Instantie
Rechtbank Dordrecht
Samenvatting
Gedaagde is veroordeeld voor seksueel misbruik van eiseres, die de
leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, tot twaalf maanden
gevangenisstraf waarvan zes voorwaardelijk. Omdat gedaagde heeft betwist
dat er sprake is van psychische schade bij eiseres als gevolg van het
seksueel misbruik heeft de rechtbank een getuige-deskundige benoemd. Deze
moet een onderzoek verrichten naar de psychische gesteldheid van eiseres.
De rechtbank acht het op grond van het zorgvuldig gemotiveerde
deskundigenrapport voldoende aannemelijk dat eiseres psychische schade
heeft opgelopen door het seksueel misbruik van gedaagde. Daarom veroordeelt
de rechtbank gedaagde tot het betalen van ƒ 25.000,- immateriele
schadevergoeding aan eiseres.
Volledige tekst
Het verdere procesverloop
Verwezen wordt naar het tussenvonnis van de rechtbank van 6 mei 1992,
waarbij een deskundigen bericht is gelast, en mevr. N.J. Nicolai tot
deskundige is benoemd.
Het rapport van de deskundige is op 27 augustus 1992 ter griffie van de
rechtbank ontvangen, zoals blijkt uit een zich in het dossier bevindende
akte van depot.
Beide partijen hebben vervolgens een conclusie na deskundigenbericht
genomen, waarbij I een produktie heeft overgelegd.
Tenslotte hebben partijen onder overlegging van de stukken vonnis
gevraagd.
Beoordeling van het geschil
1. De deskundige heeft de aan haar gestelde vragen, zoals weergegeven in
het tussenvonnis van 6 mei 1992 samengevat en zakelijk weergegeven, als
volgt beantwoord. Zij verklaart op grond van haar onderzoek dat mevrouw
B lijdt aan een zogenaamde dissociatieve stoornis (N.A.O.), die zich in
haar geval kenmerkt door fenomenen van depersonalisatie, derealisatie,
aandachtsstoornis, verhoogde suggestibiliteit, identiteitsverwarring en
trance-gevoeligheid. Er zijn aanwijzingen dat deze stoornis de
ontwikkeling van een volwassen identiteit ernstig zal bemoeilijken. Een
dergelijke dissociatieve stoornis wordt gerekend tot een van de
verschijningsvormen van een post-traumatisch beeld, dat ontstaat als
seksueel misbruik op een kritieke leeftijd plaatsvindt. De deskundige acht
het voorts aannemelijk dat deze stoornis mede is veroorzaakt door de
handelingen van I, gezien de specifieke dissociatieve verschijnselen.
Zij acht het niet aannemelijk dat de slechte huwelijksrelatie tussen de
ouders van mevrouw B, de daaropvolgende scheiding en de slechte
persoonlijke relatie tussen mevrouw B en haar vader ook tot dergelijke
verschijnselen zouden kunnen leiden.
De deskundige noemt geen andere mogelijke oorzaken voor de dissociatieve
stoornis. Verschijnselen van de stoornis waar B nog dagelijks mee te maken
heeft zijn problemen in de interrelationele grenzen, stoornis in
concentratie en aandacht, blijven de kwetsbaarheid voor nieuwe
misbruikervaringen, identiteitszwakte en psychosomatische klachten als
maagpijn en rugklachten. De deskundige heeft voorts geconstateerd dat zij
nog last heeft van de resten van een geslachtsziekte (syphilis).
2. De rechtbank acht op grond van het zorgvuldig gemotiveerde
deskundigenrapport voldoende aannemelijk dat B psychische schade heeft
opgelopen door de handelingen van I, met name gezien de specifieke
stoornis die de deskundige heeft geconstateerd en het feit dat een
dergelijke stoornis gezien wordt als een van de typisch optredende
verschijnselen als gevolg van handelingen als door I gepleegd. In
tegenstelling tot wat I stelt noemt de deskundige geen andere mogelijke
oorzaken voor de geconstateerde stoornis. De stelling van I dat het feit
dat B syphilis heeft opgelopen de grondslag voor haar vordering minder
geloofwaardig maakt, volgt de rechtbank niet. Wat er ook zij van deze
besmetting en de oorzaak ervan, het blijft immers vast staan dat de
psychische schade van B in elk geval is veroorzaakt door het handelen van
I.
3. De door de deskundige geconstateerde klachten rechtvaardigen naar de
mening van de rechtbank de toewijzing van de vordering tot een bedrag van
ƒ 25.000,-, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met het inkomen
en de persoonlijke omstandigheden van I. I zal als de in het ongelijk
gestelde partij in de kosten van het geding worden veroordeeld.
Beslissing
De rechtbank:
Veroordeelt I aan B te betalen een bedrag van ƒ 25.000,-
(vijfentwintigduizend gulden), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
23 april 1990 tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt I in de kosten van het geding tot op heden aan de zijde van
B begroot op:
ƒ 2.485,– aan salaris procureur
ƒ 97,95 dagvaardingskosten van deurwaarder L. Timmer te Oud-Beijerland
ƒ 650,– in debet gesteld griffierecht
ƒ 150,– verschotten van de procureur
++++++++++
ƒ 3.382,95 totaal,
welk bedrag dient te worden voldaan aan de griffier van
de arrondissementsrechtbank te Dordrecht ingevolge artikel 57b van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Rechters
Mrs. Sikkel, Steenbergen en Ter Veer.