Instantie: Commissie gelijke behandeling, 25 januari 1993

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster heeft intern gesolliciteerd naar een hogere functie.
Een man is voor deze functie aangenomen. Volgens verzoekster is zij op
grond van haar geslacht niet bevorderd. De wederpartij hanteert als
voorkeursbeleid dat bij de werving en selectie bij gelijke geschiktheid de
voorkeur naar een vrouw uitgaat. De wederpartij heeft voldoende aannemelijk
gemaakt dat verzoekster gezien haar kwalificaties minder geschikt was dan
de mannelijke kandidaat, en om deze reden niet voor de betreffende functie
is aangenomen. Geen strijd met de Wet.

Overigens oordeelt de Commissie dat de selectie-procedure niet in alle
opzichten even zorgvuldig is geweest, aangezien niet alle functie-eisen die
bij de selectie een rol speelden in de vacaturetekst zijn vermeld.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 31 oktober 1991 verzocht mevrouw te Rotterdam (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de
arbeid haar oordeel uit te spreken over de vraag of

te Rotterdam (hierna: de wederpartij) onderscheid heeft gemaakt in
strijd met de wetgeving gelijke behandeling.

1.2. Verzoekster heeft intern gesolliciteerd naar een hogere functie. Zij
is voor deze functie afgewezen. Volgens verzoekster is zij op grond van
haar geslacht niet bevorderd. Zij is van mening dat de wederpartij hiermee
heeft gehandeld in strijd met de Wet gelijke behandeling van mannen en
vrouwen (WGB; Stb. 1989, 168).

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben enkele malen de gelegenheid gehad hun
standpunten toe te lichten.

2.2. De Commissie heeft partijen opgeroepen te verschijnen tijdens een
zitting van 8 december 1992. Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster

– (verzoekster)

van de kant van de wederpartij

– mw (personeelsfunctionaris)

– dhr P.P.M. Wijnands (advocaat)

van de kant van de Commissie

– dhr prof. mr P.F. van der Heijden (Kamervoorzitter)

– mw prof. mr J.E. Goldschmidt (lid Kamer)

– mw drs A.J. Huber (lid Kamer)

– mw mr I.M.C.V.T. Kiebert (lid Kamer)

– mw mr C.B. Mol-Bronkhorst (lid Kamer)

– mw mr A.K. de Jongh (adjunct-secretaris).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij is een verzekeringsmakelaar en pensioen- adviseur met
ongeveer 350 medewerkers. Hiervan zijn rond de 125 medewerkers vrouw. Tot
mei 1991 was de wederpartij een dochteronderneming van een bank. Hierna is
zij een zelfstandige onderneming geworden. Verzoekster is sinds 1984 bij de
wederpartij werkzaam als medewerker account planning op de afdeling
Algemeen Relatie Beheer National Accounts (hierna: ARB National Accounts).
Haar werkzaamheden bestaan onder meer uit het verzamelen van de benodigde
polisgegevens van clienten, het assisteren van de accountplanner bij het
vervaardigen van rapportages en het rapporteren aan (andere) makelaars.
Tevens heeft zij enkele organisatorische taken.

Uit een vacaturetekst blijkt dat de functie-eisen behorend bij de huidige
functie van verzoekster luiden:

– uitstekende kennis van de Nederlandse taal;

– goede kennis van de Engelse taal;

– goede uitdrukkingsvaardigheid;

– goede contactuele eigenschappen en

– dat men representatief moet zijn.

Op het gebied van opleiding wordt geeist:

– HAVO of MEAO;

– typediploma;

– het diploma Assurantien B en A (of studerend voor dit laatste).

Verzoeksters huidige functie wordt beloond volgens functieniveau 5.

3.2. Hoewel de wederpartij geen bank is, volgt zij wel de CAO voor het
Bankbedrijf. In hoofdstuk II van Deel II uit deze CAO (dat voorschriften
bij Deel I bevat) is een Protocol Emancipatie opgenomen. Hierin is onder
meer bepaald dat:

1. het beleid erop gericht moet zijn op termijn daar waar mogelijk ook in
hogere functies een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen te hebben;

2. indien in hogere functies vrouwen niet evenredig zijn vertegenwoordigd,
bij werving en selectie bij gelijke geschiktheid de voorkeur zal uitgaan
naar een vrouw;

3. in het kader van loopbaangesprekken de werkgever zal stimuleren dat
vrouwen deelnemen aan opleidingen en dat aandacht wordt besteed aan
doorstroommogelijkheden naar hogere functies.

