dat er 27 en in 1991 waren er slechts 20
geselecteerd. Verzoekster concludeert hieruit dat de wederpartij er kennelijk
voor gekozen heeft om in 1991 een aantal plaatsen onbezet te laten, aangezien
er in voorgaande jaren meer dan 20 plaatsen waren.

Verzoekster acht het een trieste zaak dat er voldoende capaciteit was
aan de universiteit van Bandung en zij toch niet toegelaten werd tot de
cursus, ook niet nadat zij had aangeboden om op eigen kosten de cursus te
volgen. De wederpartij heeft haars inziens geen zorgvuldige selectieprocedure
gevoerd, aangezien zij niet gekeken heeft naar criteria als motivatie,
wetenschappelijke kwaliteiten en kennis.

Met betrekking tot hetgeen de wederpartij stelt omtrent de
leeftijdsgrens bij toekenning van studiefinanciering, reageert verzoekster als
volgt. Aangezien veel vrouwen door gezinstaken pas vele jaren na basisschool
en/of middelbare school in staat zijn tot een herintreding dan wel studie,
sluit zij niet uit dat ook het beperken van de mogelijkheid om
studiefinanciering te ontvangen voor mensen boven de 27 jaar, een niet te
rechtvaardigen leeftijdsdiscriminatie voor vrouwen inhoudt.

3.7.De wederpartij stelt het volgende.

Zij is van mening dat zij geen onderscheid naar geslacht maakt. Het
leeftijdscriterium is een objectief criterium. Ook voor het maken van
aanspraken op studiefinanciering geldt een leeftijdsgrens. Een herintreedster
heeft hier evenmin een uitzonderingspositie.

Bovendien is de wederpartij van mening dat het leeftijdscriterium niet
nadelig uitvalt voor vrouwen. Onder de hoofdvakkers overtreft het aantal
vrouwen boven de 35 jaar inderdaad het aantal mannen. Daartegenover staat
echter dat er in het verleden een uitzondering werd gemaakt voor drie vrouwen
en een man voor wat betreft de leeftijdsgrens.

Gesteld dat het leeftijdscriterium nadelig zou uitvallen voor vrouwen,
dan blijft nog het feit dat het de doelstelling van dit onderdeel van het PRIS
is, om jonge getalenteerde toekomstige Indonesie-wetenschappers een extra
ondersteuning te geven. Het PRIS verschaft namelijk veelbelovende jonge
onderzoekers de mogelijkheid om in aanvulling op (en niet als deel van) hun
universitaire studie een talencursus in Indonesie te volgen.

Het is gerechtvaardigd om te veronderstellen dat ouderen, die nog moeten
beginnen aan een wetenschappelijke opleiding, niet meer in staat zullen zijn
om een wetenschappelijke carriere op te bouwen, waar het betrokken programma
op mikt. Een dergelijke carriere vraagt nu eenmaal een aanzienlijke
investering in tijd. De Stuurgroep volgt nauwlettend wat mensen na de cursus
doen. Aangezien het om een gesubsidieerde activiteit gaat, moeten de
geldmiddelen ook in het door het Programma beoogde kader aangewend worden.
Indien het leeftijdscriterium geen rol meer mag spelen, zullen de gelden ook
moeten worden aangewend ten behoeve van ouderen, terwijl men aan mag nemen dat
bij een hogere leeftijdsgrens de baten de kosten niet zullen dekken.

In het verleden werd nog wel eens een uitzondering gemaakt op de
gestelde leeftijdsgrens. Deze uitzondering werd gemaakt voor vier
hoofdvakstudenten. De eisen liggen bij deze studenten enigszins anders dan bij
de bijvakstudenten zoals verzoekster. Dat komt omdat hoofdvakstudenten hun
kennis van het Indonesisch ook wel plegen te gebruiken als docent Indonesisch
en daardoor indirect behulpzaam zijn bij het ontwikkelen van de doelstellingen
van het PRIS. Het leeftijdscriterium is daar dus minder van toepassing. Om die
reden is bij deze groep, indien hiertoe aanleiding bestond, wel eens een
uitzondering gemaakt. Ook hieraan moest een einde komen toen bleek dat er te
veel ouderen waren, waaronder mensen die ouder waren dan 60 jaar, die de
cursus wilden volgen.

Naar aanleiding van de behoefte, die blijkbaar bestond bij studenten
zoals verzoekster, om eventueel met eigen middelen deel te nemen aan een
talencursus in Indonesie, heeft het PRIS overleg gevoerd met de Indonesische
counterpart. Een en ander heeft erin geresulteerd dat in 1992 door het PRIS
een extra cursus georganiseerd gaat worden. Hiervoor kunnen ook kandidaten die
ouder zijn dan 35 jaar zich in laten schrijven, met dien verstande dat zij de
cursusgelden zelf dienen te betalen en niet in aanmerking komen voor extra
subsidiering.

Overigens is het niet zo, aldus de wederpartij, dat zij ervoor gekozen
heeft om een aantal plaatsen aan de universiteit van Bandung onbezet te laten,
zoals verzoekster beweert. Ieder jaar, en zo is ook geschied in 1991, wordt er
met Indonesie een beleid afgesproken waarbij rekening gehouden wordt met de
begroting. In 1991 was dus afgesproken om slechts 20 plaatsen open te
stellen.

Tot slot merkt de wederpartij op dat zij van oordeel is dat de
selectieprocedure juist zeer zorgvuldig is afgewikkeld.

