Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Politieambtenaren die onregelmatige diensten draaien ontvangen
daarvoor een inconveniententoeslag. Uitgangspunt is dat daadwerkelijk op
inconveniente tijdstippen verrichte diensten worden vergoed. In geval van
ziekte, vakantie, verlof of schorsing met behoud van bezoldiging, ontvangt
een politieambtenaar eveneens een inconveniententoelage. Zwangere
politievrouwen echter, die om reden van de zwangerschap geen onregelmatige
diensten meer (willen) draaien, hebben geen recht op een dergelijke
toeslag. De Commissie is van oordeel dat dit in strijd met de WGB is,
aangezien in geval van ziekte en dergelijke evenmin inconveniente uren
zijn verricht, terwijl in die gevallen wel een toeslag wordt verstrekt.
Volledige tekst
(…)
5. De overwegingen van de Commissie
5.1. In geding is de vraag of de wederpartij onderscheid maakt op grond
van geslacht in de arbeidsvoorwaarden in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling van mannen en vrouwen.
Gelet op de standpunten van partijen, spitst het geschil zich, naar het
oordeel van de Commissie, toe op de vraag of de wederpartij in strijd met
de WGB handelt door geen (inconvenienten)regeling te treffen voor zwangere
politieambtenaren.
5.2. Voor de beantwoording van bovenstaande vraag zijn de volgende
wetsartikelen van belang. Artikel 1a lid 1 WGB schrijft voor dat het
bevoegd gezag geen onderscheid mag maken tussen mannen en vrouwen in –
onder andere – de arbeidsvoorwaarden. In artikel 1 WGB is bepaald wat
onder onderscheid tussen mannen en vrouwen verstaan moet worden, namelijk
zowel direct als indirect onderscheid op grond van geslacht.
5.3. Alvorens de in geschil zijnde vraag te beantwoorden, kan de vraag
gesteld worden of hier direct dan wel indirect onderscheid tussen mannen
en vrouwen in geding is.
Onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling en moederschap is volgens
artikel 1 WGB een vorm van direct onderscheid. De Wet kent geen andere
rechtvaardigingsgronden voor direct onderscheid dan die in de Wet zelf,
in artikel 1a lid 3 (bescherming van de vrouw) en in artikel 5 WGB
(geslachtsbepaaldheid en voorkeursbeleid), zijn opgenomen.
Indirect onderscheid ontstaat wanneer onderscheid op grond van andere
hoedanigheden dan het geslacht wordt gemaakt, bijvoorbeeld echtelijke
staat of gezinsomstandigheden, dat onderscheid op grond van geslacht tot
gevolg heeft, tenzij dit onderscheid objectief gerechtvaardigd is (artikel
1 WGB). De Commissie is met verzoeker van oordeel dat hier de vraag naar
direct onderscheid op grond van geslacht aan de orde is. Zwangerschap is
immers een omstandigheid waar alleen vrouwen mee te maken krijgen. Zoals
hieronder is aangegeven, is er bewust geen inconvenientenregeling
getroffen voor zwangere politieambtenaren.
5.4. Met betrekking tot het in feite voorgelegde geschil, overweegt de
Commissie als volgt.
Zij constateert dat er door de verschillende korpsbeheerders evenzo veel
verschillende beslissingen worden genomen aangaande de zwangere
executieven. Dan weer wordt een afbouwtoelage toegekend, dan weer een
middelingstoelage, dan weer in het geheel geen vergoeding. De wederpartij
heeft verklaard dat zij niet over gegevens beschikt omtrent de handelwijze
van korpsbeheerders in deze, doch heeft evenmin betwist dat er plaatselijk
inderdaad verschillende regelingen getroffen worden.
Een eenduidige regeling, specifiek toegesneden op de situatie van zwangere
vrouwen, ontbreekt. De wederpartij geeft de volgende verklaring hiervoor.