De wederpartij hanteert een voorkeursbeleid zoals hierboven onder punt 2
beschreven.

3.3. Indien een vacature ontstaat past de wederpartij de volgende procedure
toe.

Eerst bekijkt het hoofd van de afdeling waar de vacature is vrijgekomen, of
er binnen de afdeling medewerkers zijn die voor deze vacature in aanmerking
komen. Indien het hoofd meent dat dit niet het geval is, wordt er een
interne sollicitatieprocedure gestart, waarbij de vacature op het
vacaturebord wordt bekend gemaakt. Als deze procedure geen geschikte
kandidaten uit het bedrijf oplevert, gaat de wederpartij over tot externe
werving.

Dat er in principe eerst intern wordt geworven alvorens extern te werven
staat in bovengenoemde CAO vermeld (in hoofdstuk I van deel II).

3.4. In september 1991 heeft de wederpartij intern een vacture voor de
functie van accountplanner, een functie op niveau 7, bekend gemaakt. Deze
functie valt onder de afdeling ARB National Accounts, waar verzoekster
werkzaam is. In de vacaturetekst stond vermeld dat de werkzaamheden in deze
functie onder meer omvatten het vervaardigen van analyses van
verzekeringsportefeuilles van clienten en het opstellen van adviezen ten
behoeve van het verzekerings- c.q. risicobeleid van clienten, het verzorgen
van periodieke rapportages en het vervangen van het hoofd van de afdeling
bij diens afwezigheid.

In de vacaturetekst stonden als opleidingseisen vermeld:

– minimaal MBO-niveau;

– Assurantien B;

– Assurantien A (of studerend hiervoor).

Als functie-eisen werden genoemd:

– uitstekende kennis van de Engelse taal;

– goede contactuele eigenschappen;

– ruime administratieve ervaring;

– enige kennis van automatiseringstechnieken is gewenst.

Leeftijd vanaf ongeveer 25 jaar.

De vacaturetekst is gebaseerd op een uitgebreidere functie-omschrijving van
23 oktober 1987 die wordt gehanteerd in het functiewaarderingssysteem van
de wederpartij.

De wederpartij heeft noch in de vacaturetekst noch op een andere wijze
bekend gemaakt dat er bij de vervulling van deze vacature een
voorkeursbeleid voor vrouwen zou worden toegepast. De wederpartij achtte
dit niet nodig, omdat haar voorkeursbeleid volgens haar algemeen bekend was
binnen haar onderneming.

Bij de selectie van de kandidaten waren in ieder geval betrokken het hoofd
van de afdeling ARB National Accounts en de adjunct-directeur
personeelszaken.

3.5. Eind september 1991 hebben twee interne kandidaten mondeling
gesolliciteerd naar de desbetreffende functie, namelijk verzoekster
(geboren in 1959) en een mannelijke kandidaat. Verzoekster solliciteerde
naar aanleiding van een vacaturemelding die bij de wederpartij op het
vacaturebord hing.

Verzoekster heeft het Atheneum-diploma, studeerde enkele jaren aan een
universiteit (twee jaar economie en een jaar rechten), heeft een
secretaresse-opleiding gevolgd bij Schoevers en behaalde na indiensttreding
het diploma Assurantien B. Eind 1991 studeerde zij voor het diploma
Assurantien A. Zij had toen nog geen van de vijf deelcertifikaten behaald
die nodig zijn voor dit diploma.

In beoordelingsgesprekken scoorde zij in 1989 en 1990 een 3 op de punten
probleembehandeling/besluitvorming, communicatie en werkinstelling. In een
schaal van 1 t/m 4 betekent 3 ‘goed’ en 2 ‘redelijk goed’. Op het punt
kennis scoorde zij in 1989 een 1 en in 1990 een 2. Ten tijde van de
beoordeling in 1990 had verzoekster het diploma Assurantien B inmiddels
gehaald. In 1991 scoorde zij op de punten kennis,
probleembehandeling/besluitvorming en werkinstelling een 3, bij dit laatste
met de toevoeging ‘tempo zou wat hoger kunnen’. Op het punt communicatie
scoorde zij toen een 2, met daarbij de toevoeging ‘redelijk goed: binnen de
afdeling bij vlagen echter aan stemming onderhevig’.