4.DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1.In geding is de vraag of de wederpartij indirect onderscheid op
grond van geslacht maakt in strijd met artikel 4 WGB door verzoekster, die
herintreedster is, niet toe te laten tot de bewuste talencursus omdat zij
ouder was dan 35 jaar.

4.2.Artikel 4 lid 2 WGB schrijft voor dat de natuurlijke persoon of
rechtspersoon, die een beroepsopleiding, voortgezette opleiding of cursus voor
bijscholing of omscholing onder welke benaming dan ook in stand houdt, bij de
toelating tot de opleiding geen onderscheid mag maken tussen mannen en
vrouwen.

Onder indirect onderscheid wordt verstaan onderscheid op grond van
andere hoedanigheden dan het geslacht, dat onderscheid op grond van geslacht
tot gevolg heeft, tenzij dit onderscheid objectief gerechtvaardigd is (artikel
1 WGB).

4.3.Het vermoeden van indirect onderscheid ontstaat wanneer het nadelig
effect van een regeling in overwegende mate personen van een geslacht treft.
Onvoldoende is in dit verband dat in Nederland meer vrouwen later herintreden
op de arbeidsmarkt dan mannen, zoals verzoekster naar voren heeft gebracht.
Onderzocht moet worden wat met betrekking tot de onderhavige regeling het
effect naar geslacht is van het leeftijdscriterium. Met andere woorden:
hoeveel mannen en hoeveel vrouwen worden nadelig getroffen door de
leeftijdsgrens die de wederpartij stelt?

Vooropgesteld moet worden dat de Commissie relatieve cijfers hanteert,
dat wil zeggen cijfers waarbij rekening wordt gehouden met het aandeel dat
mannen respectievelijk vrouwen hebben in het geheel. Bij een bestand waarin
mannen en vrouwen niet een ongeveer gelijk aandeel hebben, zouden absolute
aantallen een vertekend beeld kunnen geven. Een voorbeeld: een onderneming
waarin 10 vrouwen werken en 1000 mannen. Van vrouwen werken er 9 in deeltijd,
van de mannen ook. Stel dat deeltijders een lager uurloon ontvangen dan
voltijders. Indien men alleen kijkt naar de aantallen (dus de absolute
getallen) werkt onderscheid ten nadele van deeltijders gelijk uit naar
geslacht; er zijn immers 9 vrouwen en 9 mannen die benadeeld worden.

Toch zal duidelijk zijn dat met name de vrouwen nadelig getroffen
worden; immers 9 van de 10 vrouwen tegenover 9 van de 1000 mannen worden
nadelig getroffen.

De volgende gegevens zijn bekend (zie 3.4.):

-in 1989: van de vrouwelijke hoofdvakstudenten is 25% ouder dan 30 jaar;
van de mannen is dat 31%;

-in 1990: van de vrouwelijke hoofdvakstudenten is 44% ouder dan 30 jaar
en van de mannen 30%;

-in 1991 is het percentage voor beide groepen 31%.

-van het aantal mannelijke studenten in Nederland is + 5,05% 35 jaar of
ouder;

-van het aantal vrouwelijke studenten is + 6,77% 35 jaar of ouder.

Ook heeft de wederpartij gegevens overgelegd over de geselecteerde
kandidaten. Het ligt niet voor de hand om aan de hand van deze gegevens het
effect naar geslacht te bepalen, aangezien de meeste kandidaten (behalve de
uitzonderingen) uiteraard vanwege de leeftijdsgrens jonger dan 35 jaar zullen
zijn.

Uit eerdergenoemde cijfers kan niet afgeleid worden hoe het nadelig
effect naar geslacht van het bewuste leeftijdscriterium (35 jaar of jonger)
precies is. De cijfers geven echter wel een duidelijke indicatie dat vrouwen
niet in overwegende mate nadelig getroffen worden door de leeftijdsgrens van
35 jaar. Verzoekster heeft geen gegevens aangedragen die tot een andere
conclusie aanleiding geven. Derhalve rijst niet het vermoeden dat de
wederpartij indirect onderscheid op grond van geslacht gemaakt heeft jegens
verzoekster bij de toelating tot de cursus.

Op grond van bovenstaande conclusie komt de Commissie niet toe aan de
vraag of de wederpartij een objectieve rechtvaardigingsgrond kan aanvoeren
voor het hanteren van de leeftijdsgrens. De Commissie verstaat hieronder:

– dat het onderscheid gemaakt wordt om een objectief gerechtvaardigd
doel te dienen en

– daartoe middelen zijn gekozen die geschikt en noodzakelijk zijn om dit
doel te bereiken, terwijl

– dit doel niet is te bereiken op andere wijze waarbij geen indirect
onderscheid naar geslacht wordt gemaakt. Verzoeksters bezwaren tegen
toepassing van het leeftijdscriterium in plaats van bijvoorbeeld het criterium
kwaliteit, kunnen, gelet op het voorgaande,

evenmin aan de orde komen.

5.HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat niet is komen vast te
staan dat de Minister van Onderwijs en Wetenschappen jegens mevrouw te
Amsterdam indirect onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt in strijd
met de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen door het hanteren van de
leeftijdsgrens van 35 jaar bij de toelating tot de bewuste cursus.

Rechters

mw mr E.F.A. van Buitenen, voorzitter, mw mr C.E. van Vleuten, mw drsJ.A.M. Stolwijk en mevrouw drs C.M. Sjerps, secretaris