Instantie
Hof van Justitie EG
Samenvatting
Belgie handhaaft een wettelijke regeling volgens welke vrouwelijke
werknemers ouder dan zestig jaar niet in aanmerking kunnen komen en
mannelijke werknemers wel tot hun 65ste in aanmerking komen voor een
aanvullende ontslagvergoeding. De regeling is nog gebaseerd op
verschillende pensioenleeftijden. De Commissie stelt dat handhaving van
deze regeling in strijd is met art. 119 EEG-verdrag en EG-richtlijn
76/207. Belgie acht de EG-richtlijnen 79/7 en 86/378 van toepassing. Het
Hof bestempelt de ontslagvergoeding als beloning in de zin van art. 119
en niet als een sociale zekerheidsuitkering en oordeelt dat Belgie niet
voldaan heeft aan haar verplichtingen op grond van art. 119.
Volledige tekst
Door de aanname van de wet tot instelling van een flexibel pensioen lijkt
Belgie aan zijn communautaire verplichtingen (ingevolge Barber) te hebben
voldaan. Door echter een wettelijke regeling te handhaven die indirect
gebaseerd is op de hantering van verschillende pensioengerechtigde
leeftijden en derhalve vrouwelijke werknemers uitsluit van een aanvullende
ontslagvergoeding, heeft Belgie niet aan de verplichtingen voldaan die
krachtens art. 119 op haar rusten. Of de Belgische wetgever nou
opzettelijk of niet slechts de discriminatie met betrekking tot de
pensioengerechtigde leeftijden heeft uitgebannen en de ‘afgeleide’
discriminaties in stand heeft gelaten, doet niet ter zake. Van belang is
dat Belgie, ingevolge de onderhavige uitspraak, niet alleen de
discriminatoire aanvullende ontslagvergoedingsregeling zal moeten
wijzigen, maar eveneens de onderliggende discriminatoire
werkloosheidsuitkeringenregeling. Want wil men ’s Hofs uitspraak niet van
alle betekenis ontdoen, dan moet men ervan uitgaan dat deze eveneens de
werkloosheidsuitkering treft. De aanvullende ontslaguitkering is daar
immers direct op gebaseerd en het ene wel en het andere niet als in strijd
met art. 119 bestempelen, lijkt me niet houdbaar. Het Hof heeft dat echter
niet expliciet gesteld omdat de Commissie de werkloosheidsuitkering zelf
niet ter discussie heeft gesteld, hetgeen mijns inziens nogal
verwonderlijk is. Naar de reden daarvoor kan men slechts gissen. Wellicht
ging de Commissie ervan uit dat deze wel binnen de uitzonderingsbepaling
van art. 7 (1) a zou vallen, hetgeen echter in het licht van de EOC en de
(latere) Thomas zaak te betwijfelen valt.
Linda Senden
Rechters
Mrs. Due, Rodriguez Iglesias, Murray, Mancini, Joliet, Schockweiler,Diez de Velasco, Kapteyn, Edward, A-G Jacobs.