Verzoekster is uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek (op 10 oktober
1991) met het hoofd van de afdeling ARB National Accounts, die tevens haar
hoogste chef was, en met de adjunct-directeur personeelszaken. Verzoekster
kreeg tijdens dit gesprek te horen dat zij niet voor de hogere functie in
aanmerking kwam. De mannelijke kandidaat is voor deze functie aangenomen.
Verzoekster was het niet eens met haar afwijzing, omdat de mannelijke
kandidaat een lager opleidingsniveau bezat dan zijzelf. Tijdens het
sollicitatiegesprek is de situatie enigszins uit de hand gelopen. Daarop
heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verzoekster en de algemeen
directeur van de wederpartij. Deze gaf daarin aan dat hij niet kon
beoordelen of verzoekster geschikt was voor de functie. Wel zei hij zich
voor te kunnen stellen dat er bedenkingen waren gezien verzoeksters neiging
recalcitrant op te treden. De algemeen directeur heeft voorgesteld het
sollicitatiegesprek opnieuw te laten plaatsvinden.

3.6. Dit -tweede- sollicitatiegesprek vond, met dezelfde personen als in
het eerste gesprek, plaats op 22 oktober 1991. De inhoud van dit gesprek is
bevestigd door het hoofd van de afdeling ARB National Accounts in een brief
aan verzoekster van 23 oktober 1991. Hierin werd aangegeven dat verzoekster
zich niet kwalificeerde voor de functie. Haar kennis van het assurantievak
op de verschillende branche-niveaus werd onvoldoende diep en breed geacht
om binnen de gewenste termijn op adequate wijze de benodigde portefeuille-
analyses te kunnen uitvoeren. Bovendien, zo stelde de wederpartij in deze
brief, strookten verzoeksters betrokkenheid en bereidheid om ingewerkt te
raken in het assurantievak niet geheel met haar ambities om hogerop te
raken. Verzoeksters werkinstelling, stijl van optreden, algemene interesse
in het bedrijf, communicatieve souplesse, zakelijke initiatieven,
inventiviteit en wijze van presenteren zouden geen verdere doorstroom naar
een hogere functie rechtvaardigen.

Hieraan werd overigens toegevoegd dat verzoekster in haar huidige functie
na een wat langzame start goed functioneert.

Op 23 en 28 oktober 1991 heeft verzoekster gesprekken gevoerd met het hoofd
van de afdeling. Ook deze gesprekken zijn bevestigd in een brief (van 28
oktober 1991). Tijdens het onderhoud op 23 oktober bood de wederpartij
verzoekster een nieuwe functie aan op een nieuw te vormen unit. De
werkzaamheden zouden bestaan uit administratieve werkzaamheden in de
breedste zin des woords, zo staat in de brief vermeld. Verzoekster werd
hierbij de toezegging gedaan dat zij bij goed functioneren na twee jaar in
schaal 6 zou worden geplaatst.

Op 28 oktober 1991 heeft verzoekster de aangeboden functie afgewezen omdat
deze inhoudelijk niet dezelfde zwaarte zou hebben als de functie
accountplanner waar zij eerder naar solliciteerde.

3.7. Voor de in geding zijnde functie is per 1 december 1991 de mannelijke
kandidaat aangenomen. Hij was de enige andere kandidaat en heeft evenals
verzoekster intern gesolliciteerd. Voordat hij voor deze functie werd
aangenomen heeft hij verschillende functies vervuld bij de wederpartij, zo
blijkt uit zijn curriculum vitae. Van 5 november 1984 tot 1 augustus 1988
heeft hij als medewerker administratie gewerkt op een andere afdeling dan
waar de bewuste vacature vrijkwam. Hierna is hij op dezelfde afdeling
benoemd in de functie van contractbehandelaar. Deze functie valt in
functieniveau 5. Vanaf 1 januari 1990 was hij toezichthouder op een unit
met 4 medewerkers. Uit zijn curriculum vitae blijkt dat de mannelijke
kandidaat als opleiding heeft gevolgd:

– Havo;

– Handelsschool;

– MEAO- administratief en commercieel en

– Assurantien B en C.

