Instantie
Pres. Rechtbank Alkmaar
Samenvatting
Gedaagde heeft eiseres van haar 12e tot haar 22e seksueel misbruikt.
Gedaagde is hiervoor veroordeeld door de Rechtbank Amsterdam. De rechtbank
kent een voorschot van ƒ 10.000,= immateriele en materiele
schadevergoeding toe.
Volledige tekst
Het verloop van de procedure: Ter terechtzitting van 20 oktober 1992 heeft
eiseres gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotocopie aan dit vonnis
gehechte dagvaarding. Gedaagde heeft de vordering bestreden. Na verder
debat hebben partijen de stukken, waaronder van de zijde van de eiseres
pleitnotities met bijlagen, voor vonnis overgelegd. De behandeling van de
zaak:
1. uitgangspunten 1.1. Door eiseres is aangifte gedaan van seksueel
misbruik jegens haar begaan door gedaagde, haar oom, van haar 12e tot haar
22e jaar. 1.2. Gedaagde heeft erkend zich gedurende genoemde periode
schuldig te hebben gemaakt aan het verrichten van seksuele handelingen met
eiseres en is daarvoor inmiddels veroordeeld door de Rechtbank te
Amsterdam.
2. De vordering Eiseres stelt dat zij materiele en immateriele schade
heeft geleden en nog steeds lijdt tengevolge van de seksuele handelingen.
Zij stelt dat zij sinds februari 1990 in behandeling is bij het Riagg en
dat zij de navolgende psychische schade heeft opgelopen: wantrouwen in de
anderen, sociale isolatie, depressiviteit, matheid en somberheid over de
toekomst, flashbacks, nachtmerries, concentratiestoornissen, eetproblemen,
ernstige stagnatie in de emotionele en seksuele ontwikkeling en een
studieachterstand van twee jaar. Eiseres spreekt gedaagde thans aan op
grond van het door gedaagde gepleegde seksueel misbruik. Zij stelt recht
en spoedeisend belang te hebben bij de veroordeling tot betaling van een
voorschot op de door haar gelden schade ten bedrage van ƒ 10.000,=
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan
de dag der algehele voldoening, zodat zij in staat gesteld wordt om
bepaalde sociale activiteiten te ontplooien die kunnen bijdragen aan haar
herstel. Eiseres stelt dat de schadevergoeding tevens een vorm van
genoegdoening voor het leed dat haar is aangedaan.
1. Het verweer Gedaagde bestrijdt dat eiseres een spoedeisend belang heeft
bij de gevraagde voorzieningen. Hij stelt dat hij eiseres een aanbod heeft
gedaan tot betaling van ƒ 5000 voor de door eiseres tengevolge van het
seksueel misbruik geleden schade. Gedaagde stelt dat onvoldoende
aannemelijk is dat betaling van een hoger bedrag noodzakelijk zou zijn.
Gedaagde concludeert op grond van het bovenstaande tot afwijzing van de
vordering.
2. De gronden voor de beslissing. Als door eiseres gesteld en door
gedaagde erkend staat vast dat gedaagde eiseres vanaf haar 12e tto haar
22e jaar seksueel heeft misbruikt. Daarmee staan de onrechtmatige
gedragingen vast. Gedaagde heeft tevens erkend dat de door eiseres geleden
materiele en immateriele schade door deze gedragingen is veroorzaakt, doch
bestrijdt de hoogte van het gevorderde voorschot. Precieze vaststelling
van de materiele en immateriele schade is in een zaak als deze in een
kort-gedingprocedure niet op verantwoorde wijze mogelijk. Gelet echter op
onder meer de schade, die naar onbestreden is gesteld, het gevolg is van
de reeds opgelopen studieachterstand, tengevolge waarvan eiseres later dan
haar jaargenoten als gegradueerde zal kunnen toetreden tot het
arbeidsproces, de hoge kosten verbonden aan intensieve studiebegeleiding
en de, naar de ervaring heeft geleerd, langdurige en pijnlijke psychische
gevolgen van het seksueel misbruik, is het voorshands geenszins
onaannemelijk dat de rechter in een bodemprocedure een schadevergoeding
zal vaststellen, die het gevorderde voorschot ruim te boven zal gaan. Het
voorschot op de schadevergoeding zou ertoe kunnen bijdragen dat eiseres
de gebeurtenissen uit het verleden sneller kan verwerken, doordat dit
voorschot haar nu al in staat zal stellen activiteiten, zoals intensieve
studiebegeleiding, te bekostigen, waardoor tevens de toekomstige schade
van eiseres beperkt kan worden. Hiermee is het spoedeisend belang dat
eiseres heeft bij toewijzing van haar vordering vastgesteld. Gedaagde zal
als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding worden
veroordeeld.
De beslissing De president : Veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiseres
van een bedrag groot ƒ 10.000,= als voorschot op de door eiseres geleden
materiele en immateriele schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
31 augustus 1992 tot aan de dag van de algehele voldoening. Verwijst
gedaagde in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde
van eisers begroot ƒ 1120,15 en veroordeelt gedaagde mitsdien om te
voldoen: a) aan de griffier van deze rechtbank: 1. ƒ 187,50 voor debet
gesteld griffierecht; 2. ƒ 70,15 voor kosten dagvaarding 3. ƒ 800 voor
salaris van de procureur; derhalve in totaal ƒ 1057,65 met welk bedrag
de griffier zal dienen te handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel
57b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; b) aan eiseres: ƒ
62,50 voor niet in debet gesteld griffierecht. Verklaard dit vonnis
uitvoerbaar bij voorraad.