Instantie: Nationale Ombudsman, 22 maart 1993

Instantie

Nationale Ombudsman

Samenvatting


Klaagster klaagt over het personeelsbeleid dat haar werkgever, een
ziekenfonds, ten aanzien van haar had gevoerd, en over de ongewenste
intimiteiten waarvan haar collega slachtoffer zou zijn geworden. De
Nationale Ombudsman oordeelt dat de onderzochte gedraging niet behoorlijk
is. Dit onderdeel van haar klacht wordt gegrond verklaard.

Volledige tekst

OVERWEGINGEN

1. Behandeling klacht van 8 december 1990

1.1. De klacht die verzoekster had ingediend bij de Arbeidsinspectie, 2e
district, te Breda was in feite tweeledig: zij klaagt over het
personeelsbeleid dat haar werkgever, een ziekenfonds, ten aanzien van haar
had gevoerd, en over de ongewenste intimiteiten waarvan haar collega
(hierna aangeduid als mevrouw X) slachtoffer zou zijn geworden. Bij haar
klachtbrief had zij als aanwijzing van het tekortschietende
personeelsbeleid een kopie gevoegd van de brief die zij daarover op 15
januari 1990 had geschreven aan haar vakbond. Tevens had zij een kopie
overgelegd van de brief die de moeder van mevrouw X op 3 april 1990 had
gezonden aan de directeur van het ziekenfonds over de ongewenste
intimiteiten.

1.2. Na de ontvangst van verzoeksters brief nam de Arbeidsinspectie
telefonisch contact op met mevrouw X. In rapport 93/144 dat werd opgesteld
op basis van het onderzoek naar aanleiding van de klacht van mevrouw X
wordt ingegaan op de inhoud van dit telefoongesprek en de handelwijze van
de Arbeidsinspectie ter zake.

1.3. Kort na het telefoongesprek stelde de Arbeidsinspectie bij het
ziekenfonds een onderzoek in. De Arbeidsinspectie heeft nagelaten
verzoekster door een behandelingsbericht of anderszins te informeren over
hetgeen met dit onderzoek werd beoogd: een algemeen onderzoek naar het
personeelsbeleid van het ziekenfonds, een onderzoek naar de beweerde
intimiteiten, of beide. Dit is onjuist.

1.4. De Arbeidsinspectie heeft volstaan met de uiterst summiere mededeling
van 21 februari 1991 dat een onderzoek bij het ziekenfonds was ingesteld,
dat was gesproken met verschillende betrokkenen en dat was geconcludeerd
tot ongegrondverklaring van de klacht. Daarmee is de Arbeidsinspectie
jegens verzoekster uit een oogpunt van behoorlijke klachtbehandeling
tekortgeschoten. Uit de gedane mededeling valt niet op te maken of, en zo
ja in hoeverre, de Arbeidsinspectie onderzoek had gedaan naar een of beide
aspecten van verzoeksters klacht, en evenmin welke personen bij het
onderzoek werden betrokken. Daarnaast is het onjuist dat is nagelaten om
van verzoekster een reactie te vragen op de zienswijze van het ziekenfonds
en op eventuele andere bevindingen, alvorens een conclusie te trekken.
Daar komt bij dat gebleken is dat de mededeling een ernstige tekortkoming
bevatte: verzoeksters klacht was door de Arbeidsinspectie in feite
“vermoedelijk ongegrond” bevonden, in plaats van zonder meer “ongegrond”
zoals in de mededeling was aangegeven. Tenslotte valt het de
Arbeidsinspectie te verwijten dat zij de vele mogelijkheden die zich na
21 februari 1991 voordeden om over te gaan tot correctie van deze foutieve
mededeling, onbenut heeft gelaten. Dit onderdeel van de klacht is gegrond.

2. Inzage rapport

Verzoekster heeft herhaaldelijk schriftelijk verzocht om (inzage van) het
rapport waarvan zij veronderstelde dat de Arbeidsinspectie dat had
opgesteld naar aanleiding van haar klacht. De Arbeidsinspectie deelde haar
bij brief van 28 juni 1991 mede dat het rapport niet aan haar kon worden
toegezonden vanwege het vertrouwelijke karakter ervan. Zij werd daarbij
er op gewezen dat zij tegen deze weigering in beroep kon gaan bij de
minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Een beroepstermijn werd
niet genoemd. In reactie op de klacht heeft de minister gesteld dat de
Arbeidsinspectie met betrekking tot verzoeksters klacht geen rapport had
opgesteld. Het is begrijpelijk dat verzoekster, ontevreden over de
summiere informatie die de Arbeidsinspectie over het onderzoek had
verstrekt, om nadere gegevens vroeg. Het ligt immers voor de hand dat de
bevindingen en het resultaat van een onderzoek schriftelijk worden
vastgelegd, bijvoorbeeld in een rapport. Gebleken is dat de
Arbeidsinspectie op 5 februari 1991 een verslag heeft opgesteld van het
bezoek aan het ziekenfonds. Hoewel dit verslag niet het karakter heeft van
een ‘rapport’ – er is geen sprake van een duidelijke omschrijving van het
onderzoeksdoel, de bevindingen en de conclusie(s)- had de Arbeidsinspectie
het bestaan ervan aan verzoekster moeten meedelen. Tevens had aan
verzoekster duidelijk moeten worden gemaakt dat het verslag de enige
schriftelijke weergave van het onderzoek was waarover de Arbeidsinspectie
beschikte. Indien de Arbeidsinspectie van mening was geweest dat het
verslag zodanig vertrouwelijk was dat het niet aan verzoekster (ter
inzage) had kunnen worden gegeven, had dat aan haar moeten worden
uitgelegd. In dat geval had verzoekster ook moeten worden gewezen op de
mogelijkheden van de Wet openbaarheid van bestuur om tegen deze weigering
op te komen. Het is onjuist dat dit alles is nagelaten. Ook dit onderdeel
van de klacht is gegrond.

3. Informatieverstrekking over de bij de Nationale Ombudsman ingediende
klacht

De directeur van het ziekenfonds nam eind 1991/begin 1992 telefonisch
contact op met de Arbeidsinspectie, waarbij hij informeerde naar de stand
van zaken met betrekking tot de klacht die verzoekster had ingediend bij
de Arbeidsinspectie. Tijdens dat telefoongesprek deelde de
Arbeidsinspectie aan de directeur van het ziekenfonds mede dat verzoekster
bij de Nationale Ombudsman een klacht over de Arbeidsinspectie had
ingediend. Over de inhoud van de klacht zijn volgens de Arbeidsinspectie
geen mededelingen gedaan. De Arbeidsinspectie stelt dat zij als gevolg van
verzoeksters klacht bij de Nationale Ombudsman, daarbij partij was
geworden. In die positie zou de Arbeidsinspectie bevoegd zijn om
mededelingen te doen aan derden over de procedure bij de Nationale
Ombudsman. De Arbeidsinspectie kan in haar zienswijze op dit punt worden
gevolgd. Er bestaat geen wettelijke verplichting tot geheimhouding indien
sprake is van een over de Arbeidsinspectie ingediende klacht. Niet valt
in te zien hoe verzoekster is of zou kunnen zijn geschaad door de
informatie die de Arbeidsinspectie heeft verstrekt aan de directeur van
het ziekenfonds. Dit onderdeel van de klacht is niet gegrond.

OORDEEL

De onderzochte gedraging van de Arbeidsinspectie, 2e district, te Breda,
die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid, is niet behoorlijk, behoudens de
informatieverstrekking aan de directeur van het ziekenfonds over de bij
de Nationale Ombudsman ingediende klacht. Op dat punt is de gedraging
behoorlijk.

Rechters

mr. Drs. H. Oosting