Verder staat in zijn curriculum vitae dat hij van Assurantien A de
certificaten Assurantie-Algemeen, Assurantie-Varia en Assurantie-Brand
heeft behaald en dat hij studerend is voor het certificaat Assurantie-
Leven.

De wederpartij heeft twee sollicitatiegesprekken gevoerd met de mannelijke
kandidaat. Hij is vervolgens aangenomen omdat hij beschikte over
leidinggevende capaciteiten en commerciele ervaring, en omdat hij reeds in
het bezit was van deelcertificaten van het Assurantien A-diploma (zie
paragraaf 3.11.).

Aangezien er zich een geschikte kandidaat bevond tussen de twee interne
kandidaten heeft de wederpartij geen externe wervingsprocedure gestart.

De standpunten van partijen

3.8. Over de sollicitatieprocedure brengt verzoekster het volgende naar
voren.

Volgens verzoekster was reeds voordat de vacature op het vacaturebord
bekend werd gemaakt, de functie van accountplanner aan de mannelijke
kandidaat aangeboden. De mannelijke kandidaat zou dit hebben bevestigd toen
zij hem hiernaar vroeg. Pas nadat verzoekster ook belangstelling had
getoond voor de functie is de vacaturemelding op het vacaturebord
opgehangen. De wederpartij heeft slechts voor de vorm een
sollicitatiegesprek met haar gevoerd. In dit verband brengt verzoekster
naar voren dat het hoofd van de afdeling en de adjunct-directeur
personeelszaken zich in beide sollicitatiegesprekken niet ontvankelijk
toonden voor hetgeen zij aandroeg.

Verzoekster wijst erop dat de functie-eisen bij eerdere vacatures voor
dezelfde functie anders waren dan de functie-eisen die in de onderhavige
vacaturemelding staan vermeld. Hieruit blijkt volgens verzoekster dat de
functie-eisen zijn aangepast aan de mannelijke kandidaat. Ter ondersteuning
van deze stelling heeft zij een copie overhandigd van de ‘interne
kommunikatiekrant’ van 20 december 1988. Hierin worden bij de functie van
accountplanner als functie-eisen gesteld een opleiding op HAVO/VWO niveau
en het bezitten van het A diploma of studerend hiervoor zijn. Verder staat
hierin dat ervaring is gewenst. Bij de functiegroep staat vermeld
‘indikatie 6’. Voorts heeft verzoekster een omschrijving van de functie van
accountplanner overhandigd die voor 1988 gold. Hierin staat als aanduiding
van de functiegroep 6 a 7 vermeld.

3.9. Verzoekster stelt dat zij wel voldeed aan de functie-eisen. Zo heeft
zij de vereiste vooropleiding die zelfs hoger is dan die van de mannelijke
kandidaat: hij heeft namelijk HAVO en zij VWO. Bovendien zijn het merendeel
van de ‘policy digests’ door haar vervaardigd. Verzoekster stelt dat niet
haar kwalificaties, maar haar kritische instelling (mede) een rol heeft
gespeeld bij haar afwijzing.

Verder bestrijdt verzoekster het argument van de wederpartij dat zij geen
algemene interesse in het bedrijf zou hebben. Zij wijst erop dat zij lid is
geworden van de ondernemingsraad. Dat zij niet (altijd) zou deelnemen aan
participerende aangelegenheden, vindt zijn oorzaak in het feit dat deze
veelal buiten de kantooruren plaatsvinden.

3.10. De redenen die de wederpartij aanvoert voor het aannemen van de
mannelijke kandidaat (leidinggevende en commerciele ervaring) zijn volgens
verzoekster niet relevant. Deze ervaring is niet nodig voor de functie van
accountplanner. Het werk van accountplanner houdt volgens verzoekster
namelijk in feite hetzelfde in als het werk van medewerker
accountplanning.

