Instantie
Rechtbank Haarlem
Samenvatting
Vordering ƒ 20.000,= immateriele schadevergoeding. Eiseres, dochter van
gedaagde, is tussen haar achtste en vijftiende jaar vele malen door
gedaagde seksueel misbruikt. Gedaagde is hiervoor strafrechtelijk
veroordeeld. Het verzoek van gedaagde om de gevorderde schadesom wegens
zijn financiele situatie te matigen wijst de rechtbank af Toewijzing ƒ
20.000,=
Volledige tekst
1. Verloop van de procedure. Voor de loop van het geding verwijst de
rechtbank naar de volgende door partijen ter vonniswijzing overgelegde
stukken waarvan de inhoud als hier ingevoegd is te beschouwen: – de met
verlof van de President van deze rechtbank op verkorte termijn
uitgebrachte dagvaarding d.d. 30 oktober 1991; – de conclusie van de eis;
– de conclusie van antwoord; – de akte inbreng produkties van eiseres –
de antwoordakte van produkties van gedaagde.
2. De vaststaande feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan
wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweersproken inhoud
van de overgelegde produkties, staat tussen partijen het volgende vast:
a. Eiseres is de dochter van gedaagde. Op 3 augustus 1971 is zij geboren
uit het -in 1989 ontbonden- huwelijk van gedaagde en J.
b. Tussen haar achtste en vijftiende jaar is eiseres vele malen door
gedaagde seksueel misbruikt.
c. Eiseres heeft daarvan in juli 1990 aangifte gedaan bij de politie.
Gedaagde is vervolgens ter zake strafrechtelijk veroordeeld door de
arrondissementsrechtbank te Alkmaar.
3. De vordering 3.1. Eiseres vordert dat gedaagde zal worden veroordeeld
bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om aan haar te betalen een
schadevergoeding begroot op ƒ 20.000,= dan wel een bedrag dat de rechtbank
redelijk acht, met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze
procedure.
3.2. Eiseres legt tegen de achtergrond van voormelde vaststaande feiten
aan haar vordering ten grondslag dat gedaagde door zijn handelwijze haar
lichamelijk en geestelijk integriteit heeft aangetast waardoor zij
immaterieel nadeel heeft ondervonden en zal ondervinden.
3.3. Dit nadeel betreft psychische schade en schade wegens gederfde c.q.
te derven levensvreugde. In 1981 heeft zij zich wegens
psychisch-somatische klachten tot de huisarts gewend. Vanaf juli 1989
respectievelijk november/december 1989 is zij bij het Algemeen
Maatschappelijk werk te Uitgeest respectievelijk het RIAGG te Beverwijk
onder behandeling. Zij heeft het gebeurde nog niet verwerkt.
4. Het verweer. 4.1. Gedaagde erkent de onrechtmatigheid van zijn
handelwijze en zijn aansprakelijkheid voor de vergoeding van de door
eiseres geleden immateriele schade.
4.2. Gezien zijn financiele situatie, acht gedaagde zich echter niet in
staat de gevorderde schadesom dan wel een door de rechtbank in
redelijkheid en billijkheid vast te stellen bedrag te voldoen.
4.3. Hij voert in dit verband aan dat het gezamenlijk inkomen van hem en
de met hem samenwonende partner reeds maximaal belast is vanwege de
maandelijkse aflossing van door zijn partner en hem gemaakte schulden
alsmede vanwege het voldoen aan een op hem rustende
alimentatieverplichting. Voorts volgt hij in het kader van de onder 2c
bedoelde strafrechtelijke procedure een therapie, waarvan de kosten voor
zijn rekening komen.
4.4. Voorts voert hij nog aan dat indien hij te zijner tijd onherroepelijk
mocht zijn veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, elke
betaling onmogelijk is.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Aangezien de feiten met betrekking tot de gestelde onrechtmatige daad
hebben plaatsgevonden voor 1 januari 1992 dienen aansprakelijkheid en
schadevergoeding te worden beoordeeld naar het voordien geldende recht
5.2. Nu gedaagde zijn aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad noch de
gestelde omvang van de daardoor geleden schade heeft bestreden, gaat het
er in deze procedure nog om vast te stellen of er reden is tot matiging
van de gevorderde schadevergoeding op grond van de financiele
omstandigheden van gedaagde.
5.3. Aangezien gedaagde eiseres gedurende een lange periode vele malen
seksueel heeft misbruikt, zal zijn beroep op matiging alleen kunnen slagen
indien toewijzing van het gevorderde bedrag, dat de rechtbank gezien de
omstandigheden niet bovenmatig voorkomt, ertoe zou leiden dat gedaagde in
een noodtoestand zou geraken.
5.4. Hetgeen gedaagde heeft gesteld omtrent zijn financiele omstandigheden
wijst naar het oordeel van de rechtbank echter niet in deze richting. In
dit verband overweegt zij het volgende. Eiseres mag er geen nadeel van
ondervinden dat gedaagde is gaan samenwonen met een partner die een
beperkt inkomen heeft en een schuld moet afbetalen. De op gedaagde
rustende alimentatieverplichting ten behoeve van zijn zoon ad ƒ 55,= per
maand is, gelet op het inkomen van eerstgenoemde, van geringe omvang.
Aangenomen kan worden dat deze verplichting inmiddels reeds is, althans
binnenkort zal vervallen. Ook valt niet uit te sluiten dat de kosten welke
gedaagde ten behoeve van zijn therapie maakt te zijner tijd aan hem zullen
worden vergoed. Zijn -eventuele- onherroepelijk veroordeling tot
onvoorwaardelijke vrijheidsstraf leidt wellicht voor gedaagde tijdelijk
tot betalinsproblemen en daarmee tot executieproblemen, maar aangenomen
moet worden dat na zijn invrijheidsstelling de mogelijkheid van betaling
herleeft. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat het beroep van gedaagde
op matiging faalt.
5.5. Nu gedaagde zulks niet heeft verzocht en voorts eiseres heeft te
kennen gegeven akkoord te kunnen gaan met maandelijkse betalingen door
gedaagde, ziet de rechtbank geen aanleiding tot het treffen van een
betalingsregeling.
5.6. De vordering zal worden toegewezen. De rechtbank zal de proceskosten
compenseren nu partijen bloedverwanten zijn in de rechte linie.
6. Beslissing: De rechtbank: 6.1. Veroordeelt gedaagde tot betaling aan
eiseres van ƒ 20.000,= (twintigduizend gulden). 6.2. Compenseert de
proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt. 6.3.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Rechters
mrs. Ten Brink-van Imhoff, Wesseling-Lubberink, Verwoord.