Instantie: Commissie gelijke behandeling, 15 september 1992

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster wilde in aanmerking komen voor de functie van hoogleraar.
Verzoekster is na voordracht door een derde niet in de gelegenheid gesteld
zich als kandidaat te presenteren.

In de advertentie werd promotie of gelijkwaardige wetenschappelijke prestatie
als functie-eis genoemd.

Verzoekster was ten tijde van de sollicitatie bezig met haar proefschrift in
de laatste fase van bewerking. De wederpartij stelt dat zij als algemeen
beleid heeft dat ten aanzien van de benoeming voor hoogleraar de kandidaat
in eerste instantie gepromoveerd moet zijn. De wederpartij houdt een
voorkeursbeleid voor vrouwen. Dit houdt onder andere in dat alle vrouwelijke
sollicitanten die voldoen aan de functie- eisen worden uitgenodigd voor een
gesprek en geen hogere eisen zullen worden gesteld dan die welke nodig zijn
voor een goed uitoefenen van de functie. Verzoekster is niet uitgenodigd
omdat zij nog niet was gepromoveerd. De Commissie stelt voorop dat de
selectieprocedures inzichtelijk, controleerbaar en systematisch dienen te
zijn. De Commissie constateert dat de afspraken in de onderhavige situatie
niet alleen zijn nageleefd. Niet alle vrouwelijke kandidaten zijn uitgenodigd
voor een gesprek. Evenmin is de regel nageleefd dat als scholingseis evenzeer
wordt uitgegaan van een gewenst niveau van ontwikkeling als het bezit van een
bepaald diploma.

Volledige tekst


De Commissie concludeert hieruit dat in de onderhavige situatie de eis van
promotie feitelijk een functie-eis was.

Dat de b.a.commissie deze functie-eis stelde, of heeft mogen of willen
stellen, komt echter niet tot uitdrukking in de advertentie, maar evenmin in
voor de hand liggende stukken als het structuurrapport en/of haar rapport aan
het College van Bestuur waarin de b.a.commissie de door haar gehanteerde
selectie-criteria heeft aangegeven.

De Commissie neemt daarnaast in aanmerking dat de wederpartij juist in de
onderhavige situatie niet van een algemene kenbaarheid uit had kunnen gaan
omdat zij uitdrukkelijk zocht naar kandidaten die deskundig waren op
niet-juridische aspecten, en dus naar personen die niet op voorhand geacht
kunnen worden van deze beleidslijn op de hoogte te zijn. Immers, niet alle
faculteiten in Nederland hanteren het gepromoveerd zijn als even strenge
functie-eis.

Bovendien had het naast elkaar stellen van beide eisen ook een uitdrukking
kunnen zijn van het geldende voorkeursbeleid voor vrouwen, in die zin dat de
eis van promotie, waar vrouwen gemiddeld minder aan kunnen voldoen dan
mannen, juist geen strikte functie-eis was.

Tenslotte merkt de Commissie op dat ook in het telefoongesprek van 29
augustus 1989 niet ondubbelzinnig aan verzoekster is meegedeeld dat de eis
van promotie feitelijk een functie-eis was.

Samenvattend: de wederpartij beroept zich op een functie-eis die in de
onderhavige situatie niet uitdrukkelijk in het structuurrapport is genoemd,
noch in het rapport aan het College van

Bestuur bekend is gesteld, noch ondubbelzinnig kenbaar was voor alle
kandidaten noch voor verzoekster. De wijze waarop de functie-eisen steeds wel
zijn vermeld is voor meerdere uitleg vatbaar.

4.7. De wederpartij erkent haar gebondenheid aan de beleidsafspraken
emancipatie tussen het bestuur van de Faculteit Rechtsgeleerdheid en het
College van Bestuur, gemaakt ter uitvoering van de nota “Emancipatiebeleid
RUU, een plan voor positieve actie”.

In deze beleidsafspraak is voorzien in een aantal aanbevelingen en
maatregelen bij functies waarin vrouwen zijn ondervertegenwoordigd. Deze
beperken zich niet tot een voorkeursbehandeling voor vrouwen bij gebleken
gelijke geschiktheid, maar hebben betrekking op alle onderdelen van de
werving en selectie.