Volgens verzoekster heeft bij het besluit van de wederpartij haar niet te
bevorderen mogelijk meegespeeld dat zij niet de kenmerken vertoont die van
een vrouw worden verwacht, zoals volgzaamheid, gehoorzaamheid en het
vervullen van eventuele huishoudelijke taken.

Verzoekster stelt tenslotte dat vrouwen in het algemeen belemmerd worden
bij de doorstroming binnen de onderneming van de wederpartij. Desgevraagd
door de Commissie gaf zij overigens aan het algemene doorstroombeleid van
de wederpartij geen punt van onderzoek voor de onderhavige procedure te
achten.

3.11. De wederpartij bestrijdt de stellingen van verzoekster.

Zij stelt dat verzoekster is afgewezen omdat zij (vooralsnog) onvoldoende
geschikt was voor de functie. Hoewel zij de vereiste diploma’s bezat,
beschikte zij niet over voldoende vaktechnische kennis en bovendien had de
wederpartij een en ander op haar functioneren aan te merken (zie paragraaf
3.6.).

De wederpartij voegt hieraan toe dat het hebben van diploma’s een
belangrijke basis vormt, maar dat dit geen voldoende voorwaarde is voor de
kwalificatie voor een functie. Daarnaast maken ook andere kwalificaties
deel uit van haar beoordelingsprocedure, zoals ervaring, contactuele
vaardigheden, werkinstelling, creativiteit, het werken in teamverband,
praktische toepassing van opgedane kennis en leidinggevende capaciteiten.

Ter ondersteuning van haar standpunt dat verzoekster onvoldoende interesse
heeft in het bedrijf van de wederpartij, wijst de wederpartij erop dat
verzoekster weliswaar lid is geworden van de ondernemingsraad, maar dat zij
zich daarna snel heeft teruggetrokken wegens een verschil van inzicht met
de overige OR-leden.

De mannelijke kandidaat voldeed volgens de wederpartij beter aan de
functie-eisen dan verzoekster. Hij bezat aantoonbare leidinggevende
capaciteiten, aangezien hij als toezichthouder fungeerde van een unit van
vier medewerkers. Verder bezat hij commerciele ervaring op een branche-
gebied in de functie van contractbehandelaar. Ten slotte was hij reeds in
het bezit van enkele deelcertificaten van de opleiding Assurantien A.

De wederpartij ontkent dat zij vooruitlopend op de interne
sollicitatieprocedure de functie van accountplanner reeds aan de mannelijke
kandidaat heeft aangeboden. Vanaf het moment van de interne publicatie
heeft iedere medewerker op de betreffende vacature kunnen reageren. Wel is
het mogelijk dat de mannelijke kandidaat al voor de interne publicatie
heeft gehoord dat een vacature voor de desbetreffende functie zou ontstaan.

De wederpartij ontkent dat zij de functie-eisen heeft aangepast aan de
mannelijke kandidaat. Hierbij merkt zij op dat de commerciele ervaring van
de mannelijke kandidaat weliswaar heeft meegespeeld bij haar besluit om hem
aan te nemen, maar dat het onbreken hiervan bij verzoekster niet een reden
is geweest om haar af te wijzen voor de desbetreffende functie.

De wederpartij stelt dat, aangezien verzoekster niet gelijk geschikt was
aan de mannelijke kandidaat, zij er niet aan toe is gekomen om het door
haar gehanteerde voorkeursbeleid toe te passen.

3.12. De wederpartij heeft geen verklaring voor het feit dat in vroegere
vacatureteksten het functieniveau van accountplanner (soms) lager is
geweest dan in het onderhavige geval. Mogelijk was er sprake van een fout.
In dit verband vestigt zij de aandacht op het feit dat tot het moment dat
zij een zelfstandig bedrijf werd (mei 1991) het hoofdkantoor voor de
vervulling van vacatures zorgde.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij bij de werving en/of selectie
jegens verzoekster in strijd met artikel 3 WGB heeft gehandeld.

Lid 1 van artikel 3 WGB bepaalt dat het verboden is onderscheid te maken
tussen mannen en vrouwen bij de aanbieding van een betrekking of de
behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking.

