Instantie
Rechtbank Dordrecht
Samenvatting
Vordering ƒ 50.000,= immateriele schadevergoeding. Eiseres is op
12-jarige leeftijd seksueel misbruikt door gedaagde. Gedaagde maakte
misbruik van een vertrouwensrelatie tussen hem en eiseres. Gedaagde
betwist dat er psychische schade is; het initiatief zou van eiseres zijn
uitgegaan. De rechtbank gelast onderzoek naar psychische gesteldheid van
eiseres. Toewijzing ƒ 25.000,=.
Volledige tekst
Vonnis 30 oktober 1991 van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht,
meervoudige kamer voor burgerlijke zaken.
Het procesverloop
Bij met de dagvaarding overeenstemmende conclusie van eis heeft eiseres,
verder ook te noemen B onder overlegging van een productie gevorderd
gedaagde, verder ook te noemen Bi te veroordelen tot betaling van ƒ
50.000,=, vermeerderd met rente en kosten.
Bij conclusie van antwoord heeft Bi geconcludeerd tot afwijzing van de
vordering.
Vervolgens hebben partijen gerepliceerd en gedupliceerd waarbij van beide
zijden producties in het geding zijn gebracht.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd en vonnis gevraagd.
De enkelvoudige kamer heeft de zaak naar de meervoudige kamer verwezen.
Omschrijving van het geschil
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende bestreden,
alsmede op grond van de producties, voorzover niet betwist, staat het
volgende tussen partijen vast.
1.1. Bij vonnis van de rechtbank Dordrecht van 8 juni 1988 is Bi
veroordeeld wegens overtreding van artikel 245 Sr jegens B, geboren op 7
februari 1972, in de jaren 1984 tot en met 1987.
1.2. Het gerechtshof te ‘s-Gravenhage heeft het aan Bi ten laste gelegde
feit evenals de Rechtbank bewezen verklaard en eenzelfde straf opgelegd,
namelijk 12 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met
een proeftijd van twee jaren.
1.3. Het arrest van het Hof is door de Hoge Raad bevestigd behoudens een
correctie van een voor deze zaak niet relevant formeel gebrek.
2. B stelt de volgende feiten als grondslag voor haar vordering. Zij heeft
Bi leren kennen rond haar twaalfde jaar doordat zij af en toe op zijn
dochtertje paste. Zij kreeg op dat moment thuis niet de aandacht die zij
nodig had doordat haar ouders verwikkeld waren in een
echtscheidingsprocedure. Zij zocht steun bij Bi en er ontstond een
vertrouwensrelatie. Daarop heeft Bi het initiatief genomen tot seksuele
contacten en partijen hebben meerdere malen geslachtsgemeenschap gehad.
3. B stelt vervolgens zakelijk weergegeven dat Bi op deze wijze misbruik
heeft gemaakt van de tussen partijen ontstane vertrouwensrelatie,
onvoldoende rekening heeft gehouden met haar in verband met haar leeftijd
afhankelijke positie en daardoor onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld.
B heeft door het handelen van Bi, zo stelt zij, grote psychische schade
geleden. Haar klachten bestaan onder meer uit depressies, suicideneigingen
en het zich sociaal geisoleerd voelen. B stelt Bi aansprakelijk voor deze
schade, die zij begroot op ƒ 50.000,=.
4. Bi erkent een aantal malen geslachtsgemeenschap met B gehad te hebben
in de bedoelde periode, maar stelt dat het initiatief niet van hem doch
van B uitging. Bi stelt geen weerstand tegen de avances van B te hebben
kunnen bieden en bestrijdt dat zijn handelen onrechtmatig zou zijn
geweest. Hij ontkent psychisch of lichamelijk geweld tegen B gebruikt te
hebben. Bi betwist dat er sprake is van psychische schade bij B. Voorts
stelt hij dat, voorzover er al sprake is van psychische klachten bij B,
deze ook veroorzaakt kunnen zijn door andere traumatische gebeurtenissen
in haar leven. Bi stelt in 1988 een maandinkomen van ƒ 1229,50 te hebben
genoten en in 1989 ƒ 1498,= van welk inkomen hij zijn echtgenote en kind
dient te onderhouden.
Beoordeling van het geschil
5. Nu vaststaat dat Bi het misdrijf van art. 245 Sr heeft gepleegd jegens
B en er geen sprake is van een rechtvaardigingsgrond, staat daarmee ook
de onrechtmatigheid van zijn handelen vast. Art. 245 Sr beoogt immers de
bescherming van vrouwen beneden de leeftijd van 16 jaren tegen handelingen
zoals door Bi jegens B gepleegd, met als ratio het behoeden van de
minderjarige tegen inbreuken op seksueel gebied. Door de overtreding van
deze norm door Bi is een gerechtvaardigd belang van B aangetast, zodat zij
als grondslag van haar vordering art. 1407 BW kan aanvoeren.
6. Uit de aard van het aan Bi verweten handelen volgt dat dat handelen
slechts uit diens vrije wil en welbewust heeft kunnen plaatsvinden. Hem
treft op grond hiervan schuld hieraan.
7. Het is een feit van algemene bekendheid dat handelingen als door Bi
gepleegd psychische schade tot gevolg kunnen hebben. Nu Bi de door B
gestelde schade echter expliciet heeft betwist zal de Rechtbank een
onderzoek gelasten naar de psychische gesteldheid van B. De te benoemen
deskundige zal de oorzaken van mogelijke klachten van B in zijn of haar
onderzoek dienen te betrekken.
8. Teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich terzake en met name
over de persoon van de deskundige en de aan deze te stellen vragen uit te
laten zal de zaak naar de rol worden verwezen.
Beslissing
De Rechtbank:
Verwijst de zaak naar de rol van 27 november 1991 teneinde partijen in de
gelegenheid te stellen zich uit te laten terzake voormeld.
Houdt elke verdere beslissing aan.
Vonnis d.d. 6 mei 1992 van de Arrondissementsrechtbank te Dordrecht,
meervoudige kamer voor burgerlijke zaken.
In tussenvonnis van 6 mei 1992 worden de volgende vragen voor de
deskundige geformuleerd:
a. Kunt u een omschrijving geven van de psychische gesteldheid van mevrouw
B?
b. Is daarin een post-traumatisch beeld te herkennen?
c. Acht u het aannemelijk dat, indien een onder b. bedoeld beeld aanwezig
is, dit (mede) veroorzaakt is door de aan Bi verweten handelingen zoals
omschreven in de bewezenverklaring van het strafvonnis van de rechtbank
van 28 juni 1988?
d. Acht u het aannemelijk dat andere gebeurtenissen in het leven van
mevrouw B (mede) oorzaak zijn van een onder b. bedoeld beeld?
e. Op welke wijze ondervindt mevrouw B in het dagelijks leven de gevolgen
van een onder b. bedoeld beeld?
Vonnis d.d. 14 april 1993 van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht,
meervoudige kamer voor burgerlijke zaken.
Beoordeling van het geschil
1. De deskundige heeft de aan haar gestelde vragen, zoals weergegeven in
het tussenvonnis van 6 mei 1992 samengevat en zakelijk weergegeven, als
volgt beantwoord. Zij verklaart op grond van haar onderzoek dat B lijdt
aan een zogenaamde dissociatieve stoornis (N.A.O.), die zich in haar geval
kenmerkt door fenomenen van depersonalisatie, derealisatie,
aandachtsstoornis, verhoogde suggestibiliteit, indentiteitsverwarring en
trance-gevoeligheid. Er zijn aanwijzingen dat deze stoornis de
ontwikkeling van een volwassen identiteit ernstig zal bemoeilijken. Een
dergelijke dissociatieve stoornis wordt gerekend tot een van de
verschijningsvormen van een posttraumatisch beeld, dat ontstaat als
seksueel misbruik op een kritieke leeftijd plaatsvindt. De deskundige acht
het voorts aannemelijk dat deze stoornis mede is veroorzaakt door de
handelingen van Bi, gezien de specifieke dissociatieve verschijnselen.
Zij acht het niet aannemelijk dat de slechte huwelijksrelatie tussen de
ouders van mevrouw B de daaropvolgende scheiding en de slechte
persoonlijke relatie tussen mevrouw B en haar vader ook tot dergelijke
verschijnselen zouden kunnen leiden. De deskundige noemt geen andere
mogelijke oorzaken voor de dissociatieve stoornis. Verschijnselen van de
stoornis waar B nog dagelijks mee te maken heeft zijn problemen in de
interrelationele grenzen, stoornis in concentratie en aandacht, blijvende
kwetsbaarheid voor nieuwe misbruikervaringen, identiteitszwakte en
psychosomatische klachten als maagpijn en rugklachten. De deskundige heeft
voorts geconstateerd dat zij nog last heeft van de resten van een
geslachtsziekte (syphilis).
2. De rechtbank acht de grond van het zorgvuldig gemotiveerde
deskundigenrapport voldoende aannemelijk dat B. psychische schade heeft
opgelopen door de handelingen van Bi met name gezien de specifieke
stoornis die de deskundige heeft geconstateerd en het feit dat een
dergelijke stoornis gezien wordt als een van de typisch optredende
verschijnselen als gevolg van handelingen als door Bi gepleegd. In
tegenstelling tot wat Bi stelt noemt de deskundige geen andere mogelijke
oorzaken voor de geconstateerde stoornis. De stelling van Bi het feit dat
B syfilis heeft opgelopen de grondslag van haar vordering minder
geloofwaardig maakt, volgt de rechtbank niet. Wat er ook zij van deze
besmetting en de oorzaak ervan, het blijft immers vast staan dat
psychische schade van B in elk geval is veroorzaakt door het handelen van
Bi.
3. De door de deskundige geconstateerde klachten rechtvaardigen naar de
mening van de rechtbank de toewijzing van de vordering tot een bedrag van
ƒ 25.000,=, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met het inkomen
en de persoonlijke omstandigheden van Bi. Bi zal als de in het ongelijk
gestelde partij in de kosten van het geding worden veroordeeld.
Beslissing
De Rechtbank:
Veroordeelt Bi aan B te betalen een bedrag van ƒ 25.000,=
(vijfentwintigduizend gulden), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
23 april 1990 tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt Bi in de kosten van het geding tot op heden aan de zijde van
B begroot op: ƒ 2.485,= aan salaris procureur ƒ 97,95
dagvaardingskosten van deurwaarder L. Timmer te Oud-Beijerland ƒ 650,=
in debet gesteld griffierecht ƒ 150,= verschotten van de procureur
__________ ƒ 3.382,95 totaal, welk bedrag dient te worden voldaan aan de
griffier van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht ingevolge artikel
57b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Rechters
mrs. Sikkel, Steenbergen, Ter Veer