Instantie: Commissie gelijke behandeling, 2 september 1992

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster heeft bij de wederpartij gesolliciteerd naar de functie van
hoogleraar. De wederpartij voert een voorkeursbeleid voor vrouwen. Dit beleid
houdt onder andere in dat in eerste instantie alleen onder vrouwen
geselecteerd werd. Geen van de vrouwelijke kandidaten, waaronder verzoekster,
is uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek. Verzoekster werd niet
professorabel geacht. Een mannelijke kandidaat is benoemd. De Commissie stelt
voorop dat selectieprocedures inzichtelijk, controleerbaar en systematisch
dienen te zijn. De onderhavige selectieprocedure voldeed niet aan dit
vereiste. Daardoor nam de wederpartij het risico op zich dat de mannelijke
kandidaten niet aan de hand van dezelfde criteria beoordeld werden als de
vrouwen. Strijd met de Wet.

Volledige tekst


Deze aandachtspunten zijn geen criteria waaraan afgemeten kan worden of
een kandidaat al dan niet professorabel is. Zo is bijvoorbeeld wel vermeld dat
aandacht besteed moet worden aan het wetenschappelijk niveau van een
kandidaat, maar is niet aangegeven hoe dat wetenschappelijk niveau gemeten
moet worden. De wederpartij heeft in dit verband verklaard dat er over de
vraag of een kandidaat al dan niet professorabel is, binnen de BAC geen
discussie bestond. Deze verklaring voldoet echter niet aan het vereiste van
inzichtelijkheid, controleerbaarheid en systematiek, omdat de inhoud van de
norm ‘professorabiliteit’ op deze wijze voor anderen niet kenbaar is.

De wederpartij heeft de Commissie derhalve niet duidelijk gemaakt op
grond waarvan de BAC kandidaten al dan niet professorabel achtte. Het gevolg
hiervan is, dat in het onzekere is gebleven of het begrip ‘professorabel’ van
inhoud veranderd is toen de mannelijke kandidaten beoordeeld werden. De vraag
blijft derhalve of aan de mannen andere, minder zware eisen werden gesteld
alvorens zij voor een gesprek uitgenodigd werden. Dit is des te opvallender
indien men het voorkeursbeleid van de wederpartij bekijkt. Haar
voorkeursbeleid houdt in principe immers in dat vrouwen volgens de richtlijn
bij voldoende geschiktheid benoembaar zijn.

Die term “voldoende geschiktheid” was eveneens niet erg helder. Gebleken
is immers dat niet aan alle eisen voldaan behoefde te worden, maar dat het
minder voldoen op het ene punt gecompenseerd kon worden op een ander punt.

In de tweede selectieronde zijn uitsluitend mannen betrokken, afgezien
van een korte vruchteloze onderbreking waarin nog enkele (andere) vrouwelijke
kandidaten zijn aangezocht. Die tweede ronde was in beginsel een louter
mannelijke, omdat de vrouwelijke kandidaten die gesolliciteerd hadden al
eerder waren afgewezen. Deze tweede ronde was in feite tevens de beslissende:
er moest zo mogelijk tot een voordracht gekomen worden.

Door het enkele onderscheid in een eerste -vrouwelijke- ronde en daarna
een mannelijke, is het moeilijk exact dezelfde maatstaven aan te leggen,
vooral als die al niet a priori helder zijn. Het, ook intern bij de
wederpartij (zie hiervoor paragraaf 3.9.) gesignaleerde, risico bestaat toch
dat op onderdelen met criteria geschoven en gecompenseerd wordt.

Voorkeursbehandeling, zoals in casu toegepast door de wederpartij, houdt
op voorkeursbehandeling te zijn en verkeert in een ongelijke behandeling, als
een vrouw door de gehanteerde procedure van voorkeursbehandeling in een
ongunstiger positie terecht kan komen.

4.6. De Commissie is op grond van bovenstaande van oordeel, dat de
wederpartij, vanwege het risico dat de mannelijke kandidaten niet aan de hand
van dezelfde criteria geselecteerd zouden worden als de vrouwen, er voor had
moeten zorgdragen dat de mannelijke kandidaten niet alleen onderling
vergeleken zouden worden, zoals thans gebeurd is. Zij had dit kunnen voorkomen
door in een tweede selectieronde -dus na de selectieronde onder de vrouwen-,
zowel de vrouwen als de mannen tegelijkertijd te beoordelen.

Nu de wederpartij een dergelijke selectieronde niet heeft ingelast, maar
de mannelijke kandidaten met uitsluiting van de vrouwelijke kandidaten
geselecteerd heeft, heeft zij in strijd met artikel 3 lid 1 WGB onderscheid
naar geslacht gemaakt.

Overigens wijst de Commissie er op, dat een voorkeursbehandeling voor
vrouwen uiteraard ook in een tweede selectieronde, waarbij kandidaten van
beide geslachten beoordeeld worden, toegepast kan worden.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat het College van Bestuur
van de Universiteit van Amsterdam jegens mevrouw te Gottingen in Duitsland
onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt in strijd met artikel 3 lid 1
Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de behandeling bij de
vervulling van de hoogleraarsvacature aan desbetreffende universiteit.

Aldus vastgesteld op 2 september 1992 naar aanleiding van de behandeling
in raadkamer d.d. 8 juli 1992.

Rechters

mw mr C.H.S. Evenhuis (Kamervoorzitter), dhr mr A.W. Heringa (lidKamer), dhr mr R.A.C.M. Langemeijer (lid Kamer), mw mr A.C. Possel (lidKamer), dhr mr J.A.M.I. Hoens (plaatsvervangend lid Kamer), mw mr M.M. Hubner(adjunct- secretaris).