Artikel 3 lid 2 bepaalt vervolgens dat van het eerste lid mag worden
afgeweken indien de Wet dat onderscheid toestaat. Zo staat de Wet toe dat
onder bepaalde voorwaarden onderscheid naar geslacht mag worden gemaakt in
het kader van een voorkeursbeleid voor vrouwen (artikel 5 lid 1 WGB). In
geval van een openlijke aanbieding van een betrekking moet de grond voor
dit onderscheid daarbij uitdrukkelijk worden vermeld.

De Commissie heeft reeds eerder uitgesproken dat artikel 3 lid 2 WGB zo
moet worden verstaan dat (de vorm van) voorkeursbehandeling die zal worden
toegepast in de advertentie moet worden vermeld (Zie Commissie gelijke
behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid, oordeelnummer 315-90-32
van 17 mei 1990 en oordeelnummer 380-91-74 van 29 oktober 1991).

Alvorens op de beantwoording van de in geding zijnde vragen in te gaan,
merkt de Commissie op dat in casu sprake is van een interne sollicitatie
van verzoekster. Ook een interne sollicitatie is onderworpen aan de
bepalingen zoals hierboven genoemd.

4.2. Vervolgens is aan de orde of de wederpartij bij het aanbieden van de
betrekking in strijd met de WGB heeft gehandeld.

Vast is komen te staan dat de wederpartij, hoewel zij sinds mei 1991 niet
meer deel uitmaakt van een bank, de CAO voor het bankbedrijf is blijven
volgen. Zij voert een voorkeursbeleid conform het Protocol Emancipatie dat
in deze CAO is opgenomen, hetgeen inhoudt dat zij bij de werving en
selectie voor hogere functies bij gelijke geschiktheid de voorkeur aan een
vrouw geeft. Het voorkeursbeleid gold volgens de wederpartij ook voor de
desbetreffende functie. De wederpartij heeft dit voorkeursbeleid niet in de
onderhavige vacaturetekst opgenomen, omdat dit beleid volgens haar algemeen
bekend was binnen de onderneming.

De Commissie overweegt hieromtrent als volgt.

Nu de wederpartij de bedoeling had het voorkeursbeleid toe te passen, stelt
artikel 3 lid 2 WGB de eis dat van dit voorkeursbeleid melding wordt
gemaakt in de vacaturetekst.

Weliswaar beroept de wederpartij zich op de algemene bekendheid van haar
voorkeursbeleid binnen haar organisatie, lid 2 bevat evenwel geen bepaling
die de wederpartij in een dergelijke situatie van deze verplichting
ontslaat.

Aan het bovenstaande doet overigens niet af dat de wederpartij er in de
onderhavige zaak niet aan toe is gekomen om het voorkeursbeleid toe te
passen, nu slechts de mannelijke kandidaat geschikt bleek te zijn voor de
desbetreffende functie.

De Commissie concludeert dan ook dat de wederpartij op dit punt in strijd
heeft gehandeld met artikel 3 lid 2 WGB.

4.3. Vervolgens is aan de orde de vraag of de wederpartij bij de
behandeling bij de vervulling van de openstaande betrekking onderscheid
naar geslacht heeft gemaakt.

Verzoekster voert aan dat de functie-eisen zijn aangepast aan de mannelijke
kandidaat, die volgens haar al van te voren door de wederpartij was
aangezocht voor de bewuste vacature. Dit blijkt volgens verzoekster uit het
feit dat de functie-eisen in de vacaturetekst zijn veranderd ten opzichte
van de functie-eisen die bij eerdere vacatures voor dezelfde functie werden
gesteld.

Wat betreft het feit dat de functie van accountplanner nu in een hogere
functiegroep valt dan gedurende een aantal jaren ervoor, wijst de Commissie
erop dat de inhoud van een functie in de loop der tijd wijzigt, waardoor
deze in een andere functiegroep kan komen te vallen. Hieruit kan naar het
oordeel van de Commissie dan ook niet zonder meer worden afgeleid dat de de
functie-eisen en derhalve de vacaturetekst aan de mannelijke kandidaat zijn
aangepast. Andere feiten of omstandigheden die in deze richting zouden
wijzen heeft verzoekster niet aangevoerd. Daarmee is niet aannemelijk
gemaakt dat de vacaturetekst is aangepast aan de mannelijke kandidaat.

4.4. De Commissie stelt verder vast dat verzoekster samen met een man
intern heeft gesolliciteerd naar de functie van accountplanner. Verzoekster
is afgewezen omdat zij volgens de wederpartij (vooralsnog) ongeschikt was
voor de functie.

De Commissie wijst in dit verband op haar vaste jurisprudentie dat het niet
haar taak is om te beoordelen of de ene kandidaat geschikter is voor een
bepaalde functie dan een andere kandidaat (of dat deze gelijk geschikt
zijn). Zij gaat alleen na of er bij de beoordeling van de (mate van)
geschiktheid onderscheid is gemaakt op grond van geslacht (Zie Commissie
gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid, oordeelnummers:

-164-91-4 van 9 januari 1991;

-380-91-74 van 29 oktober 1991;

-420-92-50 van 2 september 1992;

-414-92-53 van 15 september 1992).

De Commissie is van oordeel dat de wederpartij voldoende aannemelijk heeft
gemaakt dat op grond van de kwalificaties van de kandidaten geen sprake is
van gelijke geschiktheid van beide kandidaten, zodat de voorkeur naar
verzoekster moest uitgaan. Hierbij neemt de Commissie in aanmerking dat de
mannelijke kandidaat ten tijde van de vacaturemelding meerdere certificaten
van het diploma Assurantien A had behaald, terwijl verzoekster op dat
moment nog geen enkel deelcertificaat in haar bezit had en voorts dat de
manneljke kandidaat leidinggevende ervaring had. Deze leidinggevende
ervaring was blijkens de vacaturetekst, waarin als functie-eis stond
vermeld het vervangen van het hoofd van de afdeling bij diens afwezigheid,
immers relevant voor de vrijgekomen vacature.

Op grond van het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat de
wederpartij bij de selectieprocedure geen onderscheid naar geslacht heeft
gemaakt.

4.5. De Commissie merkt overigens het volgende op.

De wederpartij heeft aangegeven dat naast de kwalificaties die in de
vacaturetekst vermeld stonden ook de volgende kwalificaties deel uitmaakten
van haar beoordelingsprocedure: (commerciele) ervaring, creativiteit,
werken in teamverband, praktische toepassing van opgedane kennis en
leidinggevende capaciteiten. De Commissie stelt vast dat deze kwalificaties
niet expliciet tot uitdrukking komen in de functie-eisen die in de
vacaturetekst zijn vermeld.

Zoals de Commissie reeds eerder aangaf (Commissie gelijke behandeling van
mannen en vrouwen bij de arbeid, oordeelnummers 345-91-32 van 27 mei 1991
en 164-91-4 van 9 januari 1991) dient de behandeling bij de vervulling van
een betrekking op een zorgvuldige wijze te geschieden. Het is van belang
dat selectieprocedures inzichtelijk, controleerbaar en systematisch worden
uitgevoerd, om te voorkomen dat, ongewild en onbewust, onderscheid op grond
van geslacht wordt gemaakt. Hieruit volgt dat alle functie-eisen die voor
een vacature worden gesteld in de vacaturemelding moeten worden opgenomen.

Nu in het onderhavige geval niet alle functie-eisen die bij de selectie een
rol speelden in de vacaturetekst zijn vermeld, is de Commissie van oordeel
dat de selectieprocedure niet in alle opzichten even zorgvuldig is
geweest.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie is van oordeel dat te Rotterdam jegens mevrouw

te Rotterdam

– bij de aanbieding van de betrekking onderscheid naar geslacht heeft
gemaakt in strijd met artikel 3 lid 2 van de Wet gelijke behandeling van
mannen en vrouwen door geen melding te maken van haar reguliere
voorkeursbeleid;

– bij de behandeling bij de vervulling van de openstaande betrekking geen
onderscheid naar geslacht heeft gemaakt in strijd met artikel 3 lid 1 van
de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

Rechters

dhr prof. mr P.F. van der Heijden (Kamervoorzitter), mw prof. mrJ.E. Goldschmidt (lid Kamer), mw drs A.J. Huber (lid Kamer), mw mrI.M.C.V.T. Kiebert (lid Kamer), mw mr C.B. Mol-Bronkhorst (lid Kamer), mwmr A.K. de Jongh (adjunct-secretaris).