De Commissie merkt op dat sommige van deze procedure-afspraken kennelijk
bedoelen, de toepassing van gelijke behandeling te garanderen. Dat is
duidelijk het geval bij de afspraak dat aan vrouwen geen andere vragen zullen
worden gesteld dan aan mannen. Ook de afspraak dat ook geadverteerd zal
worden in bladen die zich tot (bepaalde groepen) vrouwen richten kan worden
gezien als een maatregel ter garantie van gelijke behandeling. Het is immers
een manier om alle potentiele vrouwelijke kandidaten te bereiken. Hetzelfde
geldt voor de afspraak dat alle relevante werkervaring buiten betaalde
werksituaties meetelt. Het gaat hier immers om een algemeen criterium, en het
is niet goed denkbaar dat dit criterium alleen van toepassing is als zich een
ondervertegenwoordiging van vrouwen voordoet.

De Commissie kan dan ook moeilijk inzien waarom elk der afspraken alleen
gelden bij een ondervertegenwoordiging, en per definitie deel zouden uitmaken
van een voorkeursbeleid. Afhankelijk van de aard en inhoud van ieder der
afspraken moeten deze gezien worden als onderdeel van inzichtelijke,
controleerbare en systematische procedures om gelijke behandeling te
garanderen, of als onderdeel van voorkeursbeleid.

De Commissie constateert vervolgens, dat de afspraken in de onderhavige
situatie niet allen zijn nageleefd. Bijvoorbeeld de regel dat geen hogere
eisen zullen worden gesteld dan die welke nodig zijn voor een goed uitoefenen
van de functie. De functie-eis ‘promotie’ is zwaarder dan de eis van promotie
of gelijkwaardige wetenschappelijke prestaties. In de onderhavige selectie
is een formeel als voldoende beschouwde eis reeds bij de eerste selectie
vervangen door een zwaardere eis.

Ook zijn niet alle vrouwelijke kandidaten die aan de functie- eisen voldeden
uitgenodigd voor een gesprek. Evenmin is de regel nageleefd dat als
scholingseis evenzeer wordt uitgegaan van een gewenst niveau van ontwikkeling
als het bezit van een bepaald diploma. Sterker, verzoekster is zelfs niet
ondubbelzinnig op de hoogte gesteld van de werkelijke functie- eis, en is
niet in de gelegenheid gesteld om haar niveau van ontwikkeling aan te tonen.

4.8. De Commissie concludeert dat de wederpartij enerzijds zelf aanleiding
heeft gezien, procedures op te stellen om gelijke behandeling van vrouwen en
mannen te garanderen teneinde het maken van onderscheid te voorkomen en om
voorkeursbeleid voor vrouwen toe te passen, en anderzijds, in de allereerste
fase, namelijk het kandidaten in de gelegenheid stellen hun geschiktheid voor
de functie aan te tonen, deze regels alleen jegens verzoekster, een
vrouwelijke kandidaat, niet heeft nageleefd.

Zij is, gelet op de gebleken feiten, van oordeel dat de wederpartij
onvoldoende aannemelijk heeft weten te maken dat zij desondanks jegens
verzoekster geen onderscheid heeft gemaakt naar geslacht.

Daarmee staat vast dat de wederpartij in strijd heeft gehandeld met artikel
3 lid 1 WGB.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de Rijksuniversiteit van
Utrecht te Utrecht jegens mevrouw dr te Heemstede, door haar niet
in de gelegenheid te stellen zich als kandidaat te presenteren, onderscheid
naar geslacht heeft gemaakt bij de behandeling van de vervulling van een
openstaande betrekking in strijd met artikel 3 lid 1 Wet gelijke behandeling
van mannen en vrouwen.

Aldus vastgesteld op 15 september 1992 naar aanleiding van de behandeling in
raadkamer d.d. 20 mei 1992.

Rechters

mr. C.H.S. Evenhuis, kamervoorzitter, mr. R.A.C.M. Langemeijer, mr.A.C. Possel, drs. C.M. Sjerps