Zij stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat inconveniente uren
ook daadwerkelijk verricht moeten zijn, wil men in aanmerking komen voor
een inconveniententoeslag. Indien een zwangere vrouw derhalve geen
onregelmatige dienst draait op eigen verzoek, dan komt zij niet in
aanmerking voor een inconveniententoelage.
De Commissie overweegt op dit punt, dat een politieambtenaar volgens
artikel 21 lid 6 BRP wel een inconveniententoelage ontvangt ingeval van
ziekte, vakantie, verlof en schorsing met behoud van bezoldiging. Ook in
deze gevallen is er geen sprake van dat de desbetreffende politieambtenaar
werkelijk inconveniente uren heeft verricht. Een inconveniententoeslag
heeft in deze gevallen het karakter van een voorziening ter voorkoming van
inkomensderving. De vraag is dan, waarom een dergelijke voorziening in
geval van zwangerschap niet nodig werd geacht door de wederpartij.
De wederpartij heeft ter zitting verklaard dat zwangerschap bewust niet
is opgenomen in lid 6 van artikel 21 BRP. De reden hiervoor was dat
zwangere politieambtenaren anders al in een vroeg stadium van de
zwangerschap voor een middelingstoelage in aanmerking zouden komen,
terwijl zij wellicht gewoon de onregelmatige diensten hadden kunnen
draaien.
Hoewel de Commissie het standpunt van de wederpartij hierin kan navoelen,
is de keerzijde van het ontbreken van een regeling dat een politieagente
die bijvoorbeeld al zeven of acht maanden in verwachting is en niet ziek
is, toch onregelmatige diensten moet draaien wil zij haar
inconveniententoelage niet verliezen. Het niet toekennen van een
inconveniententoelage heeft niet alleen gevolgen voor het salaris van de
betrokken politieagente gedurende de tijd dat zij zwanger is, maar ook
voor de rest van het dienstverband (bijvoorbeeld de pensioenopbouw).
De Commissie komt tot de conclusie, dat de verklaring die de wederpartij
geeft voor het feit dat er ingeval van ziekte, vakantie, verlof en
schorsing wel een inconveniententoeslag wordt toegekend en bij
zwangerschap niet, niet afdoende is. Deze verklaring kan althans niet
geschaard worden onder een van de wettelijk toegestane uitzonderingen op
het verbod om direct onderscheid naar geslacht te maken.
Voor zover korpsbeheerders (hoog)zwangere vrouwen uit de onregelmatige
dienst halen, wijst de Commissie op het volgende. Een dergelijke
handelwijze is volgens de WGB alleen toegestaan in geval een en ander
geschiedt vanwege de bescherming van de vrouw in verband met zwangerschap
(artikel 1a lid 3 WGB). Daarnaast is de Commissie van oordeel dat zwangere
vrouwen die uit de onregelmatige dienst gehaald worden, niet een
afbouwtoelage dienen te ontvangen omdat deze toelage niet voor dergelijke
situaties bedoeld is; er is immers geen sprake van een blijvende verlaging
van de bezoldiging (zie paragraaf 4.3. waarin duidelijk beschreven is
onder welke voorwaarden een politieambtenaar recht heeft op een
afbouwtoelage).
Op grond van bovenstaande is de Commissie van oordeel dat de wederpartij
in strijd met artikel 1a lid 1 WGB onderscheid maakt naar geslacht in de
arbeidsvoorwaarden door geen (inconvenienten)regeling te treffen voor
zwangere politieambtenaren, terwijl in andere gevallen, waarbij evenmin
op inconveniente uren is gewerkt, wel een inconveniententoelage verstrekt
wordt.
6. Het oordeel van de Commissie
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de Minister van Justitie
direct onderscheid maakt naar geslacht in strijd met artikel 1a lid 1 van
de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen door voor zwangere
politieambtenaren geen (inconvenienten)regeling te treffen.
Rechters
Mrs. Van der Heijden, Goldschmidt, Hubner, drs. Huber.