Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Verzoekster was voltijds in dienst bij de wederpartij. Verzoekster werd
zwanger en kwam met de wederpartij overeen dat zij na haar
zwangerschapsverlof in deeltijd zou gaan werken.
De wederpartij heeft vlak voordat het verlof ten einde liep een
ontslagvergunning aangevraagd voor verzoekster wegens ernstige fouten die
verzoekster veroorzaakt zou hebben. Verzoekster stelt dat de ware reden voor
het voorgenomen ontslag is dat zij moeder is geworden en in verband hiermee
in deeltijd zou gaan werken. De Commissie oordeelt dat onvoldoende is komen
vast te staan dat de wederpartij verzoekster om de redenen die verzoekster
aanvoert wil ontslaan. Overigens is de Commissie van mening dat de
wederpartij uit zorgvuldigheidsoverwegingen eerst de vermeende fouten met
verzoekster had kunnen bespreken alvorens te besluiten verzoekster te
ontslaan. Geen strijd met de wet.
Volledige tekst
1. HET VERZOEK
1.1. Op 4 juni 1992 verzocht mevrouw (hierna: verzoekster) te
Nijmegen de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid
haar oordeel uit te spreken over de vraag of (hierna: de
wederpartij) te Arnhem jegens haar onderscheid naar geslacht maakt in strijd
met de wetgeving gelijke behandeling van mannen en vrouwen.
1.2. De wederpartij heeft ten behoeve van verzoekster een ontslagaanvraag
ingediend bij de Regionaal Directeur voor de Arbeidsvoorziening.
Verzoekster is van mening dat de wederpartij hiermee in strijd handelt met
de wetgeving gelijke behandeling.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en conform het
verzoek van verzoekster de spoedprocedure toegepast.
Partijen zijn opgeroepen voor een zitting op 23 juni 1992. Voorafgaand aan
de zitting is bij beide partijen nadere informatie opgevraagd.
2.2. Bij de zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoekster
– mw (verzoekster)
– dhr (gemachtigde)
van de kant van de wederpartij
– dhr (directeur)
– dhr mr E.R. Looyen (advocaat)
– dhr (administrateur)
– mw (medewerkster van de wederpartij)
van de kant van de Commissie
– dhr prof. mr P.F. van der Heijden (Kamervoorzitter)
– mw prof. mr J.E. Goldschmidt (lid Kamer)
– mw drs A.J. Huber (lid Kamer)
– mw drs C.M. Sjerps (secretaris).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze Kamer
hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. Verzoekster is vanaf 1 september 1989 in dienst van de wederpartij, een
uitgeverij van branche-bladen. Deze uitgeverij is een jong en snel groeiend
bedrijf. Verzoekster was de tweede werkneemster die werd aangetrokken. Zij
verzorgt de volledige administratie van de wederpartij, functioneert als
telefoniste en verricht veel secretariele en anderszins ondersteunende
werkzaamheden.
De directeur van de wederpartij drijft drie ondernemingen. De
personeelsbezetting van twee van deze ondernemingen, waaronder die waar
verzoekster in werkt, is als volgt. Afgezien van verzoekster zijn 12 vrouwen
en 2 mannen in dienst. Twee van de vrouwen, waarvan een kinderen heeft,
werken in deeltijd.
Op 16 december 1991 is verzoekster met zwangerschapsverlof gegaan. Voor haar
verlof heeft verzoekster aan de wederpartij verzocht haar voltijd
dienstverband na het verlof om te zetten in een deeltijd dienstverband van
20 uur per week. Verzoekster wilde dit graag in verband met haar aankomende
moederschap.
Omdat de functie van verzoekster zich naar de mening van de wederpartij niet
goed leende voor werken in deeltijd, was de wederpartij aanvankelijk weinig
gelukkig met dit verzoek. Zij heeft bij haar advocaat geinformeerd over haar
eventuele plicht om werken in deeltijd toe te staan. De advocaat heeft in dit
verband de wederpartij gewezen op het recht van verzoekster om
ouderschapsverlof op te nemen. Uiteindelijk is de wederpartij akkoord gegaan
met het verzoek van verzoekster. Deze overeenkomst is schriftelijk
vastgelegd.
Op 10 april 1992, zes dagen voordat verzoekster haar werkzaamheden zou
hervatten, heeft de wederpartij aan verzoekster medegedeeld dat zij op
non-actief werd gesteld en dat de wederpartij een ontslagvergunning bij het
Arbeidsbureau had aangevraagd. De reden die de werkgever hiervoor aangaf was
dat tijdens de afwezigheid van verzoekster was gebleken, dat verzoekster in
ernstige mate verzuimd had haar werkzaamheden naar behoren te verrichten.
Thans hebben twee medewerksters van de wederpartij het werk van verzoekster
overgenomen. Deze medewerksters doen ook deels ander werk.
3.2. Het vaste administratiekantoor van de wederpartij, dat sedert de
oprichting van de wederpartij elk kwartaal de boekhouding controleert, heeft
tijdens het zwangerschapsverlof een aantal administratieve werkzaamheden van
verzoekster overgenomen. Dit kantoor heeft mondeling aan de wederpartij
medegedeeld dat er fouten waren geconstateerd. Op verzoek van de wederpartij
heeft het administratiekantoor de fouten op schrift gesteld en per brief d.d.
24 februari 1992 aan de wederpartij opgestuurd. In deze brief stond, voor
zover hier van belang, dat:
– de administratie niet was bijgewerkt;
– de ontbrekende debiteurenlijsten niet waren gemaakt;
– in diverse laden van het bureau van verzoekster de volgende bescheiden
werden gevonden: bankafschriften, onbetaalde rekeningen, uitgeschreven
en ondertekende bankgiro’s, gesloten enveloppen met ondertekende bankgiro’s;
– de originele facturen van de crediteuren en de debiteuren niet aanwezig
waren;
– onbetaalde rekeningen als betaald waren opgeborgen;
– betaalde rekeningen in de ‘mappen onbetaald’ waren aangetroffen;
– het adressenbestand niet was bijgehouden;
– er onbetaalde rekeningen waren aangetroffen van juni 1991;
– de zogenaamde ‘dispuutmeldingen’ onjuist waren afgehandeld;
– zogenaamde ‘schade-aangiften’ niet waren ingediend.
Deze bevindingen betroffen met name het laatste kwartaal van 1991. In oktober
1991 had het administratiekantoor de boekhouding van de wederpartij voor het
laatst nagekeken. Op dat moment was de boekhouding in orde. Ook hiervoor
heeft het administratiekantoor nooit onregelmatigheden geconstateerd in de
administratie.
Een ex-collega van verzoekster heeft verklaard dat zij het niet gek vindt dat
de administratie niet geheel op orde was, aangezien er pas enkele weken nadat
verzoekster met verlof ging een vervanger voor verzoekster is aangenomen.
Zij verklaart ook dat er in de tijd dat zij bij de wederpartij werkte nooit
genoeg geld op de bank stond om de rekeningen te betalen. Zij vindt het
daarom niet vreemd dat er onbetaalde rekeningen zijn aangetroffen.
3.3. In de tijd dat verzoekster bij de wederpartij heeft gewerkt heeft zij
een drietal functioneringsgesprekken gehad. Deze gesprekken waren informeel
van aard. Ook hebben er 4 a 5 werkbesprekingen plaatsgevonden tussen
verzoekster en de wederpartij. Tijdens deze werkbesprekingen heeft de
wederpartij incidentele fouten van verzoekster aangekaart.
De functioneringsgesprekken en werkbesprekingen zijn niet op schrift gesteld.
Globaal gezien was de wederpartij voor bovengenoemde bevindingen tevreden
over de prestaties van verzoekster. Als positieve prikkel heeft de
wederpartij het loon van verzoekster periodiek verhoogd.
3.4. De functie van verzoekster is er een die veel stress kan veroorzaken.
Voordat verzoekster met verlof ging heeft de wederpartij meerdere malen tegen
haar gezegd dat als zij in de problemen kwam door de grote hoeveelheden werk,
zij dit aan de wederpartij kon melden om hiervoor een oplossing te zoeken.
Dit heeft verzoekster niet gedaan.
In maart 1991 is er tussen verzoekster en de wederpartij besproken dat
verzoekster office-manager zou kunnen worden. De wederpartij heeft
hieromtrent echter nooit toezeggingen gedaan.
Een medewerkster van de wederpartij geeft als mogelijke verklaring voor het
feit dat verzoekster plotseling slechter zou zijn gaan functioneren, dat zij
niet was gepromoveerd tot office-manager en de hiermee samenhangende opslag
was misgelopen.
Een medewerkster van de wederpartij, die zich voornamelijk met de
abonnementenadministratie bezighoudt, heeft verklaard dat zij ruim een half
jaar in deeltijd heeft gewerkt en geen moeilijkheden heeft ondervonden bij
het regelen hiervan met de wederpartij.
Standpunten van partijen
3.5. Verzoekster stelt dat de mededeling van de wederpartij over haar
functioneren haar zeer heeft verbaasd. Er waren nooit eerder problemen
geweest of fouten, anders dan incidentele, geconstateerd. Volgens verzoekster
was de wederpartij altijd tevreden over haar. Dit blijkt onder andere uit het
feit dat haar salaris een aantal malen is verhoogd: zij begon in 1989 met een
salaris van ƒ 2.500,- bruto per maand en verdiende laatstelijk ƒ 3.375,-
bruto per maand.
Ook heeft de wederpartij tijdens functioneringsgesprekken of anderszins niet
laten blijken dat verzoekster haar werk niet goed zou doen. Verder heeft het
administratiekantoor van de wederpartij tijdens de drie-maandelijkse controle
nooit onregelmatigheden geconstateerd.
Volgens verzoekster is de reden die de wederpartij aanvoert niet de ware
reden om verzoekster te ontslaan. Aangezien de wederpartij nooit eerder
kritiek heeft gehad op haar functioneren, meent verzoekster dat de enige
reden voor het ontslag kan zijn dat zij onlangs een kind heeft gekregen en
in deeltijd zou gaan werken.
Volgens verzoekster probeert de wederpartij op deze manier onder de
overeenkomst uit te komen waarin is vastgelegd dat verzoekster 20 uur per
week zou gaan werken. Verzoekster denkt dat de wederpartij handelt in de
vooronderstelling dat zij in geval van ziekte van haar kind zich ook ziek zal
melden en dat zij waarschijnlijk nog een kind wil.
Verzoekster merkt op dat een ex-collega die twee kinderen had ook is
ontslagen. Toen deze vrouw nog in dienst was en een keer opbelde om zich ziek
te melden, maakte de wederpartij na het telefoongesprek de opmerking dat zij
zich vast ziek had gemeld omdat haar kind ziek was.
Er is volgens verzoekster in de onderneming van de wederpartij geen plaats
voor een jonge moeder die in deeltijd werkt.
3.6. Wat betreft de verwijten die de wederpartij aan verzoekster maakt stelt
verzoekster het volgende:
– Het klopt dat de administratie niet geheel was bijgewerkt, maar zij heeft
haar uiterste best gedaan om orde op zaken te stellen. Zij heeft in de
laatste week voor haar zwangerschapsverlof elke dag overgewerkt.
Bovendien loopt een administratie altijd achter;
– Zij heeft de ontbrekende debiteurenlijsten wel degelijk gemaakt;
– Het ontbreken van de originele facturen is niet vreemd, omdat wel vaker
post uit de brievenbus werd ontvreemd;
– Het kwam regelmatig voor dat rekeningen enige tijd onbetaald bleven, omdat
er niet altijd voldoende geld was om deze gelijk te betalen. Bovendien waren
de betalingen de verantwoordelijkheid van de directeur van de wederpartij,
aangezien deze zijn fiat en handtekening moest zetten. Als het hem om wat
voor reden dan ook niet uitkwam, gebeurde dit niet;
– Toen zij met verlof ging was de achterstand niet zo dramatisch als de
wederpartij beweert en was de wederpartij hiervan door haar op de hoogte
gesteld. Voorzover er wel sprake was van een achterstand is deze grotendeels
ontstaan nadat verzoekster met verlof ging en is deze te wijten aan slecht
management van de wederpartij.
3.7. Verzoekster stelt dat zij nimmer heeft geweigerd gedurende haar
afwezigheid telefonische informatie te geven, hetgeen de wederpartij beweert.
Op haar laatste werkdag heeft verzoekster slechts aangegeven liever niet
gestoord te worden tijdens haar verlof. Van een absolute neen was zeker geen
sprake. Tijdens haar verlof heeft verzoekster de wederpartij twee keer
telefonisch te woord gestaan naar aanleiding van vragen die waren gerezen.
Bij deze gelegenheden heeft de wederpartij niets opgemerkt over
onregelmatigheden of fouten die verzoekster veroorzaakt zou hebben.
Verzoekster vindt dat de wederpartij haar eerder op de hoogte had moeten
stellen van de geconstateerde ‘fouten’, zodat zij hier adequaat op had kunnen
reageren.
Verzoekster stelt dat zij er nooit op heeft gerekend dat zij office-manager
zou worden. Bovendien wist zij op het moment dat het ter sprake kwam al dat
zij een kind wilde en dat haar de functie van office-manager niet geschikt
leek om te combineren met de verzorging van een kind.
3.8. De wederpartij stelt het volgende. De lijst met
klachten van het administratiekantoor vormde de aanleiding voor het ontslag.
Naar aanleiding van deze klachten heeft de directeur van de wederpartij de
administratie zelf gecontroleerd en kwam tot de ontdekking dat er een bedrag
van
ƒ 30.000,- a ƒ 40.000,- niet was gefactureerd. De wederpartij had zo’n
grote achterstand niet verwacht.
Het is juist dat de ingekomen facturen nooit meteen worden voldaan en dat
betaalopdrachten niet onmiddellijk worden uitgevoerd. In dit geval zijn er
echter rekeningen aangetroffen, waarvan de betalingstermijn al lang was
verstreken en waarvoor werd gerappelleerd. Verzoekster heeft de wederpartij
het risico laten lopen dat er incassomaatregelen jegens de wederpartij
getroffen zouden worden. De bezwaren van de wederpartij richten zich niet
tegen een als normaal te beschouwen achterstand, maar tegen de ontstane
structurele achterstand.
De ontbrekende debiteurenlijsten die verzoekster beweert te hebben gemaakt
zijn door de wederpartij noch door het administratiekantoor van de
wederpartij aangetroffen.
3.9. Het is niet juist dat de wederpartij niet eerder kritiek zou hebben
geuit op het functioneren van verzoekster. Onregelmatigheden werden door de
wederpartij echter altijd als incidenten beschouwd en zijn ad hoc bij
verzoekster aangekaart. De ontdekkingen van het administratiekantoor hebben
het standpunt van de wederpartij echter gewijzigd. Zij is op grond hiervan
van mening dat verzoekster over de gehele linie een ondermaatse prestatie
leverde.
De wederpartij meent dat de geconstateerde fouten niet te wijten zijn aan
slecht management van haar zijde. Zij heeft haar best gedaan om een vervanger
te regelen voordat verzoekster met verlof ging. Degene die als vervanger was
aangesteld werd echter na een week ziek. De fouten zijn volgens de
wederpartij geheel en al aan verzoekster te wijten. Deze fouten waren volgens
de wederpartij zo essentieel dat zij heeft besloten verzoekster te ontslaan
zonder hieraan voorafgaand een gesprek te voeren met verzoekster.
De wederpartij heeft verzoekster niet eerder op de hoogte gesteld van de
geconstateerde fouten omdat zij het op zichzelf vreugdevolle verlof niet
onnodig vroeg wilde bederven. Bovendien stelt de wederpartij dat verzoekster,
voordat zij met verlof ging, heeft medegedeeld dat zij tijdens haar verlof
niet gebeld wenste te worden inzake administratieproblemen en/of vragen.
De wederpartij stelt dat het niet waar is dat zij verzoekster wil ontslaan
wegens haar moederschap en haar hiermee verband houdende wens om in deeltijd
te gaan werken. De wederpartij merkt op dat verzoekster niet haar enige
personeelslid is dat heeft gekozen voor het moederschap in combinatie met een
deeltijd functie. Hieruit blijkt dat er binnen haar onderneming wel degelijk
ruimte is voor jonge moeders.
4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. Aan de orde in deze kwestie is artikel 7A:1637ij BW. Lid 1 van dit
artikel bepaalt onder andere dat de werkgever geen onderscheid mag maken
tussen mannen en vrouwen bij de beeindiging van de arbeidsovereenkomst.
Alleen in geval van een van de wettelijke uitzonderingsgronden mag van dit
verbod worden afgeweken, doch hieromtrent is niets gesteld of gebleken.
Onderscheid op grond van zwangerschap is direct onderscheid en niet
toegestaan. In eerdere oordelen heeft de Commissie bepaald dat ook als
zwangerschap een van de redenen en niet de enige reden voor het gemaakte
onderscheid is, dit strijd met de Wet oplevert (Commissie gelijke behandeling
van mannen en vrouwen bij de arbeid, oordeelnummers 42-89-13 en 172-90-31).
4.2. In de onderhavige zaak stelt de wederpartij dat zij verzoekster wil
ontslaan omdat zij niet goed zou functioneren.
Onbetwist is dat verzoekster tot oktober 1991 goed functioneerde. Gebleken
is dat, ondanks een poging daartoe van de wederpartij, het werk van
verzoekster niet onmiddellijk aan een ander is overgedragen op het moment dat
zij met verlof ging. Het is naar de mening van de Commissie niet
onaannemelijk dat de ontstane achterstand deels is veroorzaakt door deze
omstandigheid en niet direct aan verzoekster te wijten is.
Verzoekster is van mening dat, aangezien het ontslag niet gelegen kan zijn
in het feit dat zij slecht functioneerde, geconcludeerd moet worden dat de
reden voor het ontslag is ingegeven door het feit dat verzoekster een kind
heeft gekregen en in deeltijd zou gaan werken.
De Commissie is van oordeel dat, hoewel het mogelijk is dat de geconstateerde
fouten niet uitsluitend aan verzoekster te wijten zijn, onvoldoende is komen
vast te staan dat het jonge moederschap van verzoekster en/of de wens van
verzoekster om in deeltijd te gaan werken (een van) de reden(en) is voor het
voorgenomen ontslag van verzoekster. Dit neemt niet weg dat de Commissie van
mening is dat de wederpartij uit zorgvuldigheidsoverwegingen de periode na
het bevallingsverlof had kunnen aangrijpen om met verzoekster de
geconstateerde fouten te bespreken, alvorens tot het besluit te komen voor
verzoekster een ontslagvergunning aan te vragen.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat niet is komen vast te staan dat
te Arnhem bij de procedure rondom het ontslag van mw
te Nijmegen jegens haar onderscheid naar geslacht heeft gemaakt in
strijd met de wetgeving gelijke behandeling.
Aldus vastgesteld op 23 juni 1992 naar aanleiding van de behandeling in de
raadkamer van 23 juni 1992.
Rechters
dhr prof. mr P.F. van der Heijden (Kamervoorzitter), mw prof. mr J.E.Goldschmidt (lid Kamer), mw drs A.J. Huber (lid Kamer), mw drs C.M. Sjerps(